In De slapende rechter worden acht rechtszaken besproken waarin er volgens de auteurs iets misging in de besluitvorming van de rechter. In een enkel geval (de Schiedammer parkmoordzaak) is de betreffende vergissing niet te ontkennen. Immers, inmiddels is de echter dader (Wik H.) gevonden en kan niet meer worden ontkend dat de oorspronkelijke verdachte (Kees B.) enkele jaren onterecht heeft vastgezeten. In andere gevallen is niet zonder meer duidelijk dat er sprake is geweest van een rechterlijke dwaling. Maar zelfs dan concluderen de auteurs dat de manier waarop de rechter tot de bewezenverklaring is gekomen discutabel is, ongeacht of de eindconclusie correct is.
Na een inleidend hoofdstuk, bespreken de auteurs de Eper incestzaak. In dit hoofdstuk wordt meteen duidelijk dat ze niet van plan zijn er doekjes om te winden. In deze zaak heeft de rechter onmisbare hiaten in het verhaal van de aangeefster op de koop toe genomen. Hoe kan het dat zij in verschillende verhoren een zwangerschap (die het gevolg was van een verkrachting) in verschillende jaren plaatst (was het 1984 of 1985)? En is het niet problematisch dat niemand destijds heeft gemerkt dat aangeefster zwanger was? Door dergelijke hiaten weg te strepen uit het dossier, blijft een onterecht sterk verhaal over, iets wat tekenend is voor de soms gemankeerde redeneertrant van rechters, aldus de auteurs. Hetzelfde kan worden geobserveerd in de zaak Ina Post. Ook daar zijn inconsistenties doodgezwegen, opdat een sterk en belastend scenario overbleef. In de zogenoemde blind date-moordzaak ging de politie in eerste instantie al sterk selectief te werk. Henk H. werd ervan verdacht ene Pim om het leven te hebben gebracht op een homo-ontmoetingsplaats, nadat hij hem daar per telefoon had heengelokt. Dit telefoongesprek zou op een bepaald moment vanuit een bepaalde telefooncel zijn gevoerd. Toen een getuige echter een beller beschreef die in het geheel niet op Henk leek en Henk ook niet herkende als de beller, heeft de politie deze getuigenverklaring weggemoffeld. Iets vergelijkbaars geldt voor de verklaring van een getuige die de vermoedelijke dader heeft gezien, maar Henk niet herkende. Vanzelfsprekend geldt ook hier dat dergelijke informatie eigenlijk ontlastend is. Door deze informatie te marginaliseren wordt het resterende bewijsmateriaal weliswaar sterker, maar dat is onterecht. Op deze manier wordt geen waarheidsvinding bedreven, maar wordt systematisch naar een veroordeling toegewerkt. Als de politie of het Openbaar Ministerie dat doen, dient de rechter de luchtbel door te prikken. Maar volgens de auteurs gebeurt dit lang niet altijd. Soms zitten rechters eenvoudigweg te slapen. Bedenk daarbij dat op de voorkant van het boek een grote grijze uil prijkt met halfgesloten ogen, en het is duidelijk dat de auteurs er niet op uit zijn vrienden te maken onder magistratelijke togati. Sterker nog, de auteurs beweren dat nogal wat rechters zich niet volledig verantwoordelijk voelen voor de inhoud van het dossier. Als de politie of het om vals selecteren uit het bewijsmateriaal, kan de rechter daar niets aan doen, zo lijken rechters zelf te denken. Op die manier kunnen rechters dan ook geen fouten maken. Ze maken slechts ‘fouten’ indien voorlopers in het proces verkeerde of gemankeerde informatie aandragen. Wellicht verklaart deze gedachtegang dat de rechterlijk macht nooit excuses aanbiedt aan slachtoffers van rechterlijke dwalingen. Zelfs Kees B. hoeft niet op excuses te rekenen. Want ook in de Schiedammer parkmoordzaak zijn er hoegenaamd geen fouten gemaakt. Tja, de rechter kon er ook niets aan doen dat hij niet wist dat Wik H. de echte moordenaar was. De rechterlijke macht heeft het zelfs zo weten te draaien dat het de onschuld van Kees B. nooit officieel heeft hoeven uitspreken. Na de veroordeling van Wik H. is Kees B. niet vrijgesproken, maar is het Openbaar Ministerie in diens vervolging niet-ontvankelijk verklaard. Het is vooral deze zakelijke manier waarop de rechterlijke macht zich afsluit voor kritiek, die de auteurs tegen de borst stoot. Een instituut dat eigen fouten niet erkent, is niet van deze tijd, zo stellen de auteurs. Ze verzetten zich dan ook tegen wat ze noemen ‘the closed shop’.
Het boek volgt een inmiddels beproefd recept in de rechtspsychologie. Dat wil zeggen dat een of meerdere rechtszaken als uitgangspunt worden genomen, om vervolgens te analyseren waar de zwakke punten zitten. In 1992 deden Crombag, Van Koppen en Wagenaar dit al in hun Dubieuze zaken. Later volgden onder meer The popular policeman and other cases (Wagenaar & Crombag, 2005), Vincent plast op de grond (Wagenaar, 2006), en Het OM in de fout (Derksen, 2008). De vraag is dan gerechtvaardigd of het zoveelste boek volgens hetzelfde stramien nog iets toevoegt. Daarover zijn verschillende dingen te zeggen. Allereerst is het lovenswaardig dat een kleine groep auteurs zich vastbijt in het aan de kaak stellen van rechterlijke dwalingen. Als er jaarlijks ongeveer 100.000 veroordelingen worden uitgesproken en als rechters goed werk leveren en in slechts 0,1% van de gevallen dwalen, betekent dat dat er per jaar honderd rechterlijke dwalingen bijkomen. Dat is absoluut gezien veel, en daarover moet worden geschreven. In dat kader is het wel jammer dat in het huidige boek meerdere casus zitten die ook al elders zijn beschreven, zoals de Schiedammer parkmoordzaak (Van Koppen, 2003) en de blind date-moordzaak (Derksen, 2008).
