Klassieke levenskunst
Levenskunst is het antwoord op vragen als ‘Waar staat goed leven voor’? en ‘Hoe moet ik dat doen?’ Het antwoord op de eerste vraag door veel filosofen in de Grieks-Romeinse periode (400 v. Chr. – 200 n. Chr.) komt kort samengevat op het volgende neer (Hadot, 2012): geluk, tevredenheid, harmonie, rust behouden, deugdzaamheid, zelfbescherming, goed bestuur van jezelf en van de stadstaat, zelfvervolmaking en vereniging met God. De inspanning of oefeningen die in hetzelfde boek worden genoemd om deze doelen te bereiken, als antwoord op de tweede vraag, zijn bij de vele filosofen als leraren (paideia) ook heel divers: terugkeer naar het ware ik, geluk zoeken in jezelf, toegeven van eigen fouten, beheersing van begeerten, zelfkennis, leven naar de rede, deelname aan het gemeenschappelijk leven, onthechting van zaken die je niet veranderen kan, beheersing van dialectiek, opschorting van het eigen oordeel, voeren van dialogen, doen van onderzoek, loslating van wat anderen zeggen en leven in het heden.
Een mens waaraan niet is geschaafd, is niet opgevoed. Veel pedagogiek dus, het woord psychologie bestond toen nog niet. Deugden werden aanvullend geformuleerd, met name door Plato en Aristoteles, om daaraan richting te geven, zoals wijsheid, rechtvaardigheid, matigheid en moed. Eenwording van het ware, het goede en het schone is het hoogste niveau van de menselijke geest, doch enkel aan de goden voorbehouden. Wanneer de mens dat enigszins gaat beseffen, heeft hij als een god aan zichzelf genoeg.
Veel inzichten van de klassieke filosofie kunnen we herkennen in de christelijk leer, zoals de deugden, biecht en ascese (onthouding) in de geschriften van de kerkvaders Augustinus en Thomas van Aquino. Na bestudering van oorspronkelijke teksten (ad fontes) concludeerde Nietzsche: ‘Het christendom is een platonisme voor het volk’ (Hadot, 2012, p.248). De met het levensverhaal van Christus geïntroduceerde waarden hoop, geloof en naastenliefde groeiden uit tot een wereldreligie die onze cultuur sterk heeft beïnvloed.
De renaissance bevorderde de studie en verspreiding van de oude geschriften, waarop de verlichting zich mede liet inspireren en daarmee het intellectuele en wetenschappelijke leven een enorme boost gaf. Snedig geformuleerde beginselen als ‘Ik denk dus ik ben’ (cogito ergo sum’) van Descartes en het ‘durf te denken’ (sapere aude) bij Kant stimuleerden tevens het individuele of autonome denken van de mens.
Uit deze voorgeschiedenis rijst de volgende klassieke metafoor op over de mens. Het menselijk lichaam wordt voorgesteld als koets, de gevoelens als paarden, de rede als koetsier, en de mens als passagier (de wil) die de bestemming bepaalt. De koetsier, die voor de rede staat – hij beschikt over kennis en logisch denkvermogen – is de aangewezen persoon voor het mennen van de dierlijke krachten als ‘domme emoties’. Zo wordt door de Ouden en met name de rationele verlichtingsfilosofen de rede boven de emoties en de begeerten geplaatst. Eenmaal bevrijd van onze emoties, deels gesteund ook door het geloof, zouden we de waarheid niet meer ondermijnen en niet de verkeerde keuzes maken die tot bederf leiden.
Het is dus niet verwonderlijk dat emoties van oudsher een slechte naam hebben gekregen. Emoties zouden niet meer zijn dan ‘ziekten van het gemoed’, ‘blinde krachten’ of gewoon ‘oproer’ (Frijda, 1992). Andere miskwalificaties zijn stompzinnige impulsen, lichamelijke ongemakken, onberedeneerde bewegingen, gedachteloze energiestoten, redeloze sensaties. Gevoelens worden gewoonlijk afgedaan als ‘onredelijk’, ‘ongewenst’ of ‘typisch vrouwelijk’ (Nussbaum, 2006).
