Verhaeghe gaat niet erg diep in op de vraag hoe de geschiedenis met uw dochter zich verder zal ontwikkelen. Hij lijkt wel te hopen dat het dertienjarige kind óók haar vriendinnen en vrienden inschakelt voordat zij een duidelijke reactie zal geven op het verhaal dat u haar vertelt. Hoe meer personen bij het rokersvraagstuk betrokken raken, hoe beter. Het proces mag wel wat tijd kosten; alle betrokkenen zullen de uitkomst ten slotte als redelijk aanvaarden.
Cultuurkritiek
Het boek van Paul Verhaeghe past in een lange traditie van cultuurkritiek. De schrijver wil ons inpeperen dat we ons op een breukvlak bevinden. Eeuwenoude gewoontes en tradities blijken vermolmd. De samenleving verandert razendsnel. We moeten onze manier van leven aanpassen (nu, meteen!), want anders gaan we naar de haaien. Merk overigens op dat die noodzakelijke aanpassing een factor zal zijn die zelf ook weer bijdraagt aan verdere verandering van de samenleving. Op het breukvlak van culturen blijft het nog lang onrustig.
In zijn dankwoord aan het eind van zijn boek merkt Verhaeghe op: ‘Wat ik geschreven heb, is niet origineel. Alles is elders al geschreven door iemand anders.’ Deze opmerking past bij het hierboven aangehaalde advies om in crisissituaties te rade te gaan bij anderen. Het citaat wijst echter ook op een zwakte: Autoriteit is een collage van ideeën, die op het eerste gezicht vaak wel aantrekkelijk lijken, maar die op het tweede gezicht niet erg diepgaand blijken te worden uitgewerkt.
De belangrijkste stelling kan in vier woorden worden weergegeven: autoriteit is moreel gezag. De crisis die Verhaeghe waarneemt, is vervolgens met slechts drie woorden te benoemen: patriarchaal gezag verbrokkelt. De auteur ziet onze samenleving kantelen: van ‘top down’ naar onderling overleg. Sociale media dragen hier sterk aan bij. Niets blijft voor anderen meer verborgen, alles van iedereen wordt transparanter. We laten constant sporen na die door anderen kunnen worden geïnterpreteerd. En daar moeten we dan ook maar ons eigen voordeel uit halen. De oude kreet ‘Gooi het in de groep’ laat volgens Verhaeghe mooi zien hoe we de voordelen van transparantie kunnen benutten.
Hierin gaat Verhaeghe extreem ver. Hij sluit zich bijvoorbeeld aan bij auteurs die de parlementaire democratie willen vervangen door een keten van groepsprocessen. Opmerkelijk vind ik, dat Verhaeghe nauwelijks gebruik maakt van vakliteratuur over psychologische processen binnen en tussen groepen. Zijn utopieën lijken ‘gewoon’ losgeknipt uit publicaties van anderen. Als psycholoog voegt hij er weinig aan toe.
Evidence based
Toch bevat dit boek genoeg stof om over na te denken. Neem bijvoorbeeld de gezondheidszorg. De autoriteit van een expert (‘dokter weet het beter’) is vervangen door de autoriteit van het getal. We moeten zoveel mogelijk ‘evidence based’ werken. Op basis van evidentie komen protocollen tot stand. Verhaeghe wekt ons op om ons niet in slaap te laten sussen door getallen. Uitkomsten van onderzoek kunnen inderdaad heel goed in cijfers worden uitgedrukt, maar hier ging een keuze aan vooraf. Metingen verwijzen naar criteria, en die zijn nooit waardenvrij. Er liggen politieke keuzes aan ten grondslag, die we ons nauwelijks meer realiseren als we naar behaalde scores kijken. Bovendien is de praktijk van de gezondheidszorg weerbarstiger dan het goed gecontroleerde onderzoek suggereert. In behandelkamers melden zich voortdurend andere patiënten en cliënten dan degenen die deel uitmaakten van de onderzochte steekproef. Bij het lezen van Autoriteit ontstaat de indruk dat Verhaeghe cliënten ziet die inderdaad wel eens willen terugpraten. De protocollen waarover hij beschikt, lijken daar zelden tegen bestand.
Ook hier geldt dat Verhaeghe niet de eerste auteur is die op dit soort problemen wijst. Duidelijke antwoorden weet hij ook niet te geven, maar zijn boek roept ons wel op om kritisch naar gangbare praktijken te blijven kijken. Het advies om alles eerst maar eens in de groep te gooien, levert echter niet onmiddellijk een alternatieve gezondheidszorg op.
Verticaal kantelt naar horizontaal, en patriarchale autoriteit moet zo snel mogelijk worden vervangen door collectieve autoriteit. Dat klinkt aantrekkelijk. Een anekdote uit het begin van het boek maakt echter duidelijk hoe lastig het allemaal is. Toen Verhaeghe pas benoemd was als professor, voerde hij het hoogste woord tijdens een vergadering van zijn faculteit. Na afloop kreeg hij van een oudere hoogleraar te horen: ‘Collega, mag ik u een raad geven? Probeer tijdens de volgende faculteitsraden vooral goed te luisteren, en wacht nog een aantal maanden voordat u zelf het woord neemt.’ Verhaeghe voegt hier nu aan toe: ‘Tijdens de volgende vergadering begrijp ik waarom mijn tussenkomst in de vorige vergadering zowel naïef als idioot was. Gebrek aan kennis. Ik hou zeker een half jaar mijn mond.’
In het onlangs verschenen boek lijkt het soms alsof we de jonge professor van jaren terug horen oreren. En daar zit meteen het probleem van de collectieve autoriteit. Hoe lang zouden deelnemers eigenlijk behoren te zwijgen? Hoeveel naïviteit en idiotie is nog te tolereren voordat het collectief doldraait? Wie bepaalt wat een goed moment is om het woord te voeren? Eigenlijk zoeken we een autoriteit die hier een zinvol antwoord op kan geven, maar die persoon is er niet meer in onze samenleving. Vroeger ook niet, bedenk ik me nu. Ik hoop dat het volgende boek van Paul Verhaeghe over massapsychologie gaat.
Bespreking van:
Autoriteit
Door: P. Verhaeghe
Amsterdam: De Bezige Bij, 371 p.