Psychologen die zich in de media uitspreken over psychopathologie van publieke personen. Is dat toelaatbaar en wenselijk? Wim Hofstee entameerde hierover een discussie met Corine de Ruiter, Anne Ruth Mackor en Casper Koene.
Diagnoses in de media – door Wim Hofstee
In de Volkskrant van 5 juni van dit jaar stond een interview met Corine de Ruiter, hoogleraar forensische psychologie, over Joran van der Sloot, in Noord- en Zuid-Amerika de meest bekende Nederlander van het moment. Zij beschreef hem desgevraagd als iemand die vrijwel alle kenmerken van een prototypische psychopaat vertoonde, en bovendien narcistische trekken. Verschillende collega’s keurden, al dan niet publiekelijk, het publiceren van een diagnose van een bekende persoon af. De Ruiter (2010) reageerde daarop in de Volkskrant van 15 juni met verwijzing naar het publiek belang van een dergelijk interview.
Intussen was Casper Koene’s (2010) verhandeling onder de titel ‘Onthulling en maskerade’ over gevalsstudies in het licht van de beroepscode, al onderweg. Uit zijn betoog valt af te leiden dat De Ruiters uitspraken zijns inziens een overtreding van de beroepscode inhielden: ‘Als psycholoog een oordeel geven over iemand, maakt deze immers in zekere zin tot […] proefpersoon, en dat kan niet zomaar, zonder zijn […] toestemming.’ (p. 41) Als geïnteresseerde collega heb ik met Koene, De Ruiter en Anne Ruth Mackor, hoogleraar professie-ethiek aan de rug, een discussie gestart over de toelaatbaarheid en wenselijkheid van zo’n publieke diagnose. In die discussie zijn tal van argumenten gewisseld, die verhelderend waren maar niet tot volledige onderlinge overeenstemming leidden. Ik geef hier mijn standpunt. Dat heeft het karakter van een afweging van het publiek en het individueel belang van diagnostische activiteiten als deze.
Vooraf moet een knoop worden ontward die als volgt in elkaar steekt: (a) als de expert geen persoonlijk contact met betrokkene heeft gehad, kan ze niet tot een verantwoorde diagnose komen; (b) als ze dat wel zou hebben gehad, zou de publieke labeling met naam en toenaam een ernstige schending van zowat alle professionele principes hebben ingehouden; (c) dus het publiek maken van een diagnose is in alle gevallen minstens onverantwoord. Met (b) kan mijns inziens iedere psycholoog het alleen maar hartgrondig eens zijn; (a) daarentegen is op methodologische gronden onhoudbaar. Ik althans heb sinds jaar en dag (zie bijvoorbeeld Hofstee, 1994) geargumenteerd dat zelfoordelen niet rechtstreeks relevant, laat staan onmisbaar zijn om vast te stellen hoe iemand is. In de onderhavige casus stelt De Ruiter zelfs dat een psychopaat de expert volledig om de tuin zal leiden (en dat de persoon in kwestie bovendien zichzelf publiekelijk als een pathologische leugenaar beschrijft – waarmee hij er nog een paradoxaal schepje bovenop doet). Maar dat is alleen maar een extreem voorbeeld voor mijn algemenere stelling. Met het zich baseren op louter publiekelijk beschikbare informatie, was dus mijns inziens in ieder geval niets mis.
Publiek belang
Het publiek belang van activiteiten als het interview van De Ruiter valt te zoeken in de verwetenschappelijking, in dit geval psychologisering, van de samenleving. Niet iedereen, ook niet elke psycholoog, zal er bij voorbaat van overtuigd zijn dat de kwaliteit van de samenleving gebaat is bij psychologisering, dus het lijkt me de moeite waard op zulke reserves in te gaan.
Er zijn er die beweren dat psychologie geen wetenschap is. Veel van wat er aan ‘psychologie’ in de media verschijnt, meestal maar niet uitsluitend van niet-psychologen, is inderdaad niet wetenschappelijk verantwoord, maar dat kan alleen maar een argument zijn om daaraan tegenwicht te bieden, zoals ook De Ruiter (2010) betoogt. Uiteraard geldt de eis dat de expert zelf wel vakkundig optreedt. Naar mijn mening was in dit geval aan die eis voldaan. Een typologische classificatie zoals ‘psychopaat’ is weliswaar methodologisch gesproken niet onomstreden, maar de voorspellende waarde ervan voor toekomstig gedrag is voor zover mij bekend genoegzaam gedocumenteerd.
Anderen zijn van mening dat de kwaliteit van de samenleving bij verwetenschappelijking überhaupt niet gebaat is. Juist vanuit de psychologie gezien, of de menswetenschappen in het algemeen, valt daar het een en ander tegen in te brengen. Het zijn ‘teaching professions’, met als doel de mensheid wijzer te maken over zichzelf, in plaats van het toeleveren van kant-en-klare producten voor consumptie. Popularisering is eerder de kern van de psychologietoepassing. Niet dat die mensheid het daar makkelijk mee heeft: de wetenschap beschrijft haar als object van wetmatigheden en mechanismen, en ze moet zich niet voorstellen dat inzicht daarin volstaat om die buitenspel te zetten. Maar zulk inzicht is wel een noodzakelijke voorwaarde om met behoud van autonomie de eigen omgeving te herstructureren – in het uiterste geval door het accepteren van dwang, namelijk als die nodig is om schade aan anderen te voorkomen.
Een derde, veelgehoord argument is dat experts met hun optreden in de publieke ruimte louter paarlen voor de zwijnen zouden werpen: ze zouden fungeren als exponent van de sensatiepers en de vermaaksindustrie; hun bijdrage zou zelfs contraproductief zijn omdat ze onbedoeld luister bijzetten aan hypes, in een context waarin mystificatie beter aanslaat dan verwetenschappelijking. Ik denk dat dit in de praktijk een reëel risico is, zeker in het geval van een larger-than-life figuur die bijvoorbeeld na zijn arrestatie liefdesbrieven van Peruaanse vrouwen ontving. Principieel gesproken echter is het argument mijns inziens niet houdbaar. Vanuit de psychologische professie gezien heeft de ontvanger van de boodschap de status van verstandige gesprekspartner; hele volksstammen die status te ontzeggen, zou indruisen tegen het beginsel van respect.