In de exacte wetenschappen gaat het om objectieve maatstaven, de natuur heeft geen boodschap aan wat mensen ervan vinden. Het gaat om feiten en logica. Morele uitspraken zijn volgens het logisch empirisme, opgesteld door de Wiener Kreis (1920-1938), niet meer dan uitingen van emoties of subjectieve voorkeuren zonder aanspraak op een waarheidsgehalte. Toegepast op de menswetenschap betekent dit dat de gevoelsantenne wordt uitgeschakeld. De verlichting heeft weliswaar de weg gewezen naar meer kennis en zekerheid, doch ze heeft ons ook deels verblind.
Herwaardering van de emotie
De romantiek (circa 1790-1850), met vertegenwoordigers als Rousseau en Goethe, was eind achttiende eeuw een welkome contrabeweging op de emotiedodende verlichting waar de rede de scepter zwaaide. Eeuwige liefde, zwaarmoedig lijden (weltschmerz), overweldigende landschappen en allesverzwelgende zeeën bepalen de heftige emoties die de ziel beroeren. ‘De weemoed heeft zelfs in de zuilengang waar de verrukking staat haar troon gezet’ (John Keats, Ode on Melancholy). Voor John
Stuart Mill gold: ‘Romanticism seemed to be the very culture of our feelings, which I was in quest of’ (Willemsen, 2011, p. 49).
Hume, net als Mill een Angelsaksische verlichtingsfilosoof, stond eveneens kritisch tegenover de allesoverheersende suprematie van de rede. Het zijn uiteindelijk de passies (emoties, gevoelens of vurige wensen) of sentimenten (ervaringen van plezier of verdriet) en niet de rede, die aanleiding zijn om tot actie te komen en aan te geven of we behaalde resultaten omarmen of afwijzen. Smaak en ervaring zijn originele feiten naast andere werkelijkheden (Cohon, 2016). En Hume vervolgt: ‘De rede is slechts en behoort slechts te zijn de slaaf van de hartstochten, en kan nooit aanspraak maken op een andere functie dan die te dienen en te gehoorzamen’ (Hume, 2000, 2.3.3.5).
Met de opkomst in de twintigste eeuw van de psychotherapie, met name de psychoanalyse, de humanistische psychologie naast rouw of traumaverwerking en recent geluksonderzoek, zijn we ons meer bewust geworden van onze ervaringen. Dat zou de ‘eeuw van de emoties’ genoemd kunnen worden. Daarbij kwam nog de ontdekking van de universele gelaatsexpressie van basisemoties zoals blijdschap, pijn en walging (bijv. Ekman & Friesen, 1975). Het herkennen en bespreekbaar maken van emoties als geluk, tevredenheid, pijn en leed (denk aan toenemende melding van grensoverschrijdend gedrag) wint vandaag de dag aanzienlijk terrein.
De huidige neurologische inzichten over ons brein bevestigen de betekenis van onze emoties. ‘De natuur heeft het mechanisme van de rationaliteit niet alleen bovenop, maar ook uit en met het mechanisme van de biologische reactie gebouwd’ (Damasio, 2009, p. 149). Aanhoudend geven ‘emotionele stempels’ (somatic markers) bij beslissingen over investeringen of andere vraagstukken hun afdruk ‘prettig’ of ‘onprettig’, wat onze keuze bewust of onbewust beïnvloedt (de somatische- stempelhypothese). En wat ons behaagt, trekt de aandacht, vult het werkgeheugen en beïnvloedt de besluitvorming. Dit hersen-neurologisch beeld wordt volledig geconfirmeerd door breinwetenschapper Dick Swaab (2011).
Steeds vaker komt heden ten dage een aantal principes van het verlichtingsdenken (onder andere van Kant), met hun nadruk op het zelf denken en waarnemen, ter discussie te staan. Lakoff (2010) meldt: ‘bewust redeneren’ klopt niet met het gegeven dat we in de praktijk meestal onbewust beslissingen nemen (systeem 1 denken); ‘Objectief denken’ klopt niet met het gegeven dat onze hersenen en lichaam informatie bewerken; ‘Logisch redeneren’ (systeem 2 denken) klopt niet met het gegeven dat wij ons gewoonlijk laten leiden door beeldspraak, context en emoties; Dat ‘emotie logisch denken blokkeert’ klopt ook niet omdat wij zonder emoties doelloze objecten worden en niet meer weten wat we wensen of willen.
