Ik was laatst in een conferentieoord waar hoog tot laag managend Nederland cursussen krijgt in met elkaar omgaan, leidinggeven, praten, ruziemaken, onderhandelen, socializen en netwerken. Wij zaten daar tussen de leiders van de provincie Noord-Holland, de middenmanagers van een groot ICT-bedrijf en de redactie van de Libelle, en we voelden ons direct helemaal thuis. Dergelijke hotels zijn hot (letterlijk) en geven de deelnemers het unieke gevoel uitverkoren te zijn. Uitverkoren om erbij te horen, om alles mee te kunnen maken, en om dingen te leren die de rest van de organisatie niet weet.
Terwijl uit de bevindingen van een niet nader te noemen voornaam onderzoeksbureau bleek dat de rest van het Nederlandse volk in een mineurstemming verkeerde, vanwege de Grieken, de euro, Balkenende of Cohen, een gek op de Dam, en talloze andere onzekerheden, wentelden wij ons op kosten van de baas in de weelde van dit oord, om te leren hoe we onze ondergeschikten, dan wel superieuren, een poot uit moesten draaien zonder dat ze het door hebben.
Alles in zo’n oord is erop gericht om je het leven erbuiten te doen vergeten. Er zijn nog wel ramen, maar je ziet daar buiten alleen maar bos en prachtige designstoelen. Je hebt een kamer met een bed waar een heel gezin in past en een regendouche die je pas ontdekt op het moment dat je je afvraagt waarom er alleen een handdouche is. Je hoort kikkers kwaken en vogels kwetteren, geluiden die de meeste mensen alleen van tv of radio kennen.
Eén van mijn collega’s (een natuurmens) vroeg zich dan ook af of het gekwaak wel echt was, omdat echte kikkers niet na precies een minuut stoppen en dan na vier minuten weer verder gaan. De rest leek dit toch wel ver te gaan, zeker omdat de kikkers tot half vier ’s nachts doorkwaakten, en verdacht de collega van complotdenken. Maar inderdaad, de volgende ochtend bleken alle kikkers dood.
We dachten er niet meer aan, want het leven is binnen, waar alles is gericht op efficiënte luxe in de vorm van een vriendelijke meneer of mevrouw die altijd overal klaarstaat om te brengen wat je nodig hebt.
Wij somberden dus niet zoals de rest van Nederland, en hadden we op dat moment een vragenlijst moeten invullen, dan hadden we alle positieve woorden aangevinkt die er te vinden waren. Meestal zijn dat er niet zoveel trouwens, omdat onze taal gericht is op de uitdrukking van chagrijn en niet op geluk. Mensen kunnen zich somber, depressief, bedrukt, mistroostig, chagrijnig, knorrig, verdrietig, triest, gestresst, zwaarmoedig of pessimistisch voelen, maar wij voelden ons gewoon blij en vrolijk. Gewoon lekker. Eindelijk konden we roddelen over iedereen die ons dwars zat, en die er niet bij was natuurlijk, over al die domme, suffe, arrogante, en foute mensen in de organisatie. Over onze bazen vooral, want daar zijn zulke dagen toch eigenlijk voor? Niets helpt zo goed tegen een mineurstemming als lekker roddelen. Het geeft je niet alleen een gevoel van saamhorigheid en macht, maar het is ook nog goed voor je eigen ego. En als er nepkwakende kikkers voor nodig zijn om dit gevoel op te wekken, heb ik daar geen probleem mee.
Agneta Fischer is verbonden aan de Programmagroep Sociale Psychologie van de Universiteit van Amsterdam als hoogleraar Emotietheorie.