In zijn roman Het eiland der linkshandigen vertelt de Franse schrijver Alexandre Jardin (1995) de geschiedenis van de excentrieke Britse Lord Cigogne. Nadat zijn huwelijk in een wak is geraakt, vertrekt hij samen met zijn vrouw naar een eilandje in de Stille Oceaan: ‘om haar lief te hebben in een nieuw leven dat één lange huwelijksreis zal zijn!’ Op het eiland is in 1885 een kolonie gesticht; een toevluchtsoord voor gefrustreerde linkshandigen, spuugzat van de rechtshandige wereld, waarin alles draait om orde, regelmaat, plichtsbesef, maar ook dorheid en onechtheid. Op het eiland (her)vinden de echtelieden de liefde, met behulp van het overspel en andere zaken die het leven kunnen veraangenamen.
Helaas ligt het eiland al enige tijd verhuld achter een dikke aswolk en is het onbereikbaar voor vliegverkeer. Maar diegenen die zich in de wereld van de linkshandigheid willen verdiepen, kunnen nu terecht bij het boek van de taalkundige en wetenschapsjournalist Rik Smits Het raadsel van linkshandigheid, waarin de lezer wordt meegevoerd naar de meeste onverwachte uithoeken van het linkshandige universum. En net als bij Jardin is dat een universum waarin de wereld op zijn kop staat; een wereld waarin mythes en misverstanden welig tieren, gekte en genialiteit op de loer liggen, waarin het kwaad schuilt, maar ook de verbeelding vrij spel heeft.
Smits laat zijn Odyssee aanvangen bij het boek dat de psycholoog Stanley Coren in 1992 publiceerde over The Left-Hander Syndrome waarin hij beweerde dat linkshandigen het daadwerkelijk moeilijker zouden hebben zich te handhaven in een overwegend rechtshandige wereld. Wat heet, ze zouden gemiddeld negen jaar korter leven! zij moeten zich bewegen in een wereld die in veel opzichten het negatief is van de rechtshandige wereld. Veel handelingen, van het openen van een deur tot het besturen van een auto, zijn afgestemd op de voorkeurshand van de rechtshandige en het is dan ook niet zo gek om te veronderstellen dat de linkshandige daarbij benadeeld wordt. Smits ontzenuwt echter vrijwel al Corens bevindingen en schrijft ze toe aan drogredeneringen en slechte statistiek.
Maar waarom maakte Coren dan zoveel furore met zijn boek? Waarschijnlijk omdat het lot van linkshandigen domweg tot de verbeelding spreekt. Linkshandigheid is de afwijking van de norm en het afwijkende heeft iets van een magneet: het trekt aan en het stoot af. De afwijking valt meer op dan de norm en wij vinden het nu eenmaal moeilijk te verteren dat een afwijking zonder betekenis zou kunnen zijn. Meestal staat de linkerhand in een kwaad daglicht. In veel culturen is het ook de onreine hand. Onze taal zit bovendien vol met negatieve uitdrukkingen (‘links laten liggen’) of woorden (‘sinister’) die met links samenhangen.
De (a)symmetrie tussen links en rechts is een thema dat op verschillende plaatsen in het boek aan de orde komt. In het hoofdstuk over gezichten bespreekt Smits de verschillende functies van beide gezichtshelften. De linkerhelft is vooral bepalend voor de emoties die we van een gezicht aflezen, terwijl we de rechterhelft vooral gebruiken voor de gezichtsherkenning. Dat geeft interessante effecten wanneer we met foto’s de gezichtshelften van bekende personen dubbelen, hetzij de linkerhelften dan wel rechterhelften. Het levert sterk verschillende gezichten op, zelfs bij fotomodellen als Doutzen Kroes, van wie de schoonheid juist om hun sterke symmetrie zo wordt gewaardeerd.
Een ander dankbaar gebied om de asymmetrie op toe te passen is bij onze beide hersenhelften. Franz Joseph Gall (1758-1828) meende nog dat alle eigenschappen keurig gespiegeld links en rechts gelokaliseerd waren, maar zijn frenologie bestond uit pure speculatie. In de loop van de negentiende eeuw ontdekten onderzoekers als Paul Broca en Carl Wernicke dat de linker- en rechterhersenhelft hun eigen specialisatie hadden en bij beschadiging ook specifieke problemen opleverden. De onderzoeker Roger Sperry zag er in 1965 heil in om split-brainoperaties uit te voeren bij patiënten met ernstige vormen van epilepsie. Hij sneed daartoe het corpus callosum door waarna de verbinding tussen links en rechts verbroken was. Het bracht de epileptici verlichting van hun klachten, maar splitste ook de kennis die ze over de wereld hadden. Zo konden ze met de linkerhersenhelft wel het woord ‘huis’ lezen, maar niet het bijbehorende plaatje van een huis aanwijzen. Hun rechterhelft stond als het ware buitenspel.
Smits heeft met zijn boek een rijke cultuurgeschiedenis van de linkshandigheid geschreven. Soms verdenk je hem ervan dat hij het thema ook ziet als een mooi excuus om overal over te kunnen schrijven. Zo besteedt hij een hoofdstuk aan hekserij en pogroms om daarin te constateren dat linkshandigen van het eerste nooit beschuldigd zijn en van het tweede geen last hebben gehad. Daar staat tegenover dat er nergens naar de roman van Alexandre Jardin wordt verwezen. In het register vinden we wel een verwijzing naar ‘jardin’; de benaming die in het Franse toneel verwijst naar ‘de tuinkant’, de voor de toeschouwers linkerzijde van het toneel. Dat is grappig want Jardin, hoewel rechtshandig, heeft zijn oeuvre goeddeels gewijd aan de tuinkant van het leven; een wereld waarin alle geïdealiseerde voorstellingen van de ‘linkerzijde’ de boventoon voeren. Het is een toevalligheid waar je misschien niets aan hebt, maar waar ik erg van houd. Wie dat ook doet, zal aan het boek van Smits ongetwijfeld veel plezier beleven.
Dr. G. Breeuwsma is verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en is redacteur van De Psycholoog. E-mailadres: g.breeuwsma@rug.nl.