Een alternatief in de geest van Koene (2010) zou zijn geweest een populair-wetenschappelijke case study over psychopathie te schrijven waarin de persoon in kwestie onherkenbaar zou zijn gemaakt. In de eerste plaats zou dat wat lastig zijn geweest, in een geval waarin iemand vrijwel alle kenmerken van een prototypische psychopaat vertoont en zo’n anoniem profiel op hem als geen ander van toepassing zou zijn; op zijn minst zou het artikel buiten de context van de mediahype moeten zijn gepubliceerd. Dergelijke bronnen bestaan allang (kijk maar op internet). Het ophangen aan een bekende Nederlander is enerzijds riskant, maar heeft naar redelijke taxatie een veel en veel grotere impact. Onder de assumptie, of het axioma zo men wil, van het overwegend verstandig gehoor valt de publicitaire kosten-batenanalyse algauw in het voordeel van De Ruiters benadering uit.
Positief gesteld kan een optreden als dat van De Ruiter worden gezien als een dienst aan een open verzameling van potentiële cliëntsystemen bestaande uit een psychopaat en diens omgeving, waarbij die omgeving bestaat uit iedereen die met die psychopaat te maken heeft of zou kunnen krijgen. De dienst bestaat uit verhoging van de herkenbaarheid van psychopathie, aan de hand van een saillante en tot de verbeelding sprekende casus, met het oog op vermindering van schade aan de omgeving. Uiteraard is de waarschuwing geadresseerd aan alle (potentieel) betrokkenen, inclusief de persoon in kwestie.
Individueel belang
Mij lijkt dat Van der Sloot een klacht tegen De Ruiter zou kunnen indienen bij het College van Toezicht van het nip, op basis van het feit dat zij zonder zijn instemming of zelfs medeweten over hem heeft gerapporteerd. Ook zonder de pretentie van beroepsethische expertise meen ik dat er voldoende artikelen in de Beroepscode staan om zo’n klacht ontvankelijk te verklaren. De vraag is vervolgens wat de kern van het verweer zou moeten zijn.
Mijn stelling zou zijn dat materieel gesproken klager niet in zijn belangen zou zijn geschaad, eerder integendeel, en dat de klacht dus weliswaar ontvankelijk maar niet gegrond zou zijn. De stelling houdt in dat psychopathologische diagnoses, uit de mond van de psycholoog, redelijkerwijs niet als diskwalificaties of stigmatiseringen kunnen worden opgevat. Voor zover ze in het dagelijks spraakgebruik die connotatie wel hebben, is de functie van de expert juist ze terug te brengen naar de wetenschappelijke context, als technische term, en als zodanig weer te exporteren. Mensen mogen best schelden, maar ze horen ervan overtuigd te zijn dat een wetenschapsbeoefenaar dat als zodanig niet doet. Als een psycholoog zelf meent dat psychopathologische labeling door experts stigmatiserend is, moet hij of zij terug naar de collegebanken. ‘Psychopaat’ is natuurlijk een moeilijk voorbeeld, aangezien het woord in de sixties eerst werd vervangen door sociopaat en vervolgens helemaal uit het jargon verdween en aan de straat werd overgelaten, maar het is momenteel aan pogingen tot Umwertung (of liever ont-waarding) onderhevig door wetenschappers die vinden dat ze de term nodig hebben.
Een voorwaarde voor waardevrije interpretatie is wel dat de expert geen belangen heeft die indruisen tegen die van de publieke persoon in kwestie, zodat de schijn van diskwalificatie zou worden gewekt. Hierbij heb ik het oog op bijvoorbeeld het diagnosticeren van politieke actoren. Hoewel ik niet de enige vakgenoot zal zijn wiens vingers bij gelegenheid jeuken om de mensen in het land te waarschuwen voor bijvoorbeeld narcistische persoonlijkheidsstoornissen in dat verband, lijkt me dat niet verantwoord, aangezien mijn politieke neutraliteit en wetenschappelijke onafhankelijkheid aan redelijke twijfel onderhevig zouden zijn, mijn goede bedoelingen ten spijt. In zo’n geval zou de waarschuwing ook eerder bij voorbaat contraproductief zijn in plaats van verhelderend.
Afweging
Mijn conclusie is dat in het onderhavige geval de afweging eenvoudig is aangezien het individueel belang geen gewicht in de schaal legt: het zou kunnen zijn dat de persoon in kwestie niet gediend is van zo’n diagnose, maar de vraag of hij ermee gediend was, valt eerder positief te beantwoorden. Op het punt van overtreding van de professionele code hoeft hier dan ook mijns inziens geen beroep te worden gedaan op higher purpose, ook al was daarvan sprake.
Wanneer het gaat om zulke professionele dilemma’s, is ieder geval uniek. Ik heb, in tegenstelling tot Koene (2010), betoogd dat het kan voorkomen dat publieke psycho(patho)logische uitspraken door psychologisch deskundigen over bekende en herkenbare personen toelaatbaar en wenselijk kunnen zijn, en daarvoor argumenten gegeven. Ik heb iets van de grenzen aangeduid waarbinnen die argumenten gelden, en waarbuiten de afweging lastiger zou zijn, zoals in het politieke domein. Maar het maken van een checklist van condities waaronder zoiets wel of niet kan, lijkt me onmogelijk.
Prof.dr. W.K.B. Hofstee is emeritus hoogleraar psychologie, Rijksuniversiteit Groningen. Een autobiografisch essay, curriculum vitae en publicatielijst zijn te vinden op de website ADNG. Correspondentieadres: w.k.b.hofstee@rug.nl.
