Lees verder
Volgens Godfried Westen verdienen de psychologie en psychologen een substantiële vertegenwoordiging en positie bij het ontwikkelen en uitvoeren van beleid dat gericht is op de preventie van leefstijlziektes. Impliciet bekritiseert hij daarmee de totstandkoming van het Nationaal Preventieakkoord, een convenant tussen ruim zeventig organisaties en bedrijven gericht op het terugdringen van roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik. Daarbij had het NIP slechts inbreng via het Partnerschap Overgewicht. Maar de psychologie heeft meer in haar mars. Met name de positieve psychologie, zo stelt Westen, kan van grote betekenis zijn bij het voorkomen van leefstijlziektes.
Godfried Westen

Geneeskunde en zeker de psychiatrie zijn sterk curatief georiënteerd. Ook de psychologie is sterker gericht op behandelen van psychische klachten en aandoeningen dan op het voorkomen ervan. De boom ‘psychologie’ kent vele ‘takken’. Gemeenschappelijk is dat psychologen zich bezighouden met psychologische mechanismen en processen die een belangrijke rol spelen bij gedrag. Een relatief nieuwe loot aan de boom is de positieve psychologie. Juist positieve psychologie biedt veel mogelijkheden voor een meer preventieve oriëntatie. Het zou voor de positie van de psychologie en psychologen gunstig kunnen uitpakken als preventie en verwante noties als pro-activiteit en handelen uit voorzorg sterker als leidraad genomen worden in de manier waarop we over ons vak spreken en communiceren.

Preventie, proactiviteit, en voorzorg

Preventie – het voorkomen van aandoeningen – klinkt altijd als een goed idee, maar in de geneeskunst blijkt de praktijk weerbarstiger dan de theoretische wenselijkheid. Preventieve diagnostiek (onder andere bodyscans) heeft bijvoorbeeld geen goede staat van dienst omdat er te veel boven tafel komt. Ook vergoeden verzekeraars preventieve maatregelen nauwelijks. Bij proactiviteit gaat het om interventies die niet uitsluitend gericht zijn op het vóórkomen van problemen en bedreigingen, maar op het in kaart brengen van mogelijkheden die men verwacht of voorziet.

Ook proactiviteit heeft voornamelijk positieve connota- ties, maar die staan in schril contrast met de praktijk: een beroep op proactief handelen blijkt vaak maar in beperkte mate effectief als aansporing tot verandering van gedrag. Handelen uit voorzorg betreft maatregelen die men neemt om voorbereid te zijn op een mogelijk probleem. Ook al is er in grote mate overeenstemming over de vraag of het probleem zich daadwerkelijk zal manifesteren, zoals in geval van klimaatverandering, handelen uit voorzorg blijft kennelijk lastig voor ons mensen.

Kortom, ondanks onze neiging min of meer reële risico’s en verlies te vermijden, komen mensen pas in beweging als kansen en bedreigingen onmiskenbaar zijn. Hoe is dit te verklaren en valt er wat tegen te doen?

Alweer de evolutie

Curatie, maatregelen pas treffen als het probleem manifest geworden is, heeft evolutionair gezien een sterke basis in onze genen. Los van dat medisch handelen vaak minder effectief is dan veelal verwacht, is het begrijpelijk dat men pas reageert als symptomen niet meer te negeren zijn. Het is vaak efficiënter en logischer om pas te reageren als het probleem manifest is. Niet-doen heeft in zulke gevallen evolutionair voordelen; het voorkomt immers dat we handelen op basis van onvoldoende aanleiding en dus energie verspillen. Alles proberen te voorkomen kan verlammend uitpakken. Bij preventie, proactiviteit en handelen uit voorzorg gaat de ‘kost voor de baat uit’. En de kost – bijvoorbeeld een gedragsverandering – voel je nu heel concreet, terwijl de baat abstract blijft. Dat maakt het lastig, ook vandaag nog. Ook al hebben in onze tijd bedreigingen een totaal ander karakter dan in de beginjaren van de evolutie. Biedt preventieve positieve psychologie soelaas?