De cognitieve psychologie wijst er in navolging van Epictetus op dat niet emoties maar gedachten ons van het goede pad af kunnen brengen en ons ongelukkig maken. Ongebruikelijk voor een stoïcijn, maar dat terzijde. Een gedachte is per definitie rationeel als zij verwijst naar feiten, oplossingsgericht is, gezondheid stimuleert en, nu komt het, een goed gevoel geeft (Maultsby, 1975). Ons gevoel voorkomt dat gedachten zoals overdrijvingen, zelfdevaluaties, doemgedachten en allerlei moetens versterkend werken op ervaringen als depressie, haat, angst of stress. En dat staat haaks op de heersende leer dat de rede uiteindelijk waakt over ons geluk. De Ouden en de rationele verlichtingsfilosofen konden wel trots zijn op de rede die het gevoel heeft getemd, belangrijk in het leven is evenwel dat ook het hart de rede ment.
Toen psychologie zich afsplitste van de religie verloor ze haar ziel, toen ze zich losmaakte van de filosofie verloor ze haar geest en toen zij zich richtte op het behaviorisme verloor ze haar bewustzijn
Morele psychologie
Levenskunst – dat kan staan voor het zoeken naar of bereiken van gelukkig en goed leven – is sterk verbonden met morele ontwikkeling waarbij geluk wordt bevorderd dat niet ten koste gaat van anderen. Het welzijn van anderen is dan nagenoeg zo belangrijk als dat van jezelf.
Het was voor de jaren zestig van de vorige eeuw uitzonderlijk dat Lawrence Kohlberg als ontwikkelingspsycholoog zich met morele besluitvorming bezighield, aangezien het de hoogtijdagen waren van het behaviorisme en de psychoanalyse, die in ethiek (en religie) niet meer zagen dan het opleggen van ouderlijke en culturele regels door straf en beloning. Ook problemen met niet te operationaliseren abstracte begrippen en theoretische constructies vergrootten de verwijdering tussen psychologie en filosofie. Binnen de psychologie werd Kohlberg dan ook, in zijn eigen woorden, gezien als een ‘odd duck’. En wat het kamp van de filosofie betrof moest hij wel een dwaas zijn om zich als ontwikkelingspsycholoog in de ‘den of philosophical wolves’ te begeven, hoe tolerant en vriendelijk zij ook konden zijn (Kohlberg, 1984, p. 113). Zo bevond hij zich tussen twee vuren.
Uit de vele antwoorden op socratisch gestelde vragen aan testpersonen over ethische casus onderscheidde Kohlberg verschillende categorieën, geordend van laag naar hoog moreel niveau (zie de linkerkolom in tabel 1, rechts staan de motieven).

De fasen vatte Kohlberg analoog aan de intellectuele ontwikkeling op als cognitieve schemata. De denkvorm bepaalt het niveau. Het heeft alles van doen met de norm in de wetenschap om alles tot de rede te herleiden. De beroemde Zwitserse ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget, aan wie Kohlberg met zijn onderzoek veel verschuldigd was, formuleerde reeds de affectieve-cognitieve parallelliteitshypothese voor moreel oordelen en handelen, hetgeen zeggen wil dat cognitieve structuren en affectieve inhoud bij ethiek wel te onderscheiden zijn, maar niet van elkaar te scheiden. Kohlberg hield daarmee geen rekening.
In de menswetenschap is een weten dat niet in het gevoel verankerd is, geen weten. De herinterpretatie van cognitieve schema’s in morele attituden als complex geheel van gedachten, gevoelens en gedrag biedt daarentegen een wijdere ingang tot ethiek. In feite komt elk niveau neer op een leefstijl waarvoor men vroeg of laat zelf kiest. Het cognitieve alsook het emotieve is hierbij van wezenlijk belang. ‘The discovery and elucidation of the important role that emotions play is perhaps the most exciting pattern of results in moral psychology’ (Mallon & Nickols, 2007, p. 318).
