Rolf Zwaan (1962) kwam via een omweg in de psychologie terecht. Goed in talen, maar een exacte denker, oordeelde een leraar op het gymnasium in Amersfoort. Daarop begon Zwaan aan een studie fysische geografie, maar hoewel interessant, bleken zijn medestudenten allen toch enthousiaster over de studie dan hij. Toen hij bovendien in de gaten kreeg dat hij veel veldwerk moest gaan doen – ‘graven in rivierklei’–, stapte hij over naar literatuurwetenschap, met kunstmatige intelligentie als bijvak.
Tijdens die studie bleek hij minder in literatuur geïnteresseerd dan in de cognitieve processen die bij tekstbegrip een rol spelen. Hij verdiepte zich er verder in en schreef zijn scriptie over hoe computers taal kunnen leren begrijpen. Op aanraden van twee hoogleraren diende hij een nwo-voorstel in voor een promotieonderzoek. Het werd toegekend, er werden twee cognitief psychologen als copromotor bij betrokken en zo kwam hij langzaam op zijn plek terecht. ‘Ik veranderde geleidelijk aan in een cognitief psycholoog, alleen is mijn achtergrond in de