Tijdens zijn studententijd was Eric-Jan Wagenmakers fanatiek schaker. Op zijn feesten stond er altijd wel ergens een schaakbord en werd er geschaakt. Van meerdere kanten wordt het verhaal verteld over zijn trouwfeest waar hij druk aan het praten en dansen was, terwijl er ergens in de hoek iemand achter een schaakbord zat. Af en toe riep Wagenmakers een zet over zijn schouder en ging door met feesten. Hij won de partij.
Wagenmakers moet om de anekdote lachen. Dat zou zeker gebeurd kunnen zijn. Maar dat hij een goede schaker is, wil hij nuanceren. Want ‘goed’ is een relatief begrip. ‘Mijn schakende vrienden zijn gemiddeld genomen veel beter, een aantal is grootmeester. Ik heb waarschijnlijk minder talent dan zij, ik benaderde het schaken te wetenschappelijk en dook veel in de boeken, in plaats van dat ik speelde. Bovendien ben ik er te zenuwachtig voor. Om echt goed te schaken, moet je ijswater in je aderen