Op 30 november en 1 december 2012 organiseerden het NIP en de NVVP in Amsterdam de conferentie ‘Identiteit, professionals bekennen kleur’. Discriminatie en uitsluiting zijn nog altijd niet uitgebannen in Nederland. Het is de vraag hoe psychologen en psychiaters die problematiek het beste aan kunnen pakken. Mariëtte Hoogsteder bezocht de conferentie en doet verslag.
Achterstelling en discriminatie doen pijn en zijn risicofactoren voor ziekte, maar krijgen in de behandelpraktijk vaak weinig aandacht. Dit was in december 2009 aanleiding voor het symposium ‘Uitsluiting maakt ziek’, georganiseerd door het NIP en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVVP). Uitgangspunt voor het symposium was het werk van Frantz Fanon, psychiater en auteur van Zwarte huid, blanke maskers en De verworpenen der aarde. Hij bespreekt daarin de werking van machtsverschillen, racisme en de gevolgen van kolonialisme. Sprekers op het symposium belichtten diverse aspecten van zijn werk en plaatsten dit in een actuele context. Dit maakte veel los bij de aanwezigen en er bleek een groot animo om uitsluiting in de praktijk van psychologen en psychiaters aan te pakken.
Het symposium in 2009 had verwachtingen geschapen, en ik bezocht deze tweedaagse vervolgconferentie met de volgende vragen: hoe kan het dat de thema’s uitsluiting en discriminatie in Nederland worden ontkend en verzwegen? Dat het ziekmakende factoren zijn weten we, maar waarom wordt er zo weinig aan gedaan? Waarom is het geen onderwerp in opleidingen?
Over identiteit en uitsluiting bestaat een klein maar robuust terrein van wetenschappelijk onderzoek. Het omvat theorie en empirisch onderzoek uit de psychologie (van neuro- en ontwikkelings- tot sociale psychologie), maar ook uit de sociologie, antropologie en psychiatrie. Sociaalpsycholoog Maykel Verkuyten gaf een compact en toegankelijk overzicht van de stand van zaken, met als insteek sociale of groepsidentiteiten: niet wat je als individu uniek maakt bepaalt je identiteit, maar hoe je je verbindt met en verhoudt tot anderen. Alles wat een groep aangaat waartoe je jezelf rekent, gaat jou persoonlijk aan. Die collectieve kant is erg dwingend, zowel in de positieve zin (‘ik hoor erbij, voel me gewaardeerd’) als in negatieve zin: (‘ik behoor niet tot “wij” maar tot “zij”en ben daarmee een object geworden, iemand op wie je kunt inhakken. Een deel van mijn identiteit wordt iedere dag bedreigd.’) Discriminatie op basis van sociale identiteiten is op tal van terreinen objectief aangetoond. Hoger opgeleide minderheden (vrouwen, migranten) krijgen er meer mee te maken dan lager opgeleiden. Uit onderzoek blijkt ook dat uitsluiting pijn doet en iemands identiteit bedreigt, maar dat meerderheden heel anders reageren dan minderheden. Meerderheden hanteren vijf typen reacties op uitsluiting: zij ontkennen, minimaliseren of normaliseren deze, beschuldigen de minderheid van strategisch slachtofferschap of van overgevoeligheid. Minderheden minimaliseren discriminatie die ze dagelijks ervaren, bijvoorbeeld op de werkvloer of op school, omdat de psychologische én sociale kosten te hoog zijn; men verliest anders de eigen sense of control en het zou sociale relaties te veel verstoren.
