De gebruikelijke opvatting dat wat een wetenschap tot een eenheid maakt en onderscheidt van andere wetenschappen zijn object is, spreekt Duijker tegen. Wat een wetenschap in zijn varianten bindt is volgens hem ‘de eenheid van het begrip’, een nogal mysterieuze mededeling, die even later – en nadat hij de dierpsychologie van zijn beschouwing heeft uitgesloten – uit ‘het menselijk gedrag’ blijkt te bestaan, dat hij vervolgens, weinig consequent, toch ‘het object der psychologie’ noemt.
Als wij ermee instemmen dat het kenmerkende van de psychologie is dat zij het gedrag van mensen – en waarom niet ook van dieren? – bestudeert, dan moet daaraan toch worden toegevoegd dat sinds het ontstaan van de psychologie als zelfstandige wetenschappelijke discipline lang niet iedereen daarmee heeft ingestemd. De negentiende-eeuwse Duitse psychologen vonden dat de psychologie over het menselijk ‘zielenleven’ of bewustzijn ging. Daartegen tekenden in de eerste helft van de twintigste eeuw de voornamelijk Amerikaanse behavioristen verzet aan. Het instrumentarium van de wetenschap sloot volgens hen ‘het zielenleven’ uit van generaliserend en repliceerbaar empirisch onderzoek.
De strijd werd aanvankelijk met animo gestreden en is tot op de dag van vandaag nog niet geheel geluwd. Maar sinds het verschijnen op het strijdtoneel van de cognitieve psychologie zijn de scherpe kanten er grotendeels af. Sindsdien is ‘bewustzijn’ weer een legitiem onderwerp van studie, een term die voordien ook door niet uitgesproken behavioristen voor alle zekerheid gemeden werd.
Deze uiteenzetting heeft twee auteurs met dezelfde voor- en achternaam, vader en zoon, voorts aan te duiden als ‘senior’ en ‘junior’. Beiden studeerden zij psychologie. Senior werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw nog opgeleid in de Duitse traditie en moest nadien op eigen kracht ontdekken wat de behavioristische psychologie vermag. Junior hoefde in de jaren negentig geen partij meer te kiezen. De psychologie heette toen officieel ‘de gedragswetenschap’, maar dat sloot cognitieve aspecten blijkbaar niet uit, wat ons moeiteloos opscheepte met een oxymoron als ‘cognitieve gedragstherapie’. Gedragstherapie, onmiskenbaar product van het radicale behaviorisme, moest aanvankelijk in het zielenleven gravende praattherapieën vervangen.
Wie in onze dagen de psychologie als wetenschap wil beoefenen, moet positie kiezen in een nieuwe controverse. Is de psychologie uit op het formuleren van algemene wetmatigheden van menselijk (en dierlijk) gedrag, of gaat het erom om de verschillen tussen mensen met behulp van velerlei diagnostisch instrumentarium op te sporen en daarmee hun gedrag te voorspellen? Onze indruk is dat de grote meerderheid van de praktiserende psychologen het laatstgenoemde als het eigenlijke object van de psychologie beschouwt.
Onze indruk is echter ook dat deze psychologen daarbij opmerkelijk weinig succesvol zijn. Daar zouden zij eens over moeten nadenken.