Dan valt nog de ernstige kritiek op Kohlbergs model te geven dat hij het intellectueel inzicht van de waarden tot laatste fase bombardeert, waarmee de morele ontwikkeling bij 24 procent al geheel voltooid zou zijn in het zestiende levensjaar. Iedereen met een nuchter verstand weet dat die vlieger niet opgaat. Daar is buiten het verstandelijk en het emotioneel inzicht (het kennen) nog heel wat gedragsvaardigheid en oefening (het kunnen) voor nodig, zodat onmogelijk kan worden beweerd dat de morele ontwikkeling af is met een cognitieve fase zes.
‘Kennis is het gemakkelijkst te bevorderen in workshops, gedrag het moeilijkst’ (Karssing, 2005, p. 46). Met de universele waarden, zoals vrijheid, veiligheid, gezondheid, welzijn, rechtvaardigheid en respect eenmaal in het vizier, moet je alsnog heel wat moeite doen om je de bijbehorende vaardigheden in praktijk eigen te maken waardoor die waarden werkelijk tot uiting komen in gedrag. Dat wordt nog lastiger wanneer tegengestelde krachten aan het werk zijn, in jezelf of in de omgeving. De psychologie van de volwassenwording, ofwel van de zelfvervolmaking, maakt ons niet alleen bewust van de edelste motieven voor het handelen, maar ook van de vele intrapsychische en interpersoonlijke vaardigheden die nodig zijn om de kunst van leven (ars vitae) en goed samenleven (bonum commune) te bevorderen of draaglijk te houden.
Met de opkomst van de psychotherapeutische stromingen in de twintigste eeuw wordt het allengs duidelijker hoe gedrag gevormd wordt, hetgeen ook toegepast kan worden op onze morele bewustwording. Ze geven bedoeld of onbedoeld zicht op de aanwezigheid van psychologische tekorten bij emotionele, conatieve en cognitieve vaardigheden die het naleven van waarden bemoeilijken (Soonius, 2012). Tevens bieden de psychotherapeutische scholen een groot aantal richtlijnen om die menselijke tekorten of ‘morele blokkades’ mogelijk te verhelpen, waardoor een toename zal ontstaan van tolerantie, empathie, scherper zicht op de werkelijkheid, beheersing van constructieve communicatie, proactiviteit, probleemoplossend vermogen, rationeel denken, afname van afweer, afname van zelfvervreemding en vooroordelen.
Kohlberg heeft het er niet over en beperkt zich tot de ontwikkeling in het denken door de analyse van de antwoorden bij de voorgelegde casus. Duidelijk mag zijn dat meer competenties in het geding zijn die bijdragen aan het ontwikkelen van voortreffelijke persoonseigenschappen in een geslaagd en vruchtbaar leven. Competenties zoals moed, incasseringsvermogen, doorzettingsvermogen en realiteitszin, die alle zullen leiden tot het beter uitdragen van de bovenpersoonlijke of universele waarden – en daarmee tot meer autonomie, onschendbaarheid, onverstoorbaarheid (apatheia), gelijkmoedigheid (ataraxia), innerlijke vrijheid (autarkeia), verbondenheid (sympatheia), met als bijkomstigheid geluk (eudemonia). Allemaal doelen die de klassieke filosofie ook stelt (Dohmen, 2015).
Hierom wordt het voorstel gedaan het model van Kohlberg te completeren met een aanvullende zevende morele fase, genaamd Sociaal-integratieve oriëntatie: zelfvervolmaking, die zich gedurende heel de volwassenheid zal ontvouwen door toename van intrapsychische en psychosociale vaardigheden (Soonius, 2022). Deze fase zeven wordt gekenmerkt door de attitude ‘ken jezelf’, ‘ontwikkel jezelf’ en ‘bevorder goed leven’, waarbij het kennen en het kunnen op elkaar zijn afgestemd in goed contact met anderen. Deze mentale stap lijkt duidelijk raakvlakken te hebben met de sociaal-emotionele ontwikkeling in de jonge, middelbare en late volwassenheid zoals psychoanalyticus Erik Erikson (1950) die beschreef. Daarbij ligt respectievelijk de spanning tussen intimiteit versus geïsoleerdheid, vrijgevigheid versus bezitterigheid en integriteit versus wanhoop.