Preventieve positieve psychologische interventies

Juist de positieve psychologie lijkt bij uitstek ontworpen om mensen te verleiden meer te investeren in preventieve maatregelen, pro-activiteit en handelen uit voorzorg. Positief psychologische interventies (PPI’s) zijn eenvoudig trainbaar en overdraagbaar. Ze zijn met behulp van korte contactmomenten of via internet-applicaties (zoals Psyfit) en zonder intensieve begeleiding zelf uit te voeren. Daarnaast vragen ze geen grote tijdsinvestering en zijn ze goed in te passen in het dagelijks ritme. Er is tenslotte geen ingrijpende gedragsverandering nodig zoals in geval van curatieve psychologische interventies zoals cognitieve gedragstherapie.

PPI’s worden daarom ook wel aangeduid als minimale interventies. En deze zijn ook vaak evidence-based, al moet hier zoals vaak bij psychologisch onderzoek wel een kanttekening bij geplaatst worden (zie kader): de positieve effecten zijn vaak niet heel sterk, al zijn ze voldoende aangetoond in onderzoek. Zetten we de investering in tijd en moeite af tegen deze effecten en het feit dat verergering van psychische klachten voorkomen kunnen worden, dan is de werkzaamheid op zijn minst tevredenstellend te noemen. Daarnaast heeft het uitgangspunt dat men zelf kan bijdragen aan het eigen welbevinden doorgaans een positieve uitwerking op het gevoel van zelfredzaamheid van mensen en daarmee op hun gevoelens van eigenwaarde.

Kortom, aanbevelingswaardig. Wat zou kunnen helpen om de positie van psychologie en in het bijzonder de preventieve positieve psychologie te verstevigen?

Wat verder gedaan kan worden

Wat zou helpen, is het vergroten van realisme bij het grote publiek aangaande verwachtingen van medische, curatieve ingrepen. Vaak zijn medicijnen bijvoorbeeld aanzienlijk minder effectief dan de leveranciers ons willen doen geloven. Ook operatieve ingrepen hebben – ook al kunnen ze soms levensreddend zijn – vaak nadelige nevengevolgen, waarbij de gezondheidswinst tegelijkertijd soms teleurstellend is. Er is nu een aantal chirurgen die vanwege beperkte e‘ectiviteit minder opereren bepleiten. Het vertrouwen in psychologische interventies is in contrast daarmee niet erg groot bij de doorsnee cliënt. Bij verklaring van aandoeningen op basis van psychologische factoren ontstaat bij cliënten sneller de beleving dat het ‘aan henzelf ligt’ of dat de zorgprofessional dat impliciet zou beweren of aanduiden.

Waarom dat zo is, is voor mij eerlijk gezegd een raadsel. Wat dat betreft kan het geen kwaad het bewustzijn te versterken dat bij veel somatische aandoeningen leefstijl (gedrag) maar ook psychologische factoren (zoals zelfvertrouwen, omgaan met stress en negatieve gevoelens en gedachten) een belangrijke rol spelen. En dan doel ik niet uitsluitend op de somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK).

Bij veel ongezond gedrag, zoals roken en alcoholgebruik, spelen psychologische factoren een aanzienlijke, zo niet de grootste rol. Een campagne om de opvatting dat psychologische factoren bij ziekte en schadelijke gewoonten vaak een rol spelen meer gemeengoed te maken, lijkt mij geen slecht idee. Een dergelijke campagne kan bijdragen aan acceptatie van psychische oorzaken van (verklaarde of onverklaarde) somatische aandoening. Label preventie daarbij positief als een vorm van vooruitgang! Ten slotte is het wenselijk voortdurend te benadrukken dat met relatief minimale psychologische interventies veel te bereiken is (lees: te voorkomen). ­

Tot slot

Curatie zal altijd een rol blijven spelen; we kunnen nu eenmaal niet alles voor zijn. Maar er is echt wat te winnen door meer aandacht voor preventieve mogelijkheden van psychologische interventies te bepleiten. Allereerst voor de kwaliteit van leven van mensen, maar ook voor ons als beroepsgroep. Dan worden we bij een volgend akkoord misschien wel als eigenstandige beroepsgroep aan tafel genood.


Reageren?

Wilt u reageren op dit artikel? Dat kan via LinkedIn (http://alturl.com/wz95u), Twitter (@RedactieDP) of onderaan deze pagina.


 

Illustratie: Chiara Arkesteijn