Wat De slapende rechter ietwat doet afsteken bij zijn voorgangers, is de felle toon. Zo worden personen waarop de auteurs hun pijlen richten in dit boek soms met naam genoemd. Tineke Cleiren, hoogleraar strafprocesrecht in Leiden, raadsheer in Amsterdam en lid van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (ceas) moet het bijvoorbeeld ontgelden omdat zij verkondigt dat de rechter gehouden is aan de inhoud van het dossier. De auteurs zijn het hier niet mee eens en vinden juist dat de rechter die inhoud kritisch moet toetsen en desnoods moet aanpassen. Mijns inziens hebben ze daar een punt. Meer in het algemeen is het opmerkelijk dat zo veel hoogleraren straf(proces)recht zelf deeltijd rechter zijn. Het lijkt me moeilijk om een instituut waarvan men zelf deel uitmaakt op een zakelijke en kritische manier te bestuderen. Wellicht gaat het hier niet om goede onderzoekers maar om onderwijzers. Het is immers leuk voor studenten als hun professor echte verhalen uit de praktijk kan vertellen. Dat dat ten koste gaat van de wetenschappelijke diepgang wordt dan voor lief genomen. Immers, de universiteit is niet alleen een onderzoeksinstituut, maar ook een onderwijsinstelling.
Wat het boek vooral boven het niveau van een verzameling spannende, tenenkrommende krimi’s doet uitstijgen, is de boodschap van de auteurs. In Nederland kent de rechtsgang veelal drie stadia: de eerste aanleg (bij de Rechtbank), het hoger beroep (bij het Gerechtshof) en een cassatie (bij de Hoge Raad). Daarna houdt het nationaal gezien op (soms staat nog een internationaal beroep bij de Europese Unie of het Europees Hof voor de Rechten van de Mens open). Uitzondering is dat een uitgeprocedeerde zaak opnieuw onder de aandacht van de Hoge Raad kan worden gebracht, onder het motto van een herzieningsverzoek. De ceas heeft zich als vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie ten doel gesteld om in geval van betwiste veroordelingen te bezien of een dergelijk herzieningsverzoek moet worden ingediend. Hoewel de auteurs beamen dat de herzieningsprocedure een mooie aanvulling is op de toch al ruime standaardprocedure, wringt het volgens hen op twee punten. Op de eerste plaats herziet de Hoge Raad alleen als er sprake is van een novum. Dat is te beperkt, omdat dit criterium de mogelijkheid ontkent dat de rechter zat te slapen. Ten tweede is de Hoge Raad (en de ceas en alle andere initiatieven vanuit de magistratuur) wellicht toch geneigd om mild te oordelen over het eerdere werk van collega’s. Dit alles maakt dat de gelederen gesloten blijven, ten koste van de onschuldig veroordeelde. Dat geldt natuurlijk des te meer als bijvoorbeeld de ceas wordt bemand door magistraten die betogen dat de strafrechter zich moet laten leiden door het dossier. De auteurs opperen dan ook dat de huidige beperkte herzieningsprocedure zou moeten worden vervangen door een variant waarin niet alleen nieuwe feiten reden zijn voor herziening en waarin niet de rechter maar een niet-juridische commissie het herzieningsverzoek beoordeelt. Feitenvaststelling is immers niet per se een juridische aangelegenheid.
Is het boek interessant voor psychologen? Ja, mits ze houden van spannende verhalen over rechterlijke dwalingen. Voor forensisch psychologen (toch een behoorlijk percentage van de nip-leden ziet zich als zodanig) is het boek bovendien relevant, omdat het aantoont hoe deskundigen nogal eens onwetend schade toebrengen aan het systeem, maar ook aan personen. Denk daarbij aan een onschuldig veroordeelde, die weigert te bekennen en daarom volgens de dogmatiek van tbs-therapeuten geen ziekte-inzicht heeft en dus langer intramuraal moet blijven. Waarschijnlijk is het slechts een kwestie van tijd voordat psychologen aangeklaagd gaan worden door mensen die het slachtoffer zijn geworden van hun forensische ‘deskundigheid’.
Prof. mr. dr. E. Rassin is werkzaam aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, postbus 1738, 3000 DR Rotterdam. E-mail: rassin@fsw.eur.nl. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog.
Literatuur
- Crombag, H.F.M., Van Koppen, P.J. & Wagenaar, W.A. (1992). Dubieuze zaken: De psychologie van strafrechtelijk bewijs. Amsterdam: Contact.
- Derksen, T. (2008). Het OM in de fout: 94 structurele missers. Diemen: Veen Magazines.
- Van Koppen, P.J. (2003). De Schiedammer parkmoord: Een rechtspsychologische reconstructie. Nijmegen: Ars Aequi.
- Wagenaar, W.A. (2006). Vincent plast op de grond: Nachtmerries in het Nederlandse recht. Amsterdam: Bert Bakker.
- Wagenaar, W.A. & Crombag, H. (2005). The popular policeman and other cases: Psychological perspectives on legal evidence. Amsterdam: Amsterdam university press.