Psychologie als moderne levenskunst
De psycholoog Robert A. Baker zei het als volgt: ‘Toen psychologie zich afsplitste van de religie verloor ze haar ziel, toen ze zich losmaakte van de filosofie verloor ze haar geest en toen zij zich richtte op het behaviorisme verloor ze haar bewustzijn’ (geciteerd door Spilka, 1986, p. 325).
Zo bizar is het niet gegaan. Integendeel. Psychologie leeft. Bij klachten wordt buiten en binnen gekeken naar wat bij een persoon speelt, om na dat psychodiagnostisch onderzoek tot de juiste interventie(s) te komen. Die zijn vorige eeuw enorm in aantal toegenomen. Ze zijn ook heel divers, afhankelijk van een of meer factoren bij het ontstaan van klachten zoals conditionering, verleden, opvoeding, denkwijze, competentie, relatie, werk, systeem en erfelijkheid. De oorzaak bepaalt de keuze van de therapievorm. Te denken valt aan psychoanalyse, non-directieve therapie, gedragstherapie, verwerkingsprocessen, hypno-therapie, mindfulness, rationele-emotieve therapie, relatie-, gezins- en systeemtherapie en psychofarmaca.
Ook als er geen klachten zijn – ieder mens kan op elk moment van zijn leven problemen benoemen – biedt psychologie een kader om eigen emoties, gedachten, gedrag en omgeving te onderzoeken en te verbeteren, waardoor we beter in staat zijn om een evenwichtig en waardevol leven te leiden. Wat ons stabiel maakt, wordt mede bepaald door het geloof in ethische waarden die levenskunst op een hoger plan brengen: zorg voor jezelf, zorg voor anderen en zorg voor waarden op het werk en in de samenleving. Evident dat hierbij het emotieve een gelijkwaardige positie heeft aan het cognitieve, dat daarbij aanvullende vaardigheden nodig zijn zoals eerder bij de morele ontwikkeling vermeld. Hadden de klassieken het doel om goed bestuur van jezelf te bevorderen, daarin bestaat geen verschil met de psychologische benadering. Verschil is wel het aanbod aan middelen om dat doel te bereiken. De omvang en verscheidenheid aan interventies is vergeleken met filosofie en religie geweldig toegenomen.
Bij mensen vastgelopen met allerlei klachten, hebben psychotherapeutische scholen reeds bewezen verbetering te kunnen brengen. Het aantal psychologen/psychiaters dat per hoofd van de bevolking actief is in de geestelijke gezondheidszorg correleert liefst .57 met het gemiddeld geluk in 143 landen (Dijksterhuis, 2015). En bij gewone dagelijkse sores zijn de therapeutische inzichten of richtlijnen even waardevol voor onze ontwikkeling naar volwassenheid. Door reflectie op het eigen gedrag (reeds bij Socrates een conditio sine qua non) worden ervaringen eerder herkend en verdragen, worden oordelen, verwachtingen en besluiten beter geënt op de werkelijkheid en communicatieve of sociale verhoudingen in de omgang met anderen verfijnd. Na herhaling van een heftig voorval spreekt de ervaring. Bij doorontwikkeling leidt dat gestaag tot zelfvervolmaking of geluk (eudaimonia). Dit als gevolg van reflectieve momenten per dag, per week, per maand, gedurende heel het leven. Je moet er wel moeite voor doen, waarbij steeds weer nieuwe inzichten en vaardigheden bewust in het eigen gedragsrepertoire kunnen worden opgenomen en zwakheden geschrapt.