Ontkenning en verzwijging van discriminatie en uitsluiting zijn dus hardnekkig. Gloria Wekker, net als Verkuyten hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, gaf een minder degelijk onderbouwd, maar intrigerend verhaal over uitsluiting, getiteld Innocence Unltd. Met rake en pijnlijke voorbeelden, onder meer uit haar eigen leven, duidde ze aan de hand van habitus en andere cultuursociologische begrippen de manier waarop uitsluiting rond gender en ras / etniciteit plaatsvindt in de Nederlandse samenleving. Over mannelijkheid, vrouwelijkheid en etniciteit bestaan onbewuste collectieve beelden die als een dwingend cultureel archief functioneren. Daarom is het mogelijk dat de auteur Martin Bril in de talkshow De Wereld Draait Door lachend over zijn angst vertelde: ‘stel dat mijn dochter met een neger thuiskomt’, terwijl anderen meelachten. Het beeld van een ‘grote zwarte neger’ als zijnde angstwekkend is zo verankerd in onze cultuur, dat noch de presentator, noch anderen zijn opmerking in twijfel trokken met een ‘wat zeg je nou?’ In een ander voorbeeld, waarin Wekker in een vergaderzaaltje op een man afl iep om zich voor te stellen en hij haar zijn jas aangaf (‘ze zal de garderobemevrouw wel zijn’), figureert het beeld van de ‘zwarte vrouw’ als inferieur en dienstbaar. Pijnlijk, zowel voor Wekker als voor de man, en het legt de kapitaalvernietiging bloot achter hardnekkige stereotypen. De werking van uitsluitingsmechanismen rond gender en etniciteit worden in Nederland slecht gekend en onderkend, er is nauwelijks mondelinge of schriftelijke kennisoverdracht over. Om die reden is het ook moeilijk voor een individu om eraan te ontsnappen, je moet er hard voor werken. In een land waar ‘iedereen gelijk is’ mag racisme en uitsluiting niet bestaan. Maar, zo stelt Wekker, het is toch onmogelijk dat vierhonderd jaar koloniaal regime geen sporen zou hebben achtergelaten in ons culturele archief?
Wekker definieerde het begrip identiteit niet als ‘wie ben ik’, maar ‘hoe ben ik geworden die ik nu ben en welke processen spelen daarbij een rol’. Gender en etniciteit bepalen de verwachtingen die er over je zijn en de gedragsmogelijkheden die je hebt. Bewustwording daarvan, juist als je tot de bevoorrechte groepen behoort, biedt aanknopingspunten voor verandering.
Verontrustende aspecten van identiteit kwamen aan bod in een lezing van de Indiase hoogleraar Ramacharan Tripathi over collectieve identiteit op het Indiase platteland, waar nog grote armoede heerst en weinig sociale mobiliteit bestaat. Identiteit is in India geen individuele of sociale constructie, maar een ‘inscriptie’, op een onuitwisbare manier in je gegraveerd. Tripathi schetste de Indiase context die we nodig hadden om zijn verhaal te begrijpen en bekritiseerde en passant de ideeën achter ontwikkelingswerk, liefdadigheid, mensenrechten en empowerment (‘door wie, door iemand met meer macht?’). Hij liet aan de hand van economische en demografische cijfers zien dat meer onderwijs op het platteland tot een lager gemiddeld inkomen en minder gezondheid leidt. Inkomen én gezondheid worden herverdeeld waarbij enkelen rijker en gezonder worden, en velen armer en minder gezond. Identiteit werkt in deze context als tweezijdig zwaard, want het werkt nieuwe vormen van competitie tussen groepen in de hand en holt onderlinge solidariteit binnen lagere klassen uit. Het vormt bovendien de basis voor geraffineerde identiteitspolitiek van politici die de armoede van bepaalde groepen als basis voor hun politieke carrière gebruiken. Tripathi had veel meer te vertellen dan mogelijk was in de drie kwartier die hij kreeg toebedeeld, zijn boeiende betoog bleef een vreemde eend in de bijt van de rest van de conferentie.
Fernanda Sampaio de Carvalho, klinisch psycholoog en psychotherapeut, schetste aan de hand van casussen uit haar praktijk beeldend de lastige omstandigheden waarin kinderen in minderheidsposities hun identiteit moeten ontwikkelen. In gezinnen waar ouders of grootouders elders zijn geboren, is het de taak van kinderen om de lappendeken van talen en verwachtingen in het gezin en de buitenwereld met elkaar te verbinden. De dynamiek van migrantengezinnen kent vaak veel kwetsbaarheden, verliezen, conflicten, maar ook veel kracht, hoop en kansen. Dit vraagt specifieke kennis en vaardigheden van therapeuten. Uit een discussie met de zaal bleek dat de minderheidspositie van cliënten – volwassenen of kinderen – en de betekenis hiervan voor de therapie niet aan bod komt in de opleiding.