Beschouwingen van een buitenstaander. Psychologie van publieke personen. – Door Anne Ruth Mackor
Een dermatoloog ziet bij toeval in een roddelblad een foto van Joran van der Sloot. Hem valt op dat Van der Sloot een moedervlek heeft met kenmerken die op een melanoom wijzen. De dermatoloog voelt zich als arts verplicht de advocaat van Van der Sloot te benaderen en hem erop te wijzen dat het verstandig zou zijn als Van der Sloot deze moedervlek door een arts zou laten onderzoeken. Als de media lucht krijgen van het contact tussen de dermatoloog en de advocaat van Van der Sloot en met de dermatoloog contact zoeken, besluit deze laatste in te gaan op het verzoek om een interview. Hij ziet het interview vooral als gelegenheid om een opsomming te geven van kenmerken van moedervlekken die voor lezers aanleiding zouden moeten zijn hun huisarts te raadplegen.
Een advocaat die niet betrokken is bij de zaak van Van der Sloot leest het interview en besluit in een opiniërend stuk in dezelfde krant uit te leggen welke implicaties een eventuele ernstige aandoening zou kunnen hebben voor de rechtspositie van Van der Sloot. Ook de advocaat grijpt de zaak van Van der Sloot aan om toe te lichten op welke wijze een ernstige aandoening meer in het algemeen juridisch relevant kan zijn voor Nederlanders die in het buitenland in hechtenis zitten.
Onethisch handelen?
De vraag die voorligt is: handelen deze arts en advocaat professioneel onethisch door zich in de media beroepshalve over Van der Sloot uit te laten? Hierbij zij opgemerkt dat beiden geen professionele vertrouwensrelatie met Van der Sloot hebben, dat beiden hun uitspraken uitsluitend baseren op voor iedereen toegankelijke informatie en dat Van der Sloot een publieke persoon is. De dermatoloog stelt bovendien geen diagnose op basis van de foto. Hij meldt alleen dat enkele kenmerken van de moedervlek voor hem reden zijn nader onderzoek te adviseren. Hetzelfde geldt voor de advocaat. Hij doet geen pertinente uitspraken over de rechtspositie van Van der Sloot. Hij legt slechts uit welke juridische implicaties een eventuele levensbedreigende aandoening voor hem zou kunnen hebben. Voor beiden geldt ten slotte dat zij zich beroepen op het algemeen belang van hun uitspraken. Het zijn echter niet zozeer hun uitspraken over Van der Sloot die het algemeen belang dienen als wel de algemene informatie over melanomen en rechtspositie die zij langs deze weg onder de aandacht kunnen brengen.
Het mag duidelijk zijn dat dermatoloog noch advocaat echt bestaan. Voor zover ik weet heeft Van der Sloot geen melanoom of andere levensbedreigende aandoening. De voorbeelden maken echter indringend duidelijk hoe verschillend er gedacht wordt over het doen van professionele uitspraken over publieke figuren (zie noot 1). Wat de fictieve dermatoloog en advocaat deden, deed Corine de Ruiter immers daadwerkelijk in een interview in de Volkskrant van 5 juni jongstleden (Effting, 2010). Ook zij baseerde haar uitspraken op voor ieder toegankelijke informatie en ook zij stelde geen diagnose, maar betoogde slechts dat Van der Sloot enkele kenmerken van psychopathie vertoont. Ook zij stelde bovendien in een opiniërend stuk in de Volkskrant van 15 juni dat zij het algemeen belang beoogt te dienen door lezers bekend te maken met en zo mogelijk te wapenen tegen psychopaten.
Ik betwijfel of de uitspraken van de dermatoloog en advocaat tot veel beroering zouden hebben geleid – behalve als hun medische diagnose of juridische analyse onjuist zou zijn geweest. De Ruiter daarentegen is door collega-psychologen fel aangevallen en zelfs is de vraag gesteld of zij met haar uitlatingen in strijd met de beroepscode heeft gehandeld. Als relatieve buitenstaander ben ik in een discussie met Wim Hofstee, Casper Koene en Corine de Ruiter niet overtuigd geraakt van de laakbaarheid van het handelen van De Ruiter noch van het bestaan van een principieel verschil tussen psychologen en andere professionals als het gaat om het doen van professionele uitspraken over publieke personen. Ik licht mijn standpunt hieronder toe.
Geen algemeen belang
Terwijl Hofstee in dit nummer van De Psycholoog zijn oordeel over de toelaatbaarheid van de uitspraken van De Ruiter baseert op een afweging van publiek en individueel belang, betoogt Koene (2010; zie ook 2002 en 2003) dat het individueel belang in beginsel altijd prevaleert. Volgens hem gaat een psycholoog die een beschrijving of diagnose van een persoon geeft eigenlijk een professionele relatie aan en dat mag niet zonder toestemming van de betreffende persoon. Koene’s belangrijkste argument voor deze strikte uitleg lijkt voort te vloeien uit zijn opvatting dat de psycholoog zich met ‘het meest private domein’, namelijk de ‘ziel’ van een persoon bezighoudt.
Voor Hofstee daarentegen valt het oordeel ten gunste van De Ruiter uit: zelfs als Van der Sloot niet gediend was van het ongevraagde oordeel van De Ruiter dan is de conclusie nog altijd dat hij er eerder wel dan niet mee gediend was. Psychopathologische diagnoses zijn volgens Hofstee namelijk geen diskwalificatie of stigmatisering. Hofstee mag gelijk hebben dat dergelijke diagnoses niet stigmatiserend bedoeld zijn, zij hebben in het dagelijks verkeer wel degelijk veelvuldig dat effect (zie noot 2). Hofstee’s stelling dat het belang van een persoon niet geschaad wordt door een psychopathologische karakterisering snijdt in mijn ogen daarom onvoldoende hout. Hofstee onderkent dit probleem overigens wanneer hij betoogt dat psychologen zich zouden moeten onthouden van het diagnosticeren van politieke actoren. Daarmee erkent hij de diskwalificerende effecten van een psychopathologische diagnose kennelijk wél bij politici terwijl hij die bij ‘gewone’ burgers afwezig acht.