‘Onderzoek naar geluk was lang de speeltuin van filosofische veronderstellingen en dat heeft niet voor een stevige bewijsgrond gezorgd’ (Veenhoven, 2010, p. 338). Door acceptatie van de introspectieve evaluatiemethode in het wetenschappelijk onderzoekinstrumentarium wordt het gezichtsveld op de mens enorm verbreed. Dat was vijftig jaar geleden wel anders, toen introspectie als onwetenschappelijk werd afgedaan. Als subjectieve meetmethode weliswaar niet geheel betrouwbaar (individuele voorkeur voor getallen; sociale wenselijkheid; invloed situationele factoren; slecht geheugen), doch ‘beter een onnauwkeurig maar relevant concept dan een nauwkeurig irrelevant concept’ (Hirata, 2010, p. 147). Harde criteria als huwelijk, carrière en hoogte van inkomen doen het minder goed. Het multicultureel onderzoek over heel de wereld aangestuurd door Veenhoven reduceert ‘cultural bias’. Dit omvangrijke onderzoek naar geluk – een toestand van langdurig welbevinden, blijheid, gemoedsrust of tevredenheid die moeilijk is weg te nemen – levert met behulp van beoordelingsschalen interessante richtlijnen op die onafhankelijk ook voor levenskunst waardevol zijn.
Uit een aantal verschillende onderzoeken destilleert Dijksterhuis (2015) de volgende som over geluk: 40% is genetische bepaald, 10% door omstandigheden en 50% door eigen gedrag. Daar is dus zelf veel aan te doen. Borman (2010) vroeg aan bijna honderd gelukexperts naar geluksleutels gebaseerd op hun onderzoek. Het hebben van sociale relaties wordt veruit het meest genoemd als bron van geluk. In onze individueel gerichte cultuur blijft het koesteren van hechte relaties dus van vitaal belang.
Veel aandachtspunten voor persoonlijk geluk wijzen naar de humanistische psychologie voor de ruimte om wensen of ambities te realiseren: wees optimistisch; stel zinvolle doelen; wees je eigen regisseur; geloof in eigen kracht. Tevens een warm pleidooi voor positieve psychologie. De aanbeveling ‘leef in het hier en nu’ valideert mindfulness. Aandacht voor persoonlijke ontwikkeling is belangrijk: zorg voor innerlijk evenwicht; leer jezelf kennen; heb aandacht voor interne factoren. Dat zagen we al bij de klassieken.
Paradoxaal lijkt op het eerste gezicht het vermogen onprettige ervaringen te kunnen verdragen om gelukkig te zijn. Angst recht in de ogen zien (de hoeksteen van de psychoanalyse) en ellendige toestanden die je niet kan veranderen Spartaans verdragen (amor fati) maakt ons evenwel weerbaar. Geld doet het minder goed en het najagen ervan wordt sterk afgewezen wanneer basisbehoeften eenmaal verzekerd zijn. Respect voor waarden, met name vrijheid, staat hoog aangeschreven voor wat betreft ons geluk. Wanneer wij zelf aangeven waarden belangrijk te vinden, dan kan het inzicht komen dit zelf in gedrag en communicatie uit te dragen. Daardoor kan het geluk van anderen ook toenemen hetgeen onbedoeld weer op onszelf zal terugslaan. In die zin begint geluk dikwijls bij de ander.
Samenvattend zijn de uitkomsten van empirisch gelukonderzoek, waarvan veel meer voorbeelden te geven zijn, als een nieuwe bron van kennis zeer van toepassing op levenskunst. Hiermee kunnen wij ons eigen welzijn, dat van onze naasten en dat in de samenleving verantwoord invulling geven.
Besluit
Psychologie heeft zich na de scheiding van filosofie op eigen wijze kunnen ontwikkelen. Door de combinatie van psychotherapeutische inzichten, morele ontwikkeling en gelukonderzoek is een psychologische vorm van levenskunst te construeren die zich onderscheidt van de filosofische versie door een gelijkwaardige positie voor het emotieve en het cognitieve, de explicitering van veel intrapsychische of psychosociale competenties en een empirische basis. En met succes. Mensen gaan vandaag de dag voor hun geluk naar de psycholoog.
Reageren?
