Lees verder
‘Geïnspireerd door Freud en Jung ben ik psychologie gaan studeren aan de UvA. Maar daar lag de nadruk erg op statistiek en methoden van onderzoek en werden Jung en Freud beschouwd als dromers. Mijn liefde voor de psychologie was tanende toen ik bij Igor van Krogten ging afstuderen, destijds universitair hoofddocent Persoonlijkheidsleer. Hij was mijn grote inspiratiebron. Hij zei bijvoorbeeld: “Statistiek is leuk en aardig, maar het is wel een hulpwetenschap.” Dat was vloeken in de kerk aan de UvA.
Geertje Kindermans

Ik studeerde af op de liefde. Op grond van het werk van de schrijver Marcel Proust had Van Krogten een liefdestheorie gedestilleerd en mijn opdracht was om die theorie te vergelijken met andere bronnen. Ik heb interpretatief-theoretisch onderzoek gedaan door dertigers te interviewen over de liefde. Het was heel leuk en inspirerend en zelfs van statistici kreeg ik complimenten over hoe mijn onderzoek in elkaar stak. Door dat project vond ik psychologie weer ouderwets interessant, want toen ging het weer over de drijfveren van de mens. Met mijn liefdeonderzoek ging ik de diepte in en dat op een wetenschappelijk verantwoorde manier.

Vergelijk dat met mijn stage datzelfde jaar, waarin ik onderzoek deed naar symptoomwaarneming en uitstelgedrag bij vrouwelijke kankerpatiënten. In zo’n statistisch onderzoek ben je heel blij als je een significantie vindt. In dit geval bleken de patiënten met een partner net iets minder depressief te zijn dan mensen zonder partner. Ja, hallo!’

Monoloog

Na mijn afstuderen heb ik verschillende banen gehad en ben ik jeugdromans gaan schrijven: sprookjes over de psyche van de mens en het onbewuste. Bovendien ben ik als psycholoog bij een praktijk gaan werken. Dat doe ik nog steeds, ik voer de intakegesprekken bij een kleine psychologische praktijk. Dat eerste gesprek vind ik ontroerend.

Verder ben ik een paar jaar geleden aan de universiteit begonnen met de werkgroepen Intake en psychodiagnostiek. Daarin liet ik studenten intakegesprekken houden. Tijdens een bijeenkomst zaten we fragmenten af te luisteren. Een van de studenten zei naar aanleiding van een filmpje over zichzelf: “Het ging wel aardig, maar ik vind dat ik een beetje te vaak ja zeg.”

“Wat is daar mis mee,” vroeg ik.

“We hebben bij het vak Klinische gespreksvoering geleerd dat je alleen maar hmmm mag zeggen, anders stuur je de cliënt te veel,” antwoordde ze.

“Wat een onzin!” riep ik.

Die studente reageerde gedecideerd: als ik maar wist dat ik hun iets anders leerde dan ze bij een ander vak kregen.

Daarop stak ik een monoloog af: laat ze maar komen, die klinische gespreksvoerders! De studenten waren in hun derde jaar, het werd tijd om naar een academisch niveau te klimmen. Op de universiteit krijgen ze informatie aangereikt en nu moesten ze voor zichzelf leren denken. De studenten hingen aan mijn lippen en ik dacht: het is of ik Van Krogten hoor; het was of mijn oude docent vijfentwintig jaar later via mij de studenten toesprak. Hij heeft me enorm geïnspireerd en gevormd, dat wist ik wel. Maar pas op dat moment realiseerde ik me hoe diep het ging en hoezeer ik hem in me heb opgenomen.’

Armoe

‘De rijkdom van de psychologie is wat in de verdrukking geraakt door de statistiek. In de praktijk waar ik intakes doe, werken allemaal cognitief gedragstherapeuten. Die richting is al heel lang leidend, maar doet de mens te kort. Cognitieve gedragstherapie lijkt ervan uit te gaan dat we de mens niet volledig kunnen begrijpen en dat we hem daarom moeten reduceren tot schema’s en denkkaders.

Dat doet geen recht aan de rijkdom van de menselijke geest en wat die allemaal kan voortbrengen. Dat is de armoe van de psychologie, daar vocht Van Krogten tegen en inmiddels doe ik hetzelfde. Je ziet de honger van de psychologen naar psychoanalyse. Ons driftleven is volgens mij vaak belangrijker dan onze cognitieve schema’s.

Ik ben blij dat de analyse nu bezig is een fysiologische basis aan te leggen, dat al die mechanismes van de analyse die door de neo-freudianen zijn ontwikkeld, wel degelijk wetenschappelijk te onderbouwen zijn. En dan blijkt dat de analyse een stuk wetenschappelijker is dan men vaak suggereert.’