Ik liep stage op de gesloten opnameafdeling van een psychiatrische inrichting, waar de patiënten onvrijwillig zaten. Aan het eind van mijn allereerste dag ging een van de patiënten er vandoor, een grote gevaarlijke man. Hij rende weg door de lange gang met aan een kant een doorlopende glazen wand. Samen met twee verplegers ging ik achter hem aan. Aan het eind van de gang schopte de man het glas in, pakte een grote glasscherf, keerde zich om en kwam op ons af. We maakten ons uit de voeten, ik heb nog nooit zo hard gelopen. Daarop ontsnapte de man.
Ik was behoorlijk geschrokken, ’s avonds op de verpleegstersflat waar ook ik als psychologie-stagiair overnachtte vroeg ik me af in wat voor een griezelige omgeving ik terecht was gekomen. De volgende dag ging ik weer terug. En daar, op de afdeling, zat die man weer. Hij was heel rustig en goed aanspreekbaar, er was niets meer aan de hand. De psychiater zei dat hij ‘goed te pas’ was.
Dit was misschien wel mijn leerzaamste stage-ervaring. Je eindigt de dag met het idee dat wat de man met de scherf deed tekenend voor hem was: het is zijn karakter, zijn stoornis, niet voor niets zit hij op een gesloten afdeling. De dag daarna bleek de wereld weer een stuk normaler: iemand wordt vastgezet, dat wil hij niet, hij neemt de benen, en laat zich niet zomaar weer pakken. Het was een mooie oefening in niet te snel klaarstaan met opvattingen over mensen.
Separeer
Na mijn studie in 1980 ben ik bij Bavo gaan werken, een psychiatrische instelling voor de regio Rotterdam. Bavo was gevestigd in de duinen van Noordwijkerhout, de patiënten kwamen uit de stad zo’n zestig kilometer verderop. Ik was afdelingspsycholoog, onder andere op een unit voor gesloten vervolgbehandeling. Een patiënte zat chronisch in de separeer waar ze zich continu verwondde. Het team deed zijn uiterste best. Er was een uitgewerkt behandelplan een stapsgewijze opbouw van ‘vrijheden’, met de afspraak dat ze geen contacten zou hebben met mensen die haar ontregelden, met gedragscontracten en beloningen. Er was goed over nagedacht, maar het werkte niet. Op een dag zei de geneesheer-directeur: ‘We moeten maar eens ophouden met haar isoleren.’
‘Separeren? Daar moesten we maar eens mee ophouden’
Wij keken elkaar verbaasd aan. Dat zou toch nooit goed gaan? Ze zou zichzelf verwonden of anderen aanvallen. Toch werd ze uit de separeer gehaald en naar een andere setting gebracht, in een kleine groep in een huisje. Het bleek goed te gaan; niet alles was opgelost, maar ze deed zichzelf noch anderen iets aan. Dat voorval maakte diepe indruk, want wat hadden we met elkaar eigenlijk aangericht bij haar? Toen wist ik en velen bij Bavo met mij: dat moet anders. Het waren de jaren waarin de psychiatrie werd hervormd.
Psychiatrisch rampgebied
De eerste vier jaar werkte ik als afdelingspsycholoog bij Bavo, daarna ging ik er naast mijn uitvoerende psychologische taken ook leidinggeven. Ik mocht meedelen in die grote ontwikkeling die onze instelling heeft doorgemaakt van intramurale inrichting naar een verzameling van voorzieningen in de stad. Als Bavo liepen we voorop, ik ben blij dat ik de kans heb gehad dit mee te maken en dat ik er zelf een rol in heb kunnen spelen.
Ik mocht als een van de eersten met een nieuw team van Noordwijkerhout naar Rotterdam. Een stad die in 1978 in een rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie een psychiatrisch rampgebied was genoemd. Ik werd coördinator van een psychiatrische dagkliniek in Rotterdam en was inhoudelijk verantwoordelijk. We deden alles anders dan gebruikelijk in de psychiatrie in die tijd. Inmiddels is het gemeengoed: kleinschalig, ambulant, in de omgeving van de patiënt, gedecentraliseerd. We dachten systeemgeoriënteerd, werkten met modulair ingerichte zorgprogramma’s en richtten ons ook op speciale doelgroepen als migranten. Daar waren we trots op.
De combinatie van leidinggeven met uitvoerende werk, vind ik vruchtbaar. De vijftien jaar dat ik het zelf heb gedaan, was een van de meest inspirerende perioden in mijn carrière. Later werd ik fulltime bestuurder. Het was een bewuste keuze. Ik vond het één-op-één helpen van patiënten niet mijn sterkste kant, als bestuurder dacht ik meer te kunnen betekenen in de zorg, met name voor de groep waar ik het meest affiniteit mee heb gehouden: mensen met zware psychiatrische problemen. Ik zou bijna willen zeggen: ik kan niet zoveel met neuroses, geef mij maar een goede psychoticus.
Nabijheid
Hoewel er veel ten goede is veranderd in de zorg, kom ik nog steeds voorvallen tegen die me doen denken aan mijn beginperiode. Vorig jaar nog, toen ik bestuurder was bij een zorginstelling voor verstandelijk gehandicapten. We hadden veel gedragsgestoorde mensen in huis die functioneren op het niveau van twee- tot driejarigen. Ook hier zag ik weer zo’n ommekeer die ik in het begin van mijn carrière heb meegemaakt. Er was een jongen met wie geen land te bezeilen viel. Bij zijn ouders thuis verwoestte hij alles, hij had daarna op verschillende plekken gezeten en werd overal gewelddadig. De medewerkers waren bang voor hem, er waren speciaal voor hem twee beveiligers aangesteld. Tot we een locatie vonden, waar een team van lieve, geduldige en goed kijkende mensen zaten die hem aankonden. Helemaal niet zo’n speciaal team, maar deze mensen kregen het wel voor elkaar. Zij boden hem voortdurende nabijheid, en zo kregen ze het voor elkaar dat de jongen tevreden werd. Hij slaat niet meer de hele dag, de beveiligers zijn weg.
Wie het verschil maakten? Misschien wel de ouders van deze jongen die zich altijd zijn blijven inzetten voor een humane benadering van hun zoon. Gelukkig zijn we naar hen blijven luisteren.’
Fotografie: Peter Valckx