Veel stukken in De Psycholoog worden gepeerreviewed, zo ook dit essay. De twee reviewers waardeerden de diepgang van dit stuk zeer, maar twijfelden of dit essay niet geschikter zou zijn voor een fi losofi sch tijdschrift. In overleg is besloten het toch te publiceren en lezers te vragen om een reactie. Wilt u reageren op dit artikel? Dat kan via Twitter (@RedactieDP) of op www.tijdschriftdepsycholoog.nl/contact/.
Bronnen
- Aristoteles (1997) [350 v.Chr.] Ethica Nicomachea. Vertaling Charles Hupperts/Bartel Poortman. Amsterdam: Kallias.
- Bormans, L. (red.) (2010). Geluk – The World Book of Happiness. Tielt: Lannoo Uitgeverij.
- Cohon, R. (2004). Hume’s Moral Philosophy. In: E.N. Zalta (Ed.), The Stanford Encyclopedia of Philosophy, plato.stanford.edu/entries/hume-moral/. Geraadpleegd januari 2012
- Damasio, A.R. (2009). De vergissing van Descartes. Gevoel, verstand en het menselijk brein. Amsterdam: Uitgeverij Wereldbibliotheek.
- Dijksterhuis, A. (2015). Op naar geluk. Amsterdam: Prometheus/Bert bakker.
- Dohmen, J. (2015). Over levenskunst. De grote filosofen over het goede leven. Amsterdam: Ambo/Anthos.
- Ekman, P. & Friesen, W.V. (1975). Unmasking the face: A guide to recognizing emotions from facial clues. Prentice-Hall.
- Erikson, E.H. (1950). Childhood and society. New York, W.W. Norton & Co.
- Frijda, N.H. (1992). De emoties. Amsterdam: Bert Bakker.
- Hadot, P. (2012). Filosofie als een manier van leven. Amsterdam: Ambo.
- Hirata, J. (2010). Het bruto nationaal geluk van Bhutan. In: L. Bormans (red.), Geluk – The World Book of Happiness. Tielt: Lannoo Uitgeverij.
- Hume, D. (2000) [1739]. A treatise of human nature. Ed. by David Fate Norton and Mary J. Norton, Oxford: Oxford University Press.
- Karssing, E. (2005). Morele competentie. In: R.J.M. Jeurissen (red.), Bedrijfs-ethiek, een goede zaak. Assen: Koninklijke Van Gorcum.
- Kohlberg, L. (1981). The philosophy of moral development. Moral stages and the idea of justice. Essays on Moral
Development, Volume I. San Francisco: Harper and Row Publishers.
- Kohlberg, L. (1984). The psychology of moral development. The nature and validity of moral stages. Essays on Moral Development, Volume II. San Francisco: Harper and Row Publishers.
- Lakoff, G. (2010). Dramademocratie: the reality check. In: Tegenlicht (tv-programma), 26 april 2010.
- Mallon, R. & Nichols, S. (2007) Rules. In: J.M. Doris & Moral Psychology Group, The Moral Psychology Handbook, 297-320. New York (NY): Oxford University Press.
- Maultsby, M. (1975). Help yourself to happiness through rational selfcounseling. Boston: Marlborough House.
- Nussbaum, M. (2006). Oplevingen van het denken. Over de menselijke emoties. Amsterdam: Ambo.
- Soonius, J.W. (2012). Emotie en rede in ethiek. In: Tijdschrift voor Gezondheidszorg en Ethiek, 22, 2, 46-50.
- Soonius, J.W. (2022). Taal der waarden, over barbarij en bildung. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
- Spilka, B. & Hood, R.W. & Gorsuch, R.L. (1986). The psychology of Religion. An empirical approach. New York: Prentice-Hall, Englewood Cliffs.
- Swaab, D.F. (2011). Wij zijn ons brein. Van baarmoeder tot Alzheimer. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Contact.
- Veenhoven, R. (2010). Wat we weten
. In: L. Bormans (red.), Geluk – The World Book of Happiness. Tielt: Lannoo Uitgeverij.
- Willemsen, M (2011). Was de verbeelding maar aan de macht. Filosofie Magazine, 20 (december), 48-54.