Mijn rol was te luisteren en af en toe iets aan te vullen om te zien of ik het begrepen had. De hele psychologie kwam voorbij, van research over sprookjes en de kindergeest door Charlotte Bühler, tot de invloed van lichamelijke toestand op de waarneming, onderzocht door Werner en Wapner. Als intermezzo vertelde Frijda anekdotes van persoonlijke belevingen van films. Over de magie van De Roverssymfonie (1937) die hij rond zijn twaalfde moet hebben gezien. En sprekend over identificatie zei hij vergenoegd: ‘Ik kan mij identificeren met een gorilla!,’ refererend aan King Kong.
In een latere brainstormsessie gingen we dieper in op de magie van beelden. Frijda had me aangeraden Freuds boek over Der Witz (1905) te lezen. Met dat boek in gedachten merkte ik op dat bij het kijken naar kunst, net als bij het genieten van een grap, het lijkt of er een barrière wordt doorbroken en we iets ervaren waar we normaal niet bij