Twee jonge vrouwen van Marokkaanse afkomst spraken in een symposium over hun ervaringen met hulpverlening aan Marokkaanse probleemgezinnen, in het bijzonder aan opgroeiende jongens en meiden in die gezinnen. In de zoektocht naar hun identiteit gaan ze vaak terug naar hun religie, de islam. Die moeten ze opnieuw uitvinden, want voor hun – vaak laag- of ongeschoolde – ouders zijn culturele tradities belangrijker dan religie en ze kennen de antwoorden op de vragen van hun kinderen niet. Het belang van de islam voor de tweede generatie botst met de wereld van de hulpverlening, want die wil religie erbuiten laten en weet er geen raad mee. Dat bleek letterlijk, toen een psycholoog uit de zaal de vrouwen een lesje wilde leren over secularisatie vanaf de jaren zestig in Nederland. Deze beweging zou de Marokkaanse jongeren ook treffen, meende hij. Maar de vrouwen spraken dit tegen: ze voorspelden dat over twintig jaar de islamitische identiteit van jongens en meiden met Marokkaanse wortels veel belangrijker is dan hun culturele identiteit. In het bijzonder voor vrouwen heeft de islam een emanciperende functie, want ‘mijn religie geeft mij meer kennis, kracht en rechten als vrouw dan mijn cultuur’.
Religie als bron van kracht en verbinding was ook een thema in de zeer bijzondere afsluiting van de eerste dag, het muziektheater As I left my father’s house, door zes mannen en een vrouw, onder leiding van Bright O. Richards. Een indringende vertelling over oorlog, geweld en vluchten, met verwijzingen naar Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed, zelf ook ooit vluchtelingen. De verhalen waren persoonlijk, aangrijpend en zeer professioneel verteld of gezongen, soms begeleid met instrumenten. De voorstelling schokte en greep mij vijf kwartier bij de keel. De muziek was religieus, ontleend aan joodse, christelijke en islamitische teksten of liederen, maar zonder dat de bron meteen duidelijk was. Daarmee vertolkten de acteurs een bezieling die ook mij als niet-gelovige aansprak, in de ware betekenis van het Latijnse religere: verbinden. Overigens zonder het feit uit de weg te gaan dat de betekenis van religie voor nieuwkomers in onze samenleving vaak gemengde gevoelens oproept, net zoals eerder die dag in een discussie over identiteit en hulpverlening duidelijk was geworden.
De ongeveer tweehonderd deelnemers aan de conferentie vormden een veelkleurig publiek van heel diverse herkomst. Bijzonder waren de vele jonge psychologen en psychologiestudenten; een nieuwe generatie liet zich horen. Enkelen van hen klaagden over het gebrek aan relevantie van hun opleiding, maar ze voelden zich geïnspireerd door de conferentie. Psychiaters waren overigens slecht vertegenwoordigd.
De urgentie en noodzaak van het thema waren voelbaar, maar soms ook de onmacht. Zeker voor de oudere generatie die al dertig jaar uitsluiting in de praktijk van de ggz, het onderwijs en de arbeidsmarkt bestudeert, bespreekt en aan de kaak stelt. Er moet ontegenzeggelijk veel werk verzet worden om het ontkennen en vergoelijken van discriminatie en uitsluiting te stoppen. De conferentie bood hiervoor inzichten en handvatten, maar duidelijk werd ook dat er meer nodig is. Onder andere moed, daadkracht, nieuwe woorden en begrippen, nieuwe verbindingen. Ik ging naar huis met nieuwe antwoorden op mijn aanvankelijke vragen over het hoe en waarom van uitsluiting, maar de manier waarop psychologen (en psychiaters) in hun praktijk nu kleur kunnen gaan bekennen blijft met vraagtekens omkleed.
Over de auteur
Dr. M.H.H. Hoogsteder is psycholoog en werkzaam als senior adviseur bij Mikado, kenniscentrum interculturele zorg.
E-mail: m.hoogsteder@mikadonet.nl.