Ook Hofstee’s stelling dat De Ruiters psychologische uitspraken over Van der Sloot het algemeen belang dienen, overtuigt mij niet. Ik ben het met Hofstee eens dat psychologische uitspraken in beginsel die rol kunnen vervullen. In het gewraakte interview met De Ruiter is de beschrijving van psychopathie in het algemeen en van de specifieke kenmerken van Van der Sloot in het bijzonder echter zo summier dat de informatieve waarde nihil is. Zelfs als het individuele belang in dit geval niet of nauwelijks geschaad is, wordt de eventuele schade niet gecompenseerd door winst aan de zijde van het algemeen belang. Naar mijn opvatting blijft, bij gebrek aan een aanwijsbaar individueel of algemeen belang, alleen de vrijheid van meningsuiting over als argument waarom De Ruiter desalniettemin de uitspraken mocht doen die zij deed (zie noot 3).
Geen professionele relatie
Dat brengt mij bij Koene’s standpunt. Ook dat overtuigt mij niet. Ten eerste vind ik zijn stelling dat een psycholoog door het doen van uitspraken over iemand een professionele relatie aangaat met deze persoon zeer ver gaan. Geldt dit volgens Koene alleen voor psychologen of voor alle (cliëntgerichte) professionals? Met andere woorden geldt het ook voor mijn fictieve dermatoloog en advocaat? Uit een eerdere publicatie van Koene (2002) leid ik af dat deze uitleg volgens hem in elk geval ook voor de dermatoloog geldt. Ik ben het echter met Sluijters (2003) eens dat zo’n strikte opvatting, waarbij het onderscheid tussen een professional die bij behandeling betrokken is en een professional die zich in het openbare debat mengt geheel wegvalt, de vrijheid van meningsuiting te veel zou inperken en daarmee het openbare debat te veel zou ‘insnoeren’ (zie noot 4).
Ik zou de vraag of een professional uitspraken mag doen over een publieke persoon beoordelen vanuit het uitgangspunt dat professionals, met name cliëntgerichte professionals, terughoudend moeten zijn met het beroepshalve doen van uitspraken over specifieke personen. Zij moeten dat naar mijn idee echter niet vanwege het specifieke type professional dat zij zijn, maar veeleer omdat zij als professional – meer dan de gemiddelde burger – geacht mogen worden zich bewust te zijn van de belangen die een individu bij privacy kan hebben en ook omdat zij geacht mogen worden een inschatting te kunnen maken van de mogelijke gevolgen die hun uitspraken voor het betreffende individu kunnen hebben. Zij moeten zich daarbij zowel door het proportionaliteitsbeginsel (Hofstee, 2010), als door het subsidiariteitsbeginsel laten leiden.
Private domein
De vraag is echter in hoeverre de privacy in het geding is als het psychologische oordeel uitsluitend gebaseerd is op publieke uitspraken en publieke gedragingen van de persoon in kwestie. Dat brengt mij bij Koene’s stelling dat de ziel het meest private domein van een persoon is. Nog daargelaten de vraag of psychologen zich met de ziel (mogen) bezighouden – is dat niet het domein van de geestelijke? – is het de vraag of de psycholoog dit meest private domein wel betreedt wanneer hij een diagnose stelt. In het algemeen worden naast mentale toestanden (wensen, overtuigingen, emoties, et cetera) vooral gedragingen en uitspraken die in de privésfeer worden tentoongespreid als het meest privaat beschouwd. De vraag is echter of een psycholoog dit ‘meest private domein’ betreedt als hij op grond van bijvoorbeeld publieke ongecontroleerde woedeuitbarstingen of leugenachtige uitspraken een diagnose stelt.
Is het niet veeleer zo dat het private domein vooral bestaat in de beslotenheid en – voor zover anderen daarbij betrokken zijn – de vertrouwelijkheid van de privésfeer? En is het niet veeleer zo dat die beslotenheid en vertrouwelijkheid een zekere bescherming verdienen, onder meer omdat dat de sfeer is waarin mensen zich ongeremder en minder gepolijst kunnen en mogen gedragen dan wanneer zij de publieke arena betreden? Impliceert het private karakter niet vooral dat zij in de privésfeer ‘zichzelf’ kunnen zijn, zonder dat zij het gevaar lopen dat hun gedragingen en uitlatingen door anderen aan de grote klok worden gehangen? Ligt daarin ook niet het moreel relevante verschil tussen (professionele uitspraken die gebaseerd zijn op) de verborgen cameraopnamen die Peter R. de Vries van Van der Sloot maakte tegenover (professionele uitspraken op basis van) de publieke cameraopnamen van Van der Sloots woedeuitbarsting bij Pauw en Witteman?
Mw prof.dr. A.R. Mackor is hoogleraar professie-ethiek, in het bijzonder van de juridische professies, aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid en bijzonder hoogleraar professionele ethiek vanuit humanistisch perspectief aan de Faculteiten Wijsbegeerte en Godgeleerdheid & Godsdienstwetenschap, alle van de Rijksuniversiteit Groningen. E-mail: A.R.Mackor@rug.nl.
Beroepsethiek en de forensisch psycholoog in de media – door Corine de Ruiter
We leven in een tijdperk waarin communicatiemedia een belangrijke rol in de maatschappij spelen, of we het leuk vinden of niet. Het aantal tv-zenders dat kan worden ontvangen is in vergelijking met mijn jeugd in de jaren zestig zeker vijftien keer zo groot. Dit geldt in iets mindere mate voor radiozenders. Maar de meest opmerkelijke revolutie in de rol van de communicatiemedia komt uiteraard op het conto van internet, en alle sociale media die daarmee samenhangen, zoals websites, Twitter, LinkedIn en YouTube. Informatie verspreidt zich razendsnel over de aardbol en is via internet altijd en overal toegankelijk.
