Wenneke werkt met jonge kinderen met een ontwikkelingsachterstand op een kinderdagcentrum van Reinaerde en Rens als hoogleraar aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Ze leerden elkaar kennen tijdens de bachelor Psychologie aan diezelfde universiteit en hebben nu samen drie kinderen van drie, vijf en zeven. ‘Ik pas regelmatig handigheden toe op onze eigen kinderen die Wenneke op haar werkt gebruikt’, vertelt Rens. ‘Dat is geen grap hoor.’ Laatst nog, toen Wenneke het over scripts had. Wenneke: ‘Ja, als je elke dag iets op dezelfde manier doet, via een script, leg je een snelweggetje aan in hun hersenen en gaan kinderen het op een gegeven moment zelf doen.’ Rens: ‘Dus in plaats van chaos als de kinderen thuiskomen, zorg ik dat we steeds precies hetzelfde doen: jas ophangen, schoenen in de kast en tassen in een bak. Inmiddels doen ze het uit zichzelf! Daar ben ik nu heel bewust mee bezig.’ ‘Op het schoolplein pas ik dit soort trucjes ook toe’, zegt hij. ‘Dan lijkt het net of ik heel goed kan opvoeden, haha. Terwijl ik dat dan gewoon van Wenneke gehoord heb.’
Hoe hebben jullie elkaar ontmoet?
Wenneke: ‘Tijdens de werkgroep Communicatievaardigheden van de studie Kinder- en Jeugdpsychologie.’
Rens: ‘Ik zat altijd vooraan in de collegebanken en achter mij zaten meisjes die er altijd doorheen kletsten. Méga irritant.’
Wenneke: ‘Haha, ja. Jij zat met twee andere mannen áltijd vooraan, en ging in de pauzes áltijd met de docent kletsen. Maar uiteindelijk voel ik me vereerd, want er volgden zo’n vijfhonderd vrouwen en slechts een handjevol mannen de opleiding.’
Rens: ‘Op een gegeven moment moesten we samen, met een aantal andere studenten, een opdracht maken. Dat ging erg goed. Onze gesprekken zette zich ook buiten de collegebanken voort.’
Wenneke: ‘De theorie waarover het ging in die werkgroep: je kunt niet niét communiceren, negentig procent van alle communicatie is non-verbaal.’ Rens: ‘Wauw, dat je dat nog weet!’
Wenneke: ‘Ja, voordat we elkaar echt leuk vonden, moest Rens een presentatie geven daarover. Toen ging hij in de klas tegenover me zitten en zei: “Ik ben verliefd op je”. Ik dacht: o jé, wat kom je doen, met je mooie blauwe ogen en kreeg daarna een knalrood hoofd. Daar raakte ik een beetje van in de stress en de afloop ben ik vergeten. Maar het werd wel duidelijk dat ik op dat moment niet niét kon communiceren.’
Hoe ziet een discussie over een psychologisch onderwerp er aan de keukentafel uit?
Rens: ‘Als we iets in de krant lezen, of we hebben het over de kinderen, dan benadrukt Wenneke meestal meer de praktische, menselijke kant, en ik de statistische, wetenschappelijke kant.’
Wenneke: ‘Per definitie botst dat met elkaar. Want de wetenschap vertaalt zich lang niet altijd naar het individu. Maar dat maakt de discussies juist leuk.’
Rens: ‘Op groepsniveau werkt een bepaalde interventie bijvoorbeeld, maar Wenneke weet dat het individueel anders ligt, bij het ene kind werkt het wel en bij het andere niet. Dat zijn leuke aanvullingen die weerspiegelen hoe moeilijk het is wetenschappelijk psychologisch onderzoek te vertalen naar individuen. Zo vind ik het ook knap dat Wenneke en haar collega’s kunnen herkennen wanneer bepaalde wetenschappelijke output nu van toepassing is en wanneer niet. Over EMDR hebben we ook wel wat discussies. Ik onderzocht eens welk element zorgt dat het werkt. Is dat de vinger? De aandacht?’
Wenneke: ‘Ja, en ik pas de verhalenmethode van EMDR toe, dan vertel je niet zelf over je trauma, want niet alle kinderen waarmee ik werk kunnen dat, maar iemand anders doet dat.’
Rens: ‘Daar ben ik dan kritisch over. Als wetenschapper wil ik weten hoe dat dan werkt, want vooralsnog leek het belangrijk te zijn dat je het zelf vertelde.’
Wenneke: ‘Maar ik zie dát het werkt. Ik kan niet jaren gaan wachten totdat jullie wetenschappers eindelijk hebben uitgevonden waarom het precies werkt. Het kind heeft nú een hulpvraag.’
Jullie schreven in 2017 samen mee aan een artikel in De Psycholoog.1 Hoe kwam dat tot stand?
Rens: ‘Dat ging over het interpreteren van het betrouwbaarheidsinterval in IQ-testen. De uitslag kan bijvoorbeeld 90 zijn, en het interval loopt dan van 80 tot 100. Ik vroeg me af hoe je dat interval statistisch correct moet interpreteren en wat dat dan betekent in de praktijk.’
Wenneke: ‘Toen kwamen we erachter dat als je het interval statistisch op de juiste manier interpreteert, je er in de praktijk helemaal niets mee kunt. Het is een hele kunst de puntscores op een correcte manier te gebruiken én om het tegelijk te kunnen uitleggen aan ouders.’
Hoe ging die samenwerking?
Rens: ‘Ik vond het heel leuk.’
Wenneke: ‘Ik ook.’ Rens: ‘Gelukkig!’ Zien jullie al kleine psychologen in jullie kinderen? Rens: ‘Ik zie wel dat ze geïnteresseerd zijn in anderen en veel vragen stellen bijvoorbeeld.’ Wenneke: ‘Ja, en wij zetten ze echt aan tot zelf nadenken.’ Rens: ‘Ja, goeie!’ Wenneke: ‘Soms zeg ik: “Wauw, wat een mooie blauwe schep heb je.” Terwijl die eigenlijk rood is. Zo leren we ze zelf nadenken. Onze kinderen zijn dat gewend, maar andere kinderen snappen dat nog niet.’ Rens: ‘We leren ze ook vast een beetje doorvragen. Laatst wilde onze zoon weten wat er dan vóór de oerknal kwam. Toen moest ik wel even een hulplijn inschakelen bij een andere wetenschapper, want ik had geen idee.’
- https://tinyurl.com/mw84bwy3
Beeld: Momo Fotografie