Op 6 juli jongstleden organiseerde de Universiteit Maastricht een grootscheeps congres onder de titel ‘Forensische Psychologie update’. Met een keur aan (internationale) sprekers en workshops. Sylvia Lammers doet verslag en ontwaarde in bijna alle bijdragen de ‘Maastrichtse forensische stijl’: een kritische, wetenschappelijke opstelling.
Het Maastricht Forensic Institute waarin de Universiteit Maastricht haar forensische kennis sinds enige tijd bundelt, doet geregeld van zich spreken in de personen van onder meer Peter van Koppen en Harald Merkelbach, met hun kritische, wetenschappelijke opstelling met betrekking tot forensische kwesties. Zij, en hun medewerkers, zijn bekend van hun filering van zaken als de leugendetector, hervonden herinneringen, forensische handschriftkunde, geurproeven met honden, de inschatting van forensische experts van eigen kundigheid, en het ontmaskeren van leugenaars. De ‘Forensische Psychologie update’ van 6 juli jongstleden trok dan ook belangstellenden uit het brede forensische veld: klinieken, politie, universiteiten en ggz, en de dag bracht zoals de verwachting was pittige onderwerpen.
DSM en forensische kwesties
Michael First, een van de medeverantwoordelijken voor de uitgave van de dsm-iv, vroeg zich af in hoeverre je iets hebt aan de dsm-iv, als het gaat om forensische kwesties. Niet zo heel veel, maar wel iets, was zijn antwoord. Allereerst moet een getuigenis van een deskundige gebaseerd zijn op een algemeen aanvaard systeem. Dat geldt voor de dsm-iv, en dat is een voordeel in die gevallen waarin de wet vereist dat er een stoornis aanwezig is om tot een bepaalde maatregel te kunnen besluiten (zoals de tbs). Een diagnose van bijvoorbeeld ptss wordt overal volgens dezelfde criteria gesteld. Op de tweede plaats impliceert een dsm-diagnose meer kennis dan het label alleen, doordat er doorgaans informatie aanwezig is over behandelbaarheid en beloop. Op de derde plaats vergroot het gebruik van de dsm de geloofwaardigheid van het expertoordeel. Het scoren en optellen van criteria ziet er wetenschappelijk uit. Maar dat is slechts schijn, volgens First. Het traditionele model van een medische ziekte gaat in de dsm niet op. Er is een gebrek aan gouden standaarden; de error rate van diagnoses is niet vast te stellen, en een aantal diagnoses heeft weinig empirische ondersteuning. Afgezien daarvan betekent een diagnose op zichzelf erg weinig. Als iemand bijvoorbeeld een parafilie heeft, zegt dit nog niets over de mate van controle die hij heeft over de stoornis, en dus ook niets over het risico op een seksueel delict. Een belangrijke beperking is verder dat de dsm geen rekening houdt met de mogelijkheid dat in forensische casus personen zich beter, dan wel slechter voor kunnen doen, afhankelijk van waar hun belang ligt. Met dit laatste stipt First een punt aan dat nog in velerlei varianten op deze dag zal terugkeren.
Na twee korte presentaties van Bernstein en De Ruiter, dient er deze ochtend ook nog te worden gekozen uit een van de symposia. De onderwerpen zijn Leugendetectie, Herinnering van ooggetuigen, Trauma, geheugen en dissociatie, Psychopathie en Valse bekentenissen en verklaringen.
Valse verklaringen
Alle sprekers zijn over hun tijd heen gegaan, en iedereen heeft trek, maar in het symposium ’Valse bekentenissen en verklaringen’, weet men toch de aandacht van het publiek vast te houden. Liesbeth Vink heeft onderzoek gedaan naar de oorzaak van rampen. Als we iets heel erg vinden, maken we redeneerfouten, zo stelde zij. Bij grote gebeurtenissen veronderstelt men ook ‘grote’ oorzaken, maar veelal is het simpelweg een opeenstapeling van kleine fouten die de fatale gevolgen genereert. Men concentreert zich niettemin vaak op één persoon of gebeurtenis (‘de kapitein van de Harald of Free Enterprise viel in slaap’) zodat men een schuldige kan aanwijzen, of preventieve maatregelen kan treffen, die nogal eens meer de bureaucratie dan de veiligheid vergroten. Haar wat haastige verhaal kwam helaas niet helemaal uit de verf.
Het was in ieder geval een ander soort valse verklaring dan die in de bijdrage van André de Zutter aan de orde kwam. Hij is bezig met een instrument dat valse aangiften van verkrachting kan onderscheiden van niet-valse aangiften. Valse aangiften lijken steeds vaker voor te komen en kenmerken zich vooral door een stereotiep verhaal. Beschrijvingen van pogingen tot intimiteit bij de dader (‘Zou je van me kunnen houden’) ontbreken, alsmede het gestuntel en de uitgebreidheid van seksuele handelingen die bij echte verkrachtingen de regel zijn. Het onderwerp verkrachting wist de tongen los te maken. Er volgde een discussie over de rol van verzet van het slachtoffer. De hoeveelheid verzet heeft namelijk volgens De Zutter niets te maken met de hoeveelheid geweld die een verkrachter gebruikt.
Forensische neuropsychologie
Na de lunch was er een keuze uit een diversiteit van workshops: Malingering, Leugendetectie, het onderzoek van Bernstein naar de effecten van schema-focussed therapie voor patiënten met een cluster-B-stoornis, Psychopathie bij jeugdigen, Het verhoren van kinderen, Forensisch spraakonderzoek, en Forensische neuropsychologie. De laatste, een tak van de klinische neuropsychologie, houdt zich bezig met zaken als toerekeningsvatbaarheid, betrouwbaarheid van verklaringen van getuigen en slachtoffers, het zich, al dan niet bewust, beter of slechter voordoen van mensen, en het onderzoek naar cognitieve functies in civiele zaken (‘Was opa wel of niet compos mentis op het moment dat hij ineens zijn testament veranderde?’)