Het nip kent, anders dan de American Psychological Association (apa) geen aparte Divisie Media Psychology. In de vs wordt het beschouwd als een specialisatie binnen het vak: ‘Division 46 – Media Psychology focuses on the roles psychologists play in various aspects of the media, including, but not limited to, radio, television, film, video, newsprint, magazines, and newer technologies. It seeks to promote research into the impact of media on human behavior; to facilitate interaction between psychology and media representatives; to enrich the teaching, training, and practice of media psychology; and to prepare psychologists to interpret psychological research to the lay public and to other professionals’.
De psycholoog die zich in zijn/ haar rol als professional bedient van communicatieve media, dient dit op een beroepsethisch en ook anderszins moreel verantwoorde wijze te doen. ‘De psycholoog moet zich verantwoordelijk, integer, respectvol en deskundig gedragen’, aldus wordt naar de Beroepscode voor psychologen van 1 april 2007 verwezen op de website van het nip.
Verantwoordelijkheid
Rondom het thema professionele uitspraken over publieke personen door psychologen doet zich een interessant beroepsethisch dilemma voor. De Beroepscode stelt aan de ene kant onder het principe van Verantwoordelijkheid:
‘II.1.1.1. Psychologen onderkennen hun professionele en wetenschappelijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de betrokkenen, hun omgeving en de maatschappij.’
Onder die verantwoordelijkheid behoort onder andere het verspreiden van wetenschappelijke kennis die de psychologie heeft voortgebracht onder het algemene publiek. Wanneer het een hoogleraar in de psychologie betreft, is maatschappelijke dienstverlening, waartoe voorlichting aan de media behoort, zelfs expliciet onderdeel van het takenpakket waarop de hoogleraar beoordeeld wordt. Het is een feit dat het vak dat ik sinds 1995 beoefen, de forensische psychologie, sterk in de belangstelling van de media staat. Dit hangt samen met allerlei maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de sterke gerichtheid op veiligheid, met het zogenaamde csi-effect (dat wil zeggen de toegenomen belangstelling voor forensische wetenschappen als gevolg van populaire tv-series als Crime Scene Investigation; Kruse, 2010), en met de toegenomen aandacht voor gewelddadige criminaliteit in de media. Voor onze onderzoeksgroep forensische psychologie aan de Universiteit Maastricht betekent dit dat wij geregeld vragen van journalisten krijgen, waarbij uiteraard ook vragen rijzen over personen die verdachte zijn van serieuze misdrijven. Juist omdat in gevallen van gewelds- en zedenmisdrijven allerlei misvattingen kunnen leven bij leken over bijvoorbeeld de oorzaken van dit soort daden, de (on)mogelijkheden van behandeling, de risico’s op herhaling van vergelijkbare daden, probeer ik op integere en zorgvuldige wijze wetenschappelijke kennis vanuit de forensische psychologie voor het voetlicht te brengen. In de meeste gevallen kan dat uitstekend door niet in te gaan op het concrete geval, maar door louter te verwijzen naar gegevens die vanuit de empirie op groepsniveau bekend zijn. In de meeste gevallen kán ook helemaal niet op verantwoorde wijze een uitspraak worden gedaan over de individuele casus om de eenvoudige reden dat over die casus geen informatie in het publieke domein voorhanden is. Dan blijft het bij: ‘het zou dit type dader kunnen zijn, maar ook dat type’.
Deskundigheid
Maar wat nu als de media vragen hebben naar aanleiding van de recente aanhouding in Peru van een high-profile verdachte als Joran van der Sloot? Over deze persoon is in het publieke domein ongelooflijk veel informatie voorhanden. In de eerste plaats een autobiografisch boek, getiteld De zaak Natalee Holloway (Van der Sloot & Vukojevic, 2007) en een analyse door een Amerikaanse forensisch psychiater (Hodges, 2007). In zijn eigen boek omschrijft Van der Sloot zichzelf als een pathologische leugenaar. De zoekmachine Google levert 1.550.000 resultaten met de tag ‘joran van der sloot’ op 3 augustus 2010. Op YouTube staan 2.610 videofragmenten die met zijn naam verbonden zijn. De videofragmenten zijn afkomstig van allerhande bronnen: van de vele talkshows op de Nederlandse en Amerikaanse televisie waarin hij is opgetreden, tot de gesprekken die journalist Peter R. de Vries met de verborgen camera opnam. Deze overdosis aan informatie over zijn leven en de ‘live’ gedragsobservaties van Joran van der Sloot zijn voor een belangrijk deel het gevolg van het feit dat hij zelf het publieke domein heeft opgezocht sinds hij verdachte is in de verdwijningszaak van de Amerikaanse Natalee Holloway in mei 2005. Zoveel collaterale informatie uit een diversiteit aan bronnen, heeft een forensisch psycholoog die een verdachte onderzoekt vrijwel nooit. En juist die collaterale informatie, en niet het gesprek met de persoon zelf, is essentieel om tot een oordeel te komen over de persoonlijkheid van de verdachte (Gacono & Meloy, 1994; Grisso, 2003; De Ruiter, 2004). Zoals Hofstee (2010, dit nummer) terecht opmerkt, kleven aan de door de meeste psychologen gebruikte en tot ‘standaard’ verheven zelfrapportagemethode van persoonlijkheidsdiagnostiek evidente nadelen, zeker bij forensische casus, waarbij nogal eens sprake is van gebrek aan zelfinzicht tot aan bewuste misleiding van de diagnosticus. Uit eigen onderzoek bij Nederlandse tbsgestelden bleek bijvoorbeeld dat met behulp van een zelfrapportagemethode een aantal relevante persoonlijkheidsstoornissen (onder andere antisociale en narcistische) significant ondergediagnosticeerd werd in vergelijking met een methode die tevens gebruik maakte van collaterale informatie (De Ruiter & Greeven, 2000).
