Lees verder
Blijf je psycholoog als je professioneel een metamorfose ondergaat? In deze rubriek vertellen psychologen over hun opmerkelijke carrièreswitch. In deze aflevering Miranda van Turennout, officier van justitie bij het Openbaar Ministerie in Amsterdam.
Geertje Kindermans

Miranda van Turennout studeerde begin jaren negentig functieleer in Leiden. ‘Ik was vooral geïnteresseerd in het brein van de mens, maar de cognitieve neuropsychologie stond nog in de kinderschoenen, dichterbij dan de richting functieleer kon je destijds niet komen.’ Daarna liep ze stage bij het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek, waar ze ook haar promotieonderzoek deed. Ze promoveerde op taalproductie en hoe woorden in het brein worden opgehaald. Vervolgens deed ze twee jaar fMRI-onderzoek in de VS, waarna ze terugkwam en meewerkte aan de oprichting van het FC Donderscentrum aan de Radbouduniversiteit in Nijmegen.

In de avonduren ging ze naast haar werk rechten studeren. ‘Dat deed ik voor de lol, rechten interesseerde me altijd al. Ik vond de studie onmiddellijk heel boeiend, vooral door het strafrecht werd ik gegrepen. Je leert heel veel over de maatschappij, want die wordt gereguleerd door het recht.’

Maatschappij

Als psycholoog was ze fundamentele wetenschapper, een bewuste keuze, toegepast onderzoek trok haar niet. Desondanks miste ze in haar werk een link met de maatschappij. Die link was in haar juridische studie wel aanwezig.

Ze was bijna klaar met haar studie toen er een wetenschappelijk bureau werd opgericht bij het Openbaar Ministerie en daarvoor zochten ze mensen. ‘Dat leek me onmiddellijk leuk. Ik heb gebeld, gesprekken gevoerd. Tegen de tijd dat ik het aanbod kreeg om daar te komen werken, was de beslissing om over te stappen niet zo moeilijk meer.’ Ze stopte als psychologisch onderzoeker. Tijdens haar werk op het wetenschappelijk bureau deed ze veel juridische ervaring op. Na vier jaar kon ze intern een opleiding tot oŠfficier van justitie volgen. Die opleiding duurde een jaar, en daarop werd ze als oŠfficier van justitie aangesteld in Haarlem en vervolgens in Amsterdam. Dat is nu vijf jaar geleden.

‘In mijn baan als oŠfficier van justitie komen al mijn interesses samen. Wat ik als oŠfficier doe, deed ik in de wetenschap ook: lastige puzzels oplossen. Als oŠfficier doe ik dat in samenwerking met de politie. Er is een vraag – er moet een misdrijf worden opgelost – en die vraag proberen we te beantwoorden door naar verschillende scenario’s te kijken. Daarvoor moet ik het probleem systematisch en goed ontleden. Als er bijvoorbeeld bewijs is voor een bepaald scenario, klopt dat bewijs? En bewijst dat het scenario, of kan er ook iets heel anders aan de hand zijn?

Die analytische kant neem ik mee uit mijn onderzoeksverleden. Ook was ik gewend te denken in verschillende scenario’s, alleen gaat het in de wetenschap om verschillende theorieën. Je moet daarbij creatief nadenken. Als theorie a voor me ligt, dan denk ik automatisch: maar hoe zit het dan met scenario b, c en d? Je kijkt naar de bewijzen, maar je probeert vooral ook scenario’s of theorieën te ontkrachten.

Behalve dat ik dat analytische werk leuk vind, heb je als oŠfficier van justitie in een strafzaak ook direct impact op het leven van verdachten, op dat van slachto–ffers en op de maatschappij in zijn geheel. Het is heel relevant wat je doet. Dat geldt al voor een winkeldiefstal, maar voor de grote fraudezaken die ik nu doe, geldt dat al helemaal.

Verder zit er in het strafrecht veel psychologie. Het is voor mij redelijk eenvoudig om al die psychologische rapportages over verdachten door te lezen. Ik ben bekend met de terminologie. Verder is het gebruik van statistiek in rechtszaken voor mij gesneden koek. En ik kijk altijd kritisch naar getuigenverklaringen. Dat komt door mijn leerschool bij Willem Albert Wagenaar (Leidse hoogleraar Psychologische Functieleer). Met getuigenverklaringen – net als trouwens met verdachtenverklaringen – moet je erg voorzichtig zijn. Als psycholoog leerde ik veel over de werking van het brein en het geheugen. Het brein is geen opslagplaats met gebeurtenissen en feiten, het is een set van connecties en als je je iets probeert te herinneren is het een reconstructie die je actief maakt, waardoor de herinnering zelf ook vaak weer verandert.

Beperkte vrijheid

In het begin van mijn studie moest ik eraan wennen dat je als jurist met een ander systeem werkt, de wet. Je moet de wet uitleggen, maar de vrijheid die je daarin hebt is beperkt.

Als officier van justitie ben ik behalve jurist, ook opsporingsambtenaar. Je kijkt altijd terug, je onderzoekt of er strafbare feiten zijn begaan. In een opsporingsonderzoek is er natuurlijk wel veel vrijheid. Net als een onderzoeker moet ik bewaken dat de methoden die we gebruiken toegestaan zijn. Zo heb ik het beste van twee werelden.

Ik werk met een groot team aan een bepaalde zaak. Die samenwerking vind ik heel erg leuk. Je werkt met zijn allen naar het einde toe. We moeten de puzzel in elkaar zien te leggen, de waarheid achterhalen. En als we denken dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd, moeten we de zaak goed op de terechtzitting brengen. Daar komt alles samen, het is dan aan mij om een zaak zo goed mogelijk te presenteren, dat doe ik voor de rechtbank, maar ook naar de maatschappij toe. Dat is een mooi eindmoment, dat heb je in de wetenschap niet. Dan schrijf je je artikel en dat wordt na nodige rondes gereviewd en uiteindelijk wordt gepubliceerd. Het toewerken naar zo’n eindmoment als een zitting, dat is voor mij een van de belangrijke verschillen met wat ik als psycholoog deed.’