Wat in deze workshop vooral naar voren kwam, was dat dit onderdeel van de klinische neuropsychologie een zeer specifieke houding en kennis vereist. Het forensisch neuropsychologisch onderzoek is niet therapeutisch gericht, kiest niet de kant van de eventuele patiënt maar gaat zo objectiverend mogelijk te werk, en is er steeds op bedacht dat verklaringen van betrokkenen niet waarachtig zijn, ten gevolge van hersenletsels, geheugenproblemen en verschillende belangen die in rechtszaken op het spel staan. Om verklaringen te toetsen is de laatste jaren een waaier aan tests ontworpen.
Delictamnesie
Ook de plenaire middagsessie bracht typisch Maastrichtse onderwerpen. Marko Jelicic ging in op het in rechtszaken veel voorkomende verschijnsel van (het veinzen van) delictamnesie. Bij twintig tot dertig procent van de Britse daders blijkt dit het geval te zijn en er is geen reden om te veronderstellen dat dit in Nederland anders is. Met name wordt nogal eens gesteld dat de heftige emoties tijdens (de aanloop naar) het delict amnesie zouden veroorzaken. Dit is echter onwaarschijnlijk omdat onderzoek heeft laten zien dat emotionele gebeurtenissen juist beter worden onthouden. Slachtoffers hebben dan ook nooit amnesie, tenzij ze ernstig hersenletsel hebben opgelopen. Getuige-deskundigen gaan echter veel te gemakkelijk mee met de verdachte door te veronderstellen dat de amnesie geloofwaardig is vanwege een of andere pathologie. Maar ‘wij in Maastricht’, aldus Jelicic, doen daar niet aan mee. Onderzoek naar de mogelijkheid van simulatie is altijd op zijn plaats. Het blijkt dat gesimuleerde amnesie bepaalde kenmerken heeft, die bij echte amnesie niet voorkomen. De verdachte in kwestie stelt dat het geheugenverlies in de tijd scherp omlijnd is. Hij of zij beweert zich helemaal niets te kunnen herinneren, en hints en cues helpen niet.
Bevelshallucinaties
Een andere zaak waar ‘Maastricht’, of in ieder geval Merckelbach, niet in meegaat, is het zonder kritisch onderzoek accepteren van de bewering van een verdachte dat hij onder invloed van bevelshallucinaties heeft gehandeld. Dat mensen symptomen veinzen, is men in de gangbare psychiatrie niet gewend. Het missen van een diagnose is erger dan het ten onrechte stellen van een diagnose. Daarom gaan clinici er bij verdachten vaak ook ten onrechte van uit dat er van een ‘onderliggende pathologie’ sprake is, of er wordt gesproken over een ‘metaforische waarheid’. Dit, terwijl het heden ten dage niet al te moeilijk meer lijkt te zijn om de bewering van de verdachte methodisch te onderzoeken. Men kan bekijken hoe authentiek de hallucinatie is door hem af te zetten tegen standaardkenmerken. Er zijn slimme tests, zoals de sims (Merckelbach et al., 2001), die het overdrijven van symptomen en het onderpresteren op cognitieve prestaties vaststellen. Men kan niet-bestaande symptomen suggereren (‘soms klapt mijn zicht helemaal om’), en men kan beweringen van de verdachte toetsen tegen collaterale informatie. Simulerende verdachten verdienen geen mededogen, zo besluit Merckelbach zijn bijdrage.
Terechte scepsis
Wat deze en andere presentaties vooral duidelijk maakten, is dat de gebruikelijke psychologie/ psychiatrie tekortschiet, vaak geen antwoord heeft en nogal eens de fout in gaat met betrekking tot forensische kwesties. De Maastrichtse benadering is hier terecht en met groot succes zeer kritisch op. Dat dit soms tot arrogantie leidt, het zij zo. Soms laat men echter zelf ook steken vallen. De Ruiter bijvoorbeeld kritiseerde het gebrek aan aandacht voor beschermende factoren bij de risicotaxatie in ‘de klinieken’ en bepleitte het gebruik van een nieuw instrument hiervoor. Deze beschermende factoren zijn echter gewoon omgekeerde risicofactoren, die al bijna allemaal zijn opgenomen in een ander door de klinieken veel gebruikt instrument, de hkt-30. Oog hebben voor beschermende factoren is meer een kwestie van attitude dan van instrumenten.
De laatste lezing van deze dag was de key-note van Scott O. Lilienfeld, bekend als ontwerper van een zelfrapportageinstrument voor het meten van psychopathie. Zijn vraag was of er succesvolle psychopaten bestaan, maar hij verloor zich zodanig in smakelijke verhalen over psychopathische verkrachters en seriemoordenaars dat hij aan zijn eigenlijke onderwerp pas toekwam toen het publiek tekenen van vermoeidheid ging vertonen. De planning was toen al zodanig uit de hand gelopen dat veel mensen, waaronder uw recensent, het slotdebat over neurowetenschappen in forensische context lieten voor wat het was.
Over de auteur
Mw dr. S.M.M. Lammers is als senioronderzoeker verbonden aan het Academisch Centrum Sociale Wetenschappen in Nijmegen. Zij is tevens freelance onderzoeker en trainer risicotaxatie.
E-mailadres: s.lammers@acsw.ru.nl.
Literatuur
- Merckelbach, H., Koeyvoets, N. Cima, M. & Nijman, H. (2001). De Nederlandse versie van de sims. De Psycholoog, 36, 586-591.