In het geval van Joran van der Sloot doet zich dus de situatie voor dat op basis van de aanwezige informatie in het publieke domein voor de forensisch psycholoog een klassiek patroon zichtbaar wordt: allerlei trekken van de diagnose psychopathische persoonlijkheid, zoals beschreven door Hare (2003; Hildebrand & de Ruiter, 2004) zijn aantoonbaar. De vraag is nu of een terzake kundige psycholoog in de media mag aangeven dat deze trekken aanwezig zijn. Daarbij komt een tweede artikel van de Beroepscode voor psychologen in beeld, namelijk:
‘III.1.3.4 Onderzoek met en uitspraken over personen zonder hun toestemming
De psycholoog geeft zich rekenschap van zijn verantwoordelijkheid om schade te voorkomen als hij wetenschappelijk onderzoek doet met personen of professionele uitspraken over hen doet zonder dat zij daar toestemming voor hebben gegeven.’
De psycholoog dient in dit geval dus de afweging te maken of het schadelijk zou kunnen zijn om een professionele uitspraak te doen over Joran van der Sloot. Daarbij merk ik op dat een dergelijke professionele uitspraak mijns inziens alleen nuttig is als gekoppeld daaraan uitleg wordt gegeven over de aard van de eventuele stoornis, de behandelmogelijkheden, et cetera; kortom, de psycholoog die in de media opereert, dient de individuele casus als startpunt te nemen van het verschaffen van wetenschappelijke inzichten over het betreffende probleem. Ook omgekeerd, dient de psycholoog zich mijns inziens af te vragen of het schadelijk zou kunnen zijn geen uitspraken te doen. Ik meen dat het laatste het geval kan zijn. Door als psycholoog te zwijgen en leken geen inzicht te bieden in de psychische stoornissen waaraan mensen die met justitie in aanraking komen (kunnen) lijden, wordt stigmatisering en verharding in de maatschappij alleen maar versterkt. Iedereen (leken, journalisten, psychologen) vormt zich een beeld van een persoon als Joran van der Sloot op basis van alle beschikbare informatie; ook leken stellen ‘diagnoses’. Dat is op honderden weblogs te lezen. Ik vind het noodzakelijk dat ter zake kundige forensisch psychologen, indien gevraagd door de media om commentaar, dat op een integere en respectvolle wijze doen, juist om stigmatisering van personen die ernstige strafbare feiten gepleegd hebben of daarvan verdacht worden, te bestrijden.
Naar aanleiding van een radiointerview dat ik op 2 augustus 2010 in het avro-programma ‘De praktijk’ gaf, ontving ik een e-mail van een mij onbekende luisteraar, die ik hier met zijn toestemming anoniem presenteer, omdat deze luisteraar beter dan ikzelf had kunnen doen, mijn standpunt in deze verwoordt:
”Beste mevrouw De Ruiter,
Ik luisterde net naar Radio 1, het programma De praktijk. Daarin hoorde ik dat u werd geïnterviewd. De psychologie in het algemeen en de forensische- en de neuropsychologie in het bijzonder trekken mijn aandacht. Dus ik besloot maar te blijven luisteren. Ik vond het goed om te horen dat u als wetenschapper uw nek uitsteekt om begrip te krijgen voor mensen met deze ziekten. Niet het voorzichtige en veilige spoor volgen. Om mensen met een gezond brein uit te leggen wat er gebeurt met mensen met een ziek brein vraagt af en toe een onconventionele aanpak. Dat siert u.
Uiteraard ging het (weer) over Joran van der Sloot. Ik ben in zijn geval een voorstander om het beestje bij de naam te noemen om de (emotionele) veroordelingen milder te maken. Door er een ‘sticker’ op te plakken wordt het voor de man in de straat helder wat er met hem aan de hand is. Je kunt het zien als een uitleg voor zijn situatie (waarom hij reageert zoals hij reageert) i.p.v. een veroordeling (zoals de verslaggever suggereerde). Dit wordt het pas als er alleen maar naar deze diagnose wordt gekeken en niet meer naar de persoon die achter deze diagnose zit.
Ik wilde u dit even laten weten.”
De forensisch psycholoog
De apa kent, in tegenstelling tot het nip, vanaf 1991 al specifieke beroepsethische richtlijnen voor forensisch psychologen (Specialty Guidelines for Forensic Psychologists; Draft revision, September 2008). Daarin staat een artikel 13.07 over ‘Commenting upon Legal Proceedings’, dat hier relevant is: ‘When offering public statements about specific cases in which they have not been involved, forensic practitioners offer opinions for which there is sufficient information or data and make clear the limitations of their statements and opinions resulting from having had no direct knowledge of or involvement with the case.’
In artikel 13.06 staat nog: ‘However, sometimes public statements may serve important goals such as educating the public about the role of forensic practitioners in the legal system, the appropriate practice of forensic psychology, and psychological and legal issues that are relevant to the matter at hand. When making public statements, forensic practitioners refrain from releasing private, confidential, or privileged information, and attempt to protect persons from harm, misuse, or misrepresentation as a result of their statements.’
Op internet zijn dan ook genoeg voorbeelden te vinden van Amerikaanse collega’s die aan de hand van een concrete forensische casus uitleg geven over een bepaalde vorm van psychopathologie. Ik geef er een die op YouTube te vinden is: Dr. Adrian Raine, een internationaal erkend wetenschapper op het terrein van psychopathie, noemt in een documentaire de symptomen van psychopathie die hij bij de Amerikaanse ex-football speler en acteur O.J. Simpson heeft waargenomen.
De forensisch psycholoog werkt in de context van het (straf) recht, een bij uitstek publiek domein: rechtszittingen zijn openbaar, journalisten maken er rechtbankverslagen over, en soms zijn er zelfs filmploegen in de rechtszaal aanwezig (denk aan de recente vrijspraak van Lucie de Berk). Het lijkt mij dat de tijd rijp is voor een specifieke beroepsethische richtlijn voor forensisch psychologen in Nederland. Het Amerikaanse voorbeeld, waarmee al vanaf 1991 ervaring is opgedaan, kan daarbij leidend zijn.
Mw prof.dr. C. de Ruiter, klinisch psycholoog is hoogleraar Forensische Psychologie aan de Universiteit Maastricht. E-mail: Corine.deRuiter@maastrichtuniversity.nl. Web: www.corinederuiter.eu.
Così fan tutte – door Casper Koene
Ik wil de verleiding niet weerstaan om Hofstee, De Ruiter en Mackor op enkele punten van commentaar te voorzien. Niet grondig, en ook niet noodzakelijk op hoofdlijnen. Immers, ook als ik na lezing van de bijdragen van Hofstee, De Ruiter en Mackor mijn uitgesproken mening over publieke uitspraken over publieke personen wat wil versoepelen, dan nog lijkt er een behoorlijke afstand te blijven tussen de door ons ingenomen posities.
Met het leveren van een laatste commentaar heb ik ook niet de illusie het pleit te winnen bij de lezers van dit blad, die uiteindelijk als leden van het Nederlands Instituut van Psychologen maar moeten bepalen hoe het verder gaat met de beroepscode voor en van psychologen. Want de leden, bij monde van de door hen gekozen Ledenraad, zijn het hoogste gezag dat de regels vaststelt waaraan wij ons binden. De beroepscode is groepsmoraal. Così fan tutte: zo doen ze allemaal.
Het voorbereidende werk wordt gedaan door degenen die actief zijn in het ethisch discours. De tuchtrechters nemen aangeklaagde collega’s de maat. De beroepsgroep bepaalt de maat.
In het verleden, bij revisievoorstellen van de beroepscode, is gebleken dat dit laatste allerminst een holle frase is. Heftige discussies konden leiden tot afzwakking van pertinenter stellingen, als dat al niet eerder was gebeurd in het traject voorafgaand aan het formele voorstel aan de Algemene ledenvergadering. Met als gevolg soms ruim gestelde artikelen, die veel overlaten aan de eigen beoordeling en weinig don’ts en do’s bieden. Zo is dat ook gegaan met III.1.3.4. Onderzoek met en uitspraken over personen zonder hun toestemming. Als het aan mij had gelegen was dit artikel pregnanter geformuleerd.
Aanscherping
Bij de ontwikkeling van wat wij met zijn allen goed vinden, minder goed vinden of slecht, zijn niet altijd harde argumenten doorslaggevend. Als bij de kwestie waar het nu om gaat, ons in artikel III.1.3.4 niet meer – maar ook niet minder – wordt gevraagd dan rekenschap te geven van onze verantwoordelijkheid om schade te voorkomen, dan contrasteert dat sterk met bijvoorbeeld het absolute verbod van een intieme omgang met een cliënt, zelfs als die cliënt daartoe het initiatief neemt. De argumenten voor dat verbod zal ik nu laten voor wat ze zijn.
Zolang de Ledenraad van het nip zich niet uitgesproken heeft over een eventuele aanscherping van artikel III.1.3.4, zullen we het ermee moeten doen, ook al zal dat door sommigen ontoereikend gevonden worden. Dat is de maat waaraan gemeten moet worden. Als het nip, al dan niet gevraagd, een meer uitgesproken standpunt zou willen bepalen, dan kan dat naar mijn mening geen standpunt zijn van het Algemeen Bestuur, daartoe geadviseerd door zijn Commissie Beroepsethische zaken, want er is immers al een artikel in de beroepscode dat daarop betrekking heeft. Als het gaat om een nadere interpretatie van dat artikel, dan zou het College van Beroep zich daarover moeten uitspreken op verzoek van het Algemeen Bestuur, voor zover niet enig ander tuchtcollege dat reeds gedaan heeft naar aanleiding van een ingediende klacht.
Tot dan kan De Ruiter naar eer en geweten doen wat zij meent te moeten en kunnen doen. In haar bijdrage in dit nummer van De Psycholoog heeft zij naar mijn mening in elk geval aangetoond dat zij zich in algemene zin rekenschap heeft willen geven van haar verantwoordelijkheid om schade te voorkomen. Of zij daarin geslaagd is, daarover moet de lezer maar oordelen.
Criteria
Mij heeft haar pleidooi niet op alle onderdelen afdoende kunnen overtuigen. Zo verwijst zij wel naar de ongelofelijke hoeveelheid informatie die over Joran van der Sloot in het publieke domein aanwezig is, maar laat de inhoud, de aard en de kwaliteit ervan een beetje voor wat het is. De verwijzing naar het boek van Andrew Hodges bijvoorbeeld, die blijkens de titel van zijn boek niet schuwt om op basis van het in het publieke domein aanwezige materiaal te komen tot wel zeer vérgaande uitspraken. Dat is nu niet direct iets waaraan De Ruiter zich zou moeten spiegelen, lijkt me.
Om behoorlijk uitspraken te kunnen doen over personen die daarvoor geen toestemming hebben gegeven, zouden, mutatis mutandis, de criteria kunnen worden aangehouden die in de vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie worden gehanteerd over rapportages in de gezondheidszorg, te weten: (a) het advies (de uitspraak) zet op inzichtelijke en consistente wijze uiteen op welke gronden de conclusie van het advies (de uitspraak) steunt; (b) de in het advies (de uitspraak) uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het advies (de uitspraak); (c) de gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen.
Vanzelfsprekend is dat niet zo eenvoudig in talkshows bijvoorbeeld, waar gespreksleiders veelal vaardig een eind weten te maken aan te lange uiteenzettingen. Maar toch, neem nu bijvoorbeeld dat Volkskrant-artikel van 5 juni, onder de titel ‘Prototype van een klassieke psychopaat’, waarin Maud Effting De Ruiter aan het woord laat. Ik ben er niet zeker van of de hierin gedane uitspraken een lichte toets aan deze criteria kunnen doorstaan.
Evenmin ben ik er trouwens van overtuigd of dat stuk nu werkelijk de publieksvoorlichtende functie vervult die Hofstee en De Ruiter bepleiten. Daarvoor lijkt het toch te weinig substantie te hebben.
Private domein
De argumenten die pleiten om deelname aan het openbare debat niet in de weg te staan, hebben mij niet helemaal overtuigd. Ik houd een ongemakkelijk gevoel bij publieke psychologenuitspraken over individuele personen. Maar ik kan die argumenten ook niet voldoende ontkrachten. Erover nadenkend vind ik mijn eerder ingenomen stelling geforceerd, wanneer ik stel dat het zou gaan om het eenzijdig aangaan van een professionele relatie. Gezocht en niets beters gevonden.
En dan de betekenis van ‘het private domein’. ‘In het algemeen worden naast mentale toestanden (wensen, overtuigingen, emoties, et cetera) vooral gedragingen en uitspraken die in de privésfeer worden tentoongespreid als het meest privaat beschouwd,’ zo schrijft Mackor. De vraag is of naast mentale toestanden ook persoonlijkheidstrekken, gedragstendenties of hoe we het ook willen noemen, daar niet bijhoren. Ik vind van wel. En daarom vind ik ook dat ‘een psycholoog dit “meest private domein” betreedt als hij op grond van bijvoorbeeld publieke ongecontroleerde woede-uitbarstingen of leugenachtige uitspraken een diagnose stelt.’
Ook zonder dat vind ik overigens Mackors opvatting over privacy aan de strakke kant. Dat daarover ook anders gedacht kan worden, mag blijken uit de discussies over privacybescherming, die zich bijvoorbeeld uitstrekken over de diverse systemen die ons bewegen in de publieke ruimte kunnen registreren.
Misschien ben ik tot nu toe te categorisch geweest. En misschien zit’m daarin ook de kneep, dat discussies stranden op de route naar het zoeken van algemeen geldende regels. Het definiëren van publieke personen, of van publiek gedrag. Wel over vermoedelijke misdadigers, wel of niet over politici?
Misschien is de bestaande codebepaling niet eens zo gek. Laat de geschade maar een klacht indienen en de tuchtrechter erover oordelen. Het zal mij benieuwen of het nip met een standpunt zal komen en de forensisch psychologen binnen het nip met een richtlijn zullen komen.
Drs. C.J. Koene, klinisch psycholoog, is zelfstandig gevestigd als psychotherapeut en adviseur beroepsethiek in Amsterdam en in zijn woonplaats Brussel. Hij was voorzitter van de Raad van Advies in Beroepsethische Zaken van het nip en Convenor van de efpa Standing Committee on Ethics. Correspondentieadres: casper.koene@gmail.com.
Literatuur
Literatuur Wim Hofstee
- Hofstee, W.K.B. (1994). Who should own the definition of Personality? European Journal of Personality, 8, 149-162.
- Koene, C.J. (2010). Onthulling en maskerade. De Psycholoog, 45 (7/8), 39-44.
- Ruiter, C. de (2010, 15 juni). Analyse van psychopaat vergroot kennis bij leek. De Volkskrant, 15 juni.
Literatuur Anne Ruth Mackor
- Abbasi, K. (2006). The hubris of Blair, Bush – and journal editors. Journal of the Royal Society of Medicine, 99, 541.
- Effting, M. (2010, 5 juni) Prototype van een klassieke psychopaat. De Volkskrant, 5 juni 2010.
- Hofstee, W. (2010) Diagnoses in de media. De Psycholoog, 45 (9), 26-28.
- Koene, C. (2002). Hoge bomen. De Psycholoog, 37, 279-280.
- Koene, C. (2003). Respect en privacy. De Psycholoog, 38, 607-609.
- Koene, C. (2010). Onthulling en maskerade, De Psycholoog, 45 (7/8), 39-44.
- Ruiter, C. de (2010, 15 juni). Analyse van psychopaat vergroot kennis bij leek. De Volkskrant, 15 juni 2010.
- Sluijters, B. (2003). Medische publiciteit. Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, 27 (6), 2003, 136-137.
- Strien, P.J. van (2002). Uitspraken over publieke personen. De Psycholoog, 37, 511-517.
Literatuur Corine de Ruiter
- Gacono, C.B. & Meloy, J.R. (1994). The Rorschach Assessment of Aggressive and Psychopathic Personalities. Hillsdale: Erlbaum.
- Grisso, T. (2003). Evaluating Competencies. Forensic Assessments and Instruments (2nd ed.) New York: Kluwer Academic.
- Hare, R.D. (2003). Hare Psychopathy Checklist-Revised (2nd ed.). Toronto, Canada: Multi-Health Systems.
- Hildebrand, M. & Ruiter, C. de (2004). Pcl-r psychopathy and its relation to dsm-iv Axis i and Axis ii disorders in a sample of male forensic psychiatric patients in the Netherlands. International Journal of Law and Psychiatry, 27, 233-248.
- Hodges, A.G. (2007). Into the Deep. The Hidden Confession of Natalee’s Killer. Birmingham, al: Village House Publishers.
- Kruse, C. (2010). Producing absolute truth: csi science as wishful thinking. American Anthropologist, 112, 79-91.
- Ruiter, C. de (2004). Forensisch gedragsonderzoek in strafzaken. Justitiële Verkenningen, 30, 50-61.
- Ruiter, C. de & Greeven, P.G.J. (2000). Personality disorders in a Dutch forensic psychiatric sample. Convergence of interview and self-report measures. Journal of Personality Disorders, 14, 162-170.
- Sloot, J. van der & Vukojevic, S. (2007). De zaak Natalee Holloway. Mijn eigen verhaal over haar verdwijning op Aruba. Amsterdam: Sijthoff.
Literatuur Casper Koene
- Effting, M. (2010, 5 juni). Prototype van een klassieke psychopaat. De Volkskrant, 5 juni 2010.
- Hofstee, W. (2010). Diagnoses in de media, De Psycholoog, 45 (9), 26-28.
- Mackor, A. R. (2010). Psychologie van publieke personen. Beschouwingen van een buitenstaander. De Psycholoog, 45 (9), 29-31.
- Ruiter, C. de (2010, 15 juni) Analyse van psychopaat vergroot kennis bij leek. De Volkskrant, 2010.
- Ruiter, C. de (2010). Beroepsethiek en de forensisch psycholoog in de media. De Psycholoog, 45 (9), 32-34.