Lees verder
Herstel in de pocket: Voor ggz zorgverleners (56 p.); Voor cliënten en naasten in de ggz (64 p.) Door: Remke van Staveren, Tilly van Oosten, Heleen Wadman en Tom van Wel (2021) Amsterdam: Boom/de Tijdstroom
Karel Soudijn

Hoe kunnen behandelaars hun cliënten in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) beter benaderen? Hoe kunnen cliënten en hun naasten zich beter voorbereiden op een behandeling in de ggz? De auteurs van Herstel in de pocket bespreken deze vragen in twee afzonderlijk uitgegeven boekjes. De lelijke (tweetalige) titel suggereert dat alle partijen de oplossing van psychische problemen gemakkelijk kunnen vinden, want wat in een broekzak of jaszak verborgen zit, ligt voor het grijpen.

De pretentie van de boekjes is echter bescheidener: de auteurs houden zich bezig met ‘herstelondersteunende zorg’. Hulpverleners hoeven hun gebruikelijke methoden niet in te wisselen voor geheel nieuwe, maar er wordt van hen wél gevraagd om die methoden terughoudend toe te passen. Daarbij krijgen zij het dringende advies om duidelijker de taal van de cliënt te spreken en om het eigen tempo beter aan te passen aan dat van hun gesprekspartners. Die partners (de cliënten) worden ondertussen via het andere boekje niet met rust gelaten. Zij worden aangemoedigd om veel actiever dan zij gewend zijn gebruik te maken van hun eigