Trudy Dehue geeft dit voorbeeld van Wittgenstein op ongeveer de helft van haar boek Betere mensen. Over gezondheid als keuze en koopwaar. Zij maakt zich geen zorgen over de vraag of de postume psychiatrische diagnose terecht of onterecht is gesteld. Het gaat haar om iets anders. Zij nodigt ons uit om ons voor te stellen wat de consequenties voor iemand als Wittgenstein geweest zouden zijn indien hij tijdens zijn leven bij een algemeen erkende psychiatrische categorie zou zijn ondergebracht. Een dergelijke etikettering is geen neutrale samenvatting van iemands gedragspatroon, maar houdt direct in dat de gediagnosticeerde persoon aan een stoornis lijdt. Zoiets betekent dat er moet worden ingegrepen. Dehue: ‘Had Wittgenstein bij leven een diagnose zoals Asperger gekregen, dan zou hij niet dezelfde persoon zijn geweest, omdat hijzelf en anderen dan anders over hem hadden gedacht. Hij zou dan waarschijnlijk meer een patiënt dan een filosoof zijn geweest’ (p. 158).
Elders in haar boek geeft Dehue aan dat ook het schrappen van een diagnostische categorie ingrijpende effecten heeft. Wie tot 2013 zijn lastige en harteloze optreden kon verontschuldigen door ‘Asperger’ te mompelen, is sinds dat jaar kennelijk weer verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag – of hij moet snel op zoek naar een alternatief psychiatrisch etiket.
Economische belangen
In Betere mensen betrekt Dehue verschillende thema’s op elkaar. Een ervan betreft de ‘inkadering’ van menselijke tekortkomingen in onze samenleving. De ontwikkeling en het gebruik van een diagnostisch systeem is hierbij belangrijk. Een ander thema is het wetenschappelijk onderzoek naar psychische stoornissen. Hierover is Dehue zeer kritisch. De laatste jaren wordt dit onderzoek volgens haar steeds sterker gestuurd door economische belangen. De farmaceutische industrie heeft belang bij onderzoek naar producten die op de markt gebracht kunnen worden om psychische problemen te verhelpen. In dergelijke vormen van research gaat veel geld om. Voor steeds meer onderzoekers is het echter ook belangrijk dat hun projecten gefinancierd kunnen blijven worden – vooral bij uitblijvende resultaten. Economie is daarom eveneens een thema: geldstromen nemen toe, maar moeten ook worden ingedamd. De financiële kant van de gezondheidszorg roept het thema op van belangenverstrengeling. Wie betrokken is bij dure onderzoeksprojecten, doet er goed aan om zelf in advies- en beoordelingscommissies plaats te nemen. Zo kan falende wetenschap als een succesverhaal worden gepresenteerd en kan steeds meer geld de eigen kant op worden gedirigeerd.
Op een ander niveau gaat dit boek over een filosofisch thema: reïficeren. Dehue merkt op dat vooral de eerder genoemde Wittgenstein hier al sterk tegen waarschuwde. Kortweg komt het erop neer dat we net doen alsof iets als ‘ding’ in de werkelijkheid bestaat zodra we er een woord voor hebben. Wie Wittgenstein als ‘Asperger’ diagnosticeert, denkt gemakkelijk dat dit bij hem als een apart iets te identificeren valt, en misschien ook te isoleren en weg te halen is.
In 2008 publiceerde Dehue De depressie-epidemie. Ook dat boek ging over psychische stoornissen, maar volgens de auteur is de verhouding tussen wetenschap en samenleving ondertussen al weer zo sterk veranderd dat het tijd werd voor een nieuwe studie. In Betere mensen illustreert Dehue veel van haar ideeën aan de hand van een ander begrip dat de laatste jaren volop in de belangstelling staat: adhd. Sommige problemen kunnen prachtig met dat begrip worden toegelicht. Dehue is bijvoorbeeld kritisch over het hedendaagse hersenonderzoek: hebt u zich wel eens voorgesteld hoe dergelijk onderzoek plaatsvindt bij iemand die de diagnose adhd heeft en die minutenlang met zijn of haar hoofd stil moet liggen in een scanner?
Als universiteitshoogleraar heeft Dehue het naar eigen zeggen moeilijk, omdat zij veelgelezen boeken schrijft in plaats van artikelen in Engelstalige, peer reviewed tijdschriften. Om haar eigen vorm van wetenschapsbeoefening als serieus te presenteren, bevat Betere mensen een omvangrijk notenapparaat en dito literatuurlijst. Het betoog is zonder die lijst en die noten echter goed leesbaar en prikkelend. Het is ook een mooi voorbeeld van ‘Groningse’ psychologie, want ik denk dat vanouds juist in de Groningse opleiding relatief sterk aandacht is geschonken aan de positie van onderzoekers in de samenleving. Wie mensen onderzoekt, moet ervan uitgaan dat onderzoeksresultaten in sociaal opzicht terugkaatsen: mensen kunnen onmiddellijk veranderen door wat over hen wordt beweerd.
En verder is dit boek een pleidooi voor variatie. Dehue hoopt dat we variatie in menselijk gedrag wat meer zullen tolereren. Haar grote angst lijkt te zijn dat we door de farmaceutische industrie allemaal evolueren tot dezelfde zombies. Er moet ruimte blijven voor lastige en harteloze mensen, ook als ze geen Wittgenstein heten.
Betere mensen. Over gezondheid als keuze en koopwaar
Door T. Dehue (2014)
Amsterdam: Augustus, 349 p.