Pieter van Strien (1928), emeritus-hoogleraar psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, bespreekt het werk van ruim honderd creatieve genieën, maar we komen vooral te weten dat ze aanleg hadden en ook behoorlijk slim, gemotiveerd, doelgericht en flexibel waren. Toch is dit een interessant boek, omdat de auteur laat zien hoe talrijke psychologen, sociologen en wetenschapshistorici zich inspanden om de hoogste vormen van creativiteit te onderzoeken. Van Strien documenteert een zeer ruime periode waarin dat onderzoek plaatsvond. Hij vertelt wat het opleverde, maar maakt ook duidelijk tegen welke grenzen al die onderzoekers aan liepen. Ondanks die beperkingen lijkt dit boek me een fraaie bijdrage aan de ‘positieve psychologie’, want de aandacht gaat bijna steeds uit naar bijzonder succesvolle mensen. Ze zijn weliswaar niet vrij van neurotische trekken of andere onsympathieke eigenschappen, maar daar weten ze op een handige manier gebruik van te maken.
In twaalf hoofdstukken legt Van Strien het accent steeds op een bepaald onderzoeksthema. Bijvoorbeeld: in hoeverre wordt geniale creativiteit bevorderd door met anderen samen te werken? Of: wat is de invloed van emotioneel significante ervaringen? In weer een ander hoofdstuk laat de auteur zien dat erkenning soms sterk afhangt van de retorische gaven van een genie. Om al deze vragen aan te pakken, put Van Strien niet alleen uit Angelsaksische literatuur, maar ook uit boeken en artikelen die in andere talen zijn geschreven. Van Strien toont zich een verzamelaar die zijn bibliotheek op een overzichtelijke wijze ordent. Gelukkig krijgen we niet slechts de rugzijde van zijn boeken en ingebonden jaargangen te zien. We bladeren mee tijdens het ordeningsproces.
De stijl van schrijven is helder. Soms lijkt Het creatieve genie echter op een encyclopedie waarin bepaalde onderwerpen net iets te summier aan bod komen. Bij Sigmund Freud raakt de auteur mijns inziens in de knoop, maar misschien komt dit door de variatie aan rollen die de Weense wonderdokter tegelijk vervult. Hij is in dit boek zowel een genie als een onderzoeker van genieën. Bovendien fungeert hij als bron van inspiratie voor andere onderzoekers. Van Strien maakt duidelijk dat Freud slordig omging met ‘feiten’. De theoretische opvattingen van Freud zijn creatief, maar ze deugen niet. In hoeverre kan freudiaans onderzoek naar andere genieën dan nog iets behoorlijks opleveren? Van Strien suggereert dat vooral de meer liberale vormen van psychoanalyse bruikbaar zijn om biografieën te schrijven, maar eigenlijk gaat hij te weinig in op de vraag in hoeverre bekritiseerde theorieën nog een zinvol instrument kunnen opleveren om inzichten in iemands leven te verwerven.
Wie een bibliotheek ordent, mag ook nog wel wat aan de lezers overlaten.
Door Pieter J. van Strien
Amsterdam: Amsterdam University Press, 412 p.