Lees verder
Samengesteld door: Arnon Grunberg (2020) Amsterdam: Querido, 496 p.
, Vittorio Busato

‘Mij lijkt dat elke literaire onderneming – en kampliteratuur ís literatuur – bestaat bij de gratie van de reële verwachting, zowel van de schrijver als van de lezer, dat de schrijver de lezer iets kan laten meemaken wat hij niet heeft meegemaakt, wat de schrijver in het geval van fictie misschien zelf niet eens heeft meegemaakt.’

Dat schrijft Arnon Grunberg ter inleiding bij de morele getuigenissen die hij verzamelde van mensen die in Auschwitz-Birkenau gevangen hebben gezeten. In dat concentratie- en vernietigingskamp, dat op 27 januari 1945 door het Rode Leger werd bevrijd, zijn ruim een miljoen mannen, vrouwen en kinderen op gruwelijke wijze vermoord – of in de woorden van Neerlands meest productieve en veelzijdige literator: moreel vernietigd. Grunberg heeft voor teksten gekozen die hem mede zelf hebben gevormd als schrijver zoals Primo Levi, auteur van Is dit een mens, en Tadeusz Borowski, schrijver van Hierheen naar de gaskamer, dames en heren, die beiden Auschwitz overleefden. Ook heeft hij teksten opgenomen van Zalmen Gradowski, auteur van In het hart van de hel, die het concentratiekamp niet overleefde en die zijn handgeschreven getuigenissen in de as bij de crematoria had begraven, alwaar ze na de bevrijding zijn gevonden.

Grunberg laat met zijn persoonlijke bloemlezing van dertien “kampauteurs” de lezer chronologisch iets “meemaken” dat hij zelf omschrijft als de ziekte die Auschwitz heet. Wás Auschwitz maar fictie in plaats van die onvoorstelbaar gruwelijke non-fictie, verzucht je als lezer. Zoals Borowski, die zichzelf vergaste(!) enkele dagen na de geboorte van zijn dochtertje, noteert: ‘Nog nooit in de geschiedenis van de mensheid is de hoop sterker geweest dan de mens, maar nog nooit ook heeft de hoop zoveel kwaad aangericht als in deze oorlog, in dit kamp. Wij hebben niet geleerd de hoop op te geven en daarom sterven wij in het gas.’