Lees verder

Sommige boektitels zijn jaloersmakend goed, bijvoorbeeld omdat ze de lading perfect dekken, of omdat ze blijven hangen als grappige oneliner. Mistakes were made (but not by me) zoals het originele Amerikaanse boek uit 2007 heet, is een voorbeeld van zo’n sterke titel. Hij vat het boek prima samen. De auteurs zijn er namelijk in geslaagd om dik tweehonderd pagina’s te vullen met voorbeelden van mensen die hun voor anderen evident verkeerde gedrag met de gekste kronkels rechtvaardigen.
Een bekend voorbeeld van het miskennen van fouten wordt gevormd door rechterlijke dwalingen. Niet alleen in Nederland, maar ook in de VS, blijken rechters, maar vooral officieren van justitie er meester in om – eenmaal geconfronteerd met het feit dat ze een onschuldige verdachte hebben vervolgd/veroordeeld – te ontkennen dat ze fouten hebben gemaakt. De auteurs geven een voorbeeld van een officier die, zelfs toen het vermeende moordslachtoffer nog bleek te leven, niet van mening was dat de verdachte ten onrechte was veroordeeld voor die moord.
Een voorbeeld van zelfrechtvaardiging in een geheel andere context betreft het goochelen met wetenschappelijke data. Soms begint dat vrij onschuldig met het uit de analyse verwijderen van een duidelijk afwijkende proefpersoon, maar eindigt het bij het fingeren van complete datasets. Ergens daartussenin zit de onderzoeker die de effecten van een nieuw geneesmiddel test in opdracht van de farmaceut. Het blijkt dat die onderzoeker significant vaker ontdekt dat het middel werkt dan een collega wiens onderzoek niet wordt gefinancierd door de producent.
Wie schrijft over mensen die nooit fouten zeggen te maken, kan putten uit een poel van politici. Recent voorbeeld is de regering Bush die weigerde te erkennen dat de angst voor massavernietigingswapens in Irak achteraf een onterechte reden bleek voor de invasie. De gevreesde wapens zijn immers nooit gevonden. Was het dan verkeerd om Irak binnen te vallen? Nee hoor, want dat de wapens nooit zijn gevonden, betekent natuurlijk niet dat ze er niet zijn: ‘Absence of evidence is not evidence of absence’, sprak minister Donald Rumsfeld. Dat klinkt overtuigend, maar is wel in strijd met de regels van de logica.
Een laatste voorbeeld. Drommen psychotherapeuten hebben jarenlang volgehouden dat de aspecifieke klachten van hun cliënten te wijten waren aan verdrongen traumatische gebeurtenissen. Wanneer kritisch ondervraagd over de trauma-verdringingshypothese en over potentieel tegenbewijs, bleken nogal wat Amerikaanse therapeuten niet te weten wat tegenbewijs is en zelfs niet bekend te zijn met de literatuur over pseudoherinneringen.

Cognitieve dissonantie
De bovengenoemde onfortuinlijke officieren, verdwaalde wetenschappers, halsstarrige politici en goedgelovige therapeuten behoren niet tot een ander soort mensen dan wij. Iedereen heeft namelijk de neiging om zijn eigen gedrag goed te blijven praten, ook tegen beter weten in. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat wij eenzelfde argument beter vinden als we denken dat het gemaakt is door een lid van onze ‘in-groep’ dan wanneer het afkomstig is van de ‘out-groep’.
Uit onderzoek blijkt ook dat als wij meer hebben geïnvesteerd om een bepaald doel te bereiken, we dat doel belangrijker vinden dan wanneer we het op onze sloffen hebben bereikt. Vroeger leerden we al op school dat er niets mis is met hard werken om te krijgen wat je wil. Blijkbaar was dat niet alleen een smoes om ons aan het werk te zetten, maar stoelde het inzicht daadwerkelijk op gedragswetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder op Leon Festinger’s cognitieve resonantiereductietheorie. De echte reden om het met bloed, zweet en tranen bereikte doel aantrekkelijker te vinden, is namelijk dat het alternatief uiterst onaangenaam is: alle investeringen hebben geresulteerd in het bereiken van iets wat we toch niet echt begerenswaardig vinden. Die afgang besparen we ons door ons voor te houden dat we iets geweldigs hebben bereikt. Dan kunnen we de schijn van rationaliteit en foutloosheid ophouden, voor onszelf en naar buiten. En dat is cruciaal, aldus de auteurs.
Aanvankelijk was ik verbaasd dat er een heel boek is te vullen met de cognitieve-dissonantietheorie. Ik had verwacht dat de auteurs meerdere theorieën zouden bespreken over ons soms vreemde gedrag. De verbazing maakte echter snel plaats voor enthousiasme. De voorbeelden in het boek zijn erg leuk. Bovendien verklaart Festinger’s theorie veel meer dan ik vooraf wist.
Uiteindelijk geven de auteurs niet alleen een verklaring voor de zelfrechtvaardiging van de mensen in hun voorbeelden, ze bespreken ook een remedie. Ze gebruiken de analogie van twee mensen die bovenaan een piramide staan en dezelfde mening hebben. Vervolgens gaan beiden aan een kant naar beneden. Hoe verder ze afzakken, des te verder raken ze van mening verdeeld. Eenmaal op de begane grond zijn ze qua mening meters van elkaar verwijderd. Omdat de neiging tot zelfrechtvaardiging erg sterk is, zien de auteurs alleen een remedie in het opstellen van regels met als doel dat het nemen van belangrijke beslissingen transparant is en blootstaat aan kritische kanttekeningen van lotgenoten.
Gewezen worden op je eigen fouten en die vervolgens ook erkennen, ligt soms gevoelig. De overtuigende boodschap in dit boek is echter nu juist dat openheid over gemaakte fouten veel problemen kan voorkomen.

Eric Rassin is bijzonder hoogleraar rechtspsychologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, postbus 1738, 3000 DR Rotterdam. Email: rassin@fsw.eur.nl.