Er wordt onderzoek naar romantische relaties van jongeren gedaan en naar seksualiteit bij dezelfde groep. Maar het zijn nadrukkelijk twee aparte onderzoekslijnen, er vindt nauwelijks kruisbestuiving tussen de twee plaats. Dat heeft Daphne van de Bongardt altijd verbaasd. ‘Zelf kom ik uit de hoek van het seksualiteitsonderzoek,’ zegt ze. ‘In dat veld, en ook in de media, is veel aandacht voor wat we noemen casual sex, dus hook-ups, one night stands of friends with benefits. Daarbij gaat het dus om seksuele ervaringen buiten de context van een romantische relatie. Dat komt zeker voor onder jongeren, maar meestal hebben ze toch seksuele ervaringen binnen de context van een romantische relatie, met een vaste partner.’ Dat wordt weinig onderzocht en precies dat gaat Van de Bongardt in haar Veni-onderzoek doen.
‘De titel: Lieve seks of Sexy liefde weerspiegelt de twee hoofdvragen van mijn onderzoek,’ zegt ze. ‘Hebben jongeren een goede relatie, omdat ze prettige seks hebben of hebben ze prettige seks omdat hun relatie fijn is? Of werkt het beide kanten op?’
In haar onderzoek worden veel gegevens verzameld, dus Van de Bongardt kan veel meer vragen onderzoeken, maar laat zich daarbij leiden door actuele ontwikkelingen binnen het onderzoeksveld.
Dyadisch
Van de Bongardt gaat jonge koppels ondervragen, dus niet alleen individuen. ‘Dyadisch onderzoek noemen we dat, en dat gebeurt vrij weinig. De koppels ga ik een jaar lang volgen. Ik wil onderzoeken hoe ze zich individueel, als partners en als koppel ontwikkelen.’
Als eerste neemt ze een vragenlijst af. ‘Daarin vraag ik naar ieders individuele welzijn, hun relatie en seksualiteit. Ik kijk daarbij altijd naar gedragingen, gedachtes en emoties. Die vragenlijst herhaal ik vervolgens nog twee keer gedurende dat jaar om longitudinale data te verzamelen.’
Daarnaast wil ze relationele en seksuele geschiedenisinterviews afnemen. Daarbij zal ze van beide partners apart hun hele relationele geschiedenis gaan uitvragen. De interviews gaan niet over de huidige relatie, maar eigenlijk over de weg naar die relatie toe. Van de Bongardt: ‘Het is de bagage die iemand in zijn/haar rugzak heeft.’
Het kan zijn dat jongeren na een aantal relaties weten wat ze wel of niet willen op het gebied van zowel seks als de relatie, maar desondanks niet in staat zijn om dat in hun huidige relatie te bewerkstelligen – bijvoorbeeld omdat ze niet geleerd hebben om goed over die wensen en grenzen te communiceren.
In het eerste half jaar, tussen de eerste en de tweede vragenlijstmeting, gaan beide partners gedurende drie weken ‘een dagboek’ bijhouden. Ze krijgen daarvoor beiden via hun telefoon een link naar een korte vragenlijst. De vragen gaan over hun welzijn in het algemeen, over hoe ze hun relatie beleven en over de seksualiteit en in hoeverre ze over verschillende thema’s hetzelfde denken.
Tot slot gaat Van de Bongardt in het tweede halve jaar nog een observatiestudie uitvoeren. ‘Daarin laat ik stellen met elkaar praten over liefde en seksualiteit aan de hand van een aantal algemene stel- lingen. De vragen gaan dus niet over hun eigen relatie, het gaat me om de manier van communiceren over deze onderwerpen. Ik wil zien hoe ze hier met elkaar over praten, of ze het eens zijn of niet, of er conflict ontstaat en hoe ze eventueel tot consensus komen.’
Deze gesprekken gaat ze vergelijken met de gesprekken die beide partners apart voeren met hun beste vriendin/ vriend. Van de Bongardt: ‘Ik verwacht dat vrienden een belangrijke bron van oefening zijn om te leren praten over dit soort onderwerpen met partners. Communicatie is belangrijk voor veilige seksualiteit: om zo te voorkomen wat je niet wilt. Én het is van belang voor prettige seksualiteit: om te krijgen wat je wel wilt.’
In haar project verzamelt ze longitudinale macro-data (over maanden heen) via de drie vragenlijsten. Met de dagboeken verzamelt ze meso-data (van dag tot dag) en via de observaties kan op microniveau worden bestudeerd hoe de gesprekken plaatsvinden (van seconde tot seconde). Deze drie soorten data gaat ze ook met elkaar vergelijken. Ze wil daarmee kijken of ze op deze verschillende niveaus ontwikkelingspatronen kan vinden en in hoeverre er overlap is tussen bijvoorbeeld real-time partner-interacties in gesprekken, dagelijkse fluctuaties in de beleving van de relatie en seks, en ontwikkelingen in individueel welzijn van de partners over langere tijd heen.
SOA
‘Lange tijd was de focus van seksualiteitsonderzoek dat seks tussen jongeren riskant is en ging het om de vraag hoe dat te voorkomen,’ vertelt Van de Bongardt. ‘De afgelopen tien jaar verschoof de focus meer richting de vraag: wat is nu de normale seksuele ontwikkeling van jongeren? De laatste paar jaar is er steeds meer aandacht voor de link van seksualiteit met intimiteit en relaties. Hierin zien we seksualiteit meer als iets positiefs, iets dat goed en belangrijk is voor het welzijn van jongeren. Daar ben ik blij mee en daar sluit ik met mijn onderzoek bij aan.’
Hoewel het niet het uitgangspunt van haar onderzoek is, kan haar werk zeker resulteren in concrete handvatten voor de pedagogische, onderwijskundige en psychologische praktijk. Zowel in de opvoeding als in het onderwijs valt er nog veel te verbeteren. Van de Bongardt: ‘Je hoeft niet uit ten treuren te leren hoe afschrikwekkend een soa eruitziet, zoals nu nog vaak bij seksuele voorlichting gebeurt. Jongeren hebben veel meer behoefte aan onderwerpen als: hoe zorg ik dat ik binnen mijn relatie kan onderhandelen over veilig vrijen? Hoe breng je op een goede manier ter sprake dat je eerst wil dat jij en je partner een soa-test doen, voor je stopt met condooms, bijvoorbeeld?’
Aan zulke vragen worden in de opvoeding en het onderwijs over seksualiteit nog te weinig aandacht geschonken, besluit Van de Bongard. Hoe jongvolwassenen van nu dit soort zaken bespreken en oplossen in hun partnerrelatie is in dit licht één van de vele belangrijke onbeantwoorde vragen.