In 2010 begon ik in Maastricht aan mijn bachelor psychologie. Vakken als sociaal gedrag, lichaam en gedrag, psychopathologie en kritisch denken vond ik leuk. Statistiek en methodenleer lagen me minder. Aan het begin van mijn bachelor riep ik dan ook: ik wil absoluut niet het onderzoek in. Maar toen kreeg ik in het tweede jaar een onderzoeksblok en dat vond ik zo leuk. Vanaf het brainstormen om tot een idee te komen tot het zelf uitwerken ervan, dat idee echt onderzoeken en dan resultaten te vinden… Maar ik merkte wel dat het onderwerp me moest liggen, anders zou ik het niet volhouden. Vanaf dat moment vond ik statistiek ook leuker worden. Ik zag het nut ervan in, ik had het nódig. In het eerste jaar moest ik nog herkansen en slaagde ik met een zesje, vanaf het tweede jaar ging het veel beter en haalde ik een 8,5.
Ik deed nog een onderzoeksblok in het derde jaar, binnen het MaRBLe-project (Maastricht Research Based Learning, onderzoeksprojecten voor getalenteerde studenten, red.). Het was een docent die me erop wees. Hij zei: “Dit lijkt me echt iets voor jou.” Ik twijfelde, maar hij drong aan, ik zou het echt leuk vinden. Hij had me in het onderzoeksblok in het tweede jaar meegemaakt, en dit project ging over een onderwerp dat ik interessant vind.
Hij had gelijk. Ik heb een therapievorm beoordeeld en gekeken of de therapie zo gegeven werd als de bedoeling was. Ik heb bovendien een meetinstrument ontwikkeld om de behandelintegriteit vast te kunnen stellen.
Ik wist dat ik in de psychiatrie wilde gaan werken en dat onderzoek in dat veld heel belangrijk is. Er is nog veel winst te behalen in de gezondheidszorg. En zulk onderzoek is nuttig, dat vind ik ook belangrijk. Wat ik doe, dat moet iets voor anderen opleveren, dat is wel een link met het gezin waaruit ik kom. Van huis uit heb ik dit meegekregen. Er is een hoop ellende in de wereld, ik wil eraan kunnen bijdragen dat het ietsje beter wordt.
Ik heb me aangemeld voor de researchmaster psychopathologie, want daarin kwam alles samen wat ik wil: onderzoek doen én de klinische kant. Later wil ik ook graag als klinisch psycholoog aan de slag. Maar in de tweede selectieronde viel ik af. Dat was een grote teleurstelling, want als je eenmaal zover in de procedure bent, ga je je er echt op instellen.
Ik ben toen de master Neuropsychologie gaan doen, om me wat meer te verdiepen in de biologie van allerlei stoornissen. Ik wist dat ik daarna een tweede master wilde doen op klinisch gebied – de master Mental Health – over allerlei niet hersengerelateerde stoornissen. Op die manier leerde ik het volledige plaatje kennen. In mijn eerste master heb ik een onderzoeksstage gedaan en in de tweede master ging ik dan een klinische stage volgen.
Voor die eerste stage heb ik Philippe Delespaul, hoogleraar Zorginnovaties in de ggz Maastricht, gemaild of hij nog een stagiaire zocht. Ik mocht komen. Daar heb ik me niet bij een lopend onderzoek aangesloten, maar mijn eigen onderzoek opgezet. De dagboekmethode De PsyMate werd daar op de afdeling al veel gebruikt, er was een app voor ontwikkeld en die heb ik in mijn onderzoek gebruikt. Ik heb er zestig deelnemers mee getest. Ik vond het erg leuk daar en dat was wederzijds, want het heeft me mijn huidige baan opgeleverd. Ik was nog met mijn klinische stage bezig, toen ik een mailtje kreeg: ze zochten nog een onderzoeksmedewerker, of ik interesse had. Ik wilde mijn stage eerst afmaken en toen ben ik daar begonnen. De rest van mijn studie deed ik naast mijn nieuwe baan. Ik begin nu aan mijn PhD.
Maar eh… dit klinkt allemaal toch niet te opschepperig? Want zo ben ik helemaal niet.’
Foto: Franco Gori