Lang geleden volgde ik aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) colleges van H.C.J. Duijker, de hoogleraar Psychologische Gedragsleer. Uitgangspunt van zijn onderwijs was de ‘meervoudige gedetermineerdheid van menselijk gedrag’, een begrip dat hij waarschijnlijk ontleende aan het idee van ‘overdeterminatie’ uit de psychoanalyse. Een symptoom kent niet één enkele oorzaak, maar vloeit voort uit een complex samenspel van factoren. Volgens Duijker geldt dit voor elke gedragsvorm: we zijn telkens het resultaat van een samenloop van omstandigheden.
In zijn inleiding van de bundel What’s wrong with me? verwijst Vittorio Busato naar de opvattingen van Denny Borsboom, de huidige hoogleraar Grondslagen van Psychologie en Psychometrie aan de UvA. Borsboom wordt gezien als belangrijk vertegenwoordiger van de netwerkbenadering bij psychopathologie. Symptomen van psychiatrische ziekten worden volgens deze benadering niet beschouwd als veroorzaakt door een onderliggende stoornis; ze zijn veeleer het resultaat van onderlinge beïnvloeding. Sterker nog: symptomen kunnen elkaar besmetten. De nuances verschillen, maar er loopt een fraaie lijn van Sigmund Freud via Duijker naar Borsboom.
In de gezondheidszorg kreeg de Diagnostical and Statistical Manual of Mental Disorders de afgelopen decennia een steeds groter gewicht. Psychopathologische verschijnselen worden met de DSM netjes in soorten ondergebracht, maar tegelijk is duidelijk dat deze categorisering behoorlijk veel ruimte voor variatie toelaat. Achter een DSM-aanduiding kan nog een flinke variatie aan klachten schuilgaan.
Om het persoonlijke binnen de DSM te benadrukken, komen in dit boek vijftig mensen aan het woord. Busato interviewde hen; Peter Valckx zorgde voor portretfoto’s. Enkele personen deden anoniem of onder pseudoniem mee. De meest recente versie van de DSM bevat meer dan 400 classificaties. De deelnemers aan dit project representeren niet alle aandoeningen, maar wel de meeste ‘overkoepelende noemers’ in het systeem. In diverse verhalen lijkt het idee te worden bevestigd dat symptomen elkaar besmetten. In andere verhalen blijft ellende beperkt tot een klein deel van het leven. Sommige deelnemers zien categorisering in termen van de DSM als een vorm van erkenning. Hun problemen worden nu serieus genomen. Ervaringen met de klinische praktijk zijn wisselend. Met name psychiatrie lijkt vaak een hogeschool van gissen en missen, een geblinddoekt tasten in het duister. Ook de psychologische praktijk kent duidelijke beperkingen. Lotgenotencontact biedt nogal eens een bitter noodzakelijke aanvulling.
In dit boek krijgen etiketten uit de DSM letterlijk en figuurlijk een gezicht. De vraag of verhalen betrouwbaar zijn, is hier niet aan de orde. Eigenlijk is dit boek vooral een aanbeveling aan iedereen op het gebied van geestelijke gezondheidszorg om standaardisering te zien als een tijdelijk hulpmiddel. Het boek is ook een uitnodiging om nieuwsgierig te zijn: hoe lukt het om op de been te blijven met symptomen die volgens de officiële richtlijnen zo snel mogelijk moeten verdwijnen? Op de kaft is een spiegel geplakt, want dit boek is zwaar moralistisch: waarom staan u en ik er nog niet in?