Met deze memoires begin ik al jaren mijn inleidende tbs-college, ik open er ook mijn proefschrift TBS – veroordeeld tot vooroordeel (2012) mee. Het had evengoed het begin kunnen zijn van het relaas van Léonie Holtes over haar eerste dag in een tbs-kliniek, zoals opgeschreven in de proloog van haar boek. De ontwikkeling die ze daarin doormaakt, roept bij mij meteen herkenning op. Het dunne motief van een fascinatie op basis van nieuwsberichten, de geringe expertise op basis van één paper over psychopathie en het plotselinge angstige besef daarvan. Vervolgens de verbazing dat het er binnen allemaal zo anders dan verwacht – vooral minder beveiligd – uitziet, dat er zo anders gedacht wordt dan buiten die muren en dat je ondanks blijvende vragen al snel gelijkgestemd denkt.
Een kijkje in een tbs-kliniek is namelijk een confrontatie met je eigen vooroordelen, vooral bepaald door het beeld dat de media ons verstrekken. Maar iedereen die echt een kijkje krijgt – zoals ik ook zie bij de studenten die ik jaarlijks op excursie meeneem – heeft na afloop een reëler beeld van de complexe werkelijkheid. Het is dus niet ‘vooral knap’ van Holtes, zoals Tonie Mudde – de journalist die zich inspande voor de publicatie van het boek en van wie ook het nawoord is – schrijft in zijn recensie, hoe ze ‘afrekent met het clichébeeld van tbs-ers als gevaarlijke gekken’, omdat bij haar iedere tbs-er ‘een uniek individu is met een uniek verhaal’.
Dat is juist inherent aan het reële beeld. Er wordt wel beweerd dat het beeld van ‘monsters’ helpt om de gekte en het kwaad in onszelf te ontkennen en beteugelen. De angst daarvoor vent de politiek handig uit. Alleen al daarom verdient dit boek een groot publiek.
Intuïtie
Per bladzijde groeit mijn gevoel van herkenning. Dat komt vooral doordat Holtes zo eerlijk is over haar gevoelens, twijfels en onzekerheden. Ook ik had niet altijd meteen door of ik met een patiënt of behandelaar te maken had; aan uiterlijke kenmerken zijn ze niet altijd te onderscheiden, wel aaneen sleutelbos. Daarmee is al vroeg het belangrijkste thema van het boek geopenbaard: de spanning tussen intuïtie, vatbaar voor misleiding, en objectieve gegevens. Ook ik heb ervaren dat mijn beeld van een patiënt soms ernstig werd bijgesteld na het zien van gruwelijke foto’s van het plaats delict uit het strafdossier. Ook ik heb gemerkt dat verschillende behandelaars daarover een ander advies gaven: bekijk ze meteen, bekijk ze na een maand, bekijk ze nooit.
Datzelfde gold voor de vraag hoeveel afstand je tot de patiënten moet bewaren. Spreek je ze aan met u? Rook je een sigaretje met ze? Voetbal je mee? Wat vertel je over jezelf? De visie van een collega was eerlijk te reageren op vragen, om niet te benadrukken dat zij anders zijn of dat je bang bent. En toch hield ik mijn mond toen een serieverkrachter tijdens een interne kerstmarkt vroeg of ik dat mutsje in mijn handen voor mijn vriendin had gekocht.
Ook Holtes constateert: er zijn geen regels voor, iedereen doet maar naar gelang eigen visie of waar men zich prettig bij voelt. Pas echt verbaasd is ze, wederom conform mijn ervaring, als blijkt dat ook vaak op dergelijke intuïtie wordt gevaren in situaties waar er wel geobjectiveerde methoden zijn, zoals geprotocolleerde behandelmethoden of risicotaxatie-instrumenten. Die zijn aanvankelijk voor haar een houvast waar ze zelf niet van afwijkt, ook niet als de uitkomst van een risicotaxatie voor een verlofaanvraag ‘laag risico’ is, terwijl haar intuïtie zegt dat het een ‘engerd’ is.
Uiteindelijk is haar gevoel dat het op de intuïtieve manier wel een keer fout moet gaan de reden om na anderhalf jaar ontslag te nemen. En als drie maanden later daadwerkelijk een ernstige recidive tijdens een verlof plaatsvindt van een patiënt uit haar kliniek, lijkt dit de bevestiging van haar gelijk.
Recidive
Inderdaad blijkt uit incidentenonderzoeken vaak bij zo’n recidive, dat er ergens fouten zijn gemaakt in de beoordelingsprocedure. Maar die uitkomsten vertroebelen dat de uitkomst van de risicotaxatie toch foutief kan zijn, ook als er geen fouten worden gemaakt. Risicotaxatie-instrumenten leiden immers maar in zo’n zeventig procent van de beoordelingen tot juiste uitkomsten. En andersom worden er soms fouten gemaakt zonder dat de uitkomst foutief is.
Uit onderzoek blijkt inderdaad dat intuïtie misleidend kan zijn, maar ook dat de combinatie van het gebruik van een lijst én klinische ervaring tot betere uitkomsten leidt dan het gebruik van alleen een lijst. En een geprotocolleerde behandeling is niet per se evidence based. Mede hierdoor laat Holtes meer intuïtie toe, maar vallen ook haar zekerheden weg. Ze concludeert: tbs is een illusie, een schijnwereld, het werkt niet. Toch blijkt uit de vergelijking met recidivecijfers van ex-gevangenen dat tbs recidiveverminderend werkt. Maar hoe? En is dat wel genoeg?
Het is goed dat Holtes wijst op de ongerijmdheden van het werk in klinieken. Grotendeels betreffen die echter onzekerheden die het gedragskundige vakgebied nu eenmaal in zich draagt. Waren alle (forensische)gedragskundigen maar zo eerlijk als zij over hun twijfels hoe een diagnose of inschatting tot stand is gekomen. Zeker in de voorlichting aan rechters worden de vruchten van de gedragskundige wetenschap wel eens als te zeker gepresenteerd.
Niet senang
Holtes en ik doorliepen een zelfde soort traject in een roerige tijd in de recente tbs-geschiedenis (zij: 2005-2006, ik: 2004-2005). Een aantal recidives leidden destijds tot een parlementair onderzoek (2006). Prof. dr. Corine de Ruiter stelt in de ‘Noot van de uitgever’ dat Holtes’ kritische reflecties nog actueel zijn, ondanks de veranderingen sindsdien. Enkele aanpassingen aan de verlofprocedure, zoals de nadruk op lijstjes, hebben er overigens niet voor gezorgd dat we zozeer beter zijn gaan inschatten. Een aanvankelijke daling van het aantal onttrekkingen bleek bijvoorbeeld gewoon samen te hangen met een daling van het aantal verloven, met voorzichtigheid dus. Nu het aantal verloven weer oploopt, neemt ook het aantal onttrekkingen weer toe.
Akkoord, er is nu een specifiekere masteropleiding forensische psychologie. Dat leidt er wellicht toe dat personeel met iets meer ervaring de kliniek inkomt. Maar een belangrijker probleem is dat er zoveel onervaren personeel nodig is. Met tbs’ers werken is niet populair en personeelstekort en -verloop is van alle tijden. Het resulteert in sollicitatiegesprekken zoals Holtes die beschrijft (dat van mij was overigens een stuk steviger), en het leidde ertoe dat Holtes in no time van stagiair tot afdelingspsycholoog werd gepromoveerd. Eenzelfde scenario lag voor mij in het verschiet, maar ik voelde me er niet senang bij.
De titel klopt dus. Toen ik – te snel – één op één tegenover een oudere zedendelinquent zat, voelde ik overigens geen tekort aan opleiding, maar een tekort aan levenservaring om voor hem echt iets te kunnen betekenen. Een eventuele heilzame werking van overdrachtsgevoelens is niet te verwachten, zolang behandelaars zo jong en ook disproportioneel vaak vrouw zijn. Meer waardering voor het werk, maatschappelijk én financieel, is een eerste stap in de goede richting.
Uiteindelijk zijn Holtes en ik om dezelfde reden uit het tbs-veld gestapt: waarom doen we dit zo? Als begin van een antwoord schreven we allebei een boek. Aan een eind van een antwoord zal Holtes helaas niet meer toekomen. Haar boek is een nagelaten document. Ze ontwikkelde zelf een psychose en pleegde zelfmoord. De vraag is wel gesteld in hoeverre de ziekte de inhoud van haar boek gekleurd heeft. Die vraag doet haar geen recht. Mijn memoires hadden inhoudelijk hetzelfde soort boek opgeleverd, wel minder zwaar getoonzet, maar waarschijnlijk slechter geschreven.
Door: L. Holtes (2013)
Amsterdam: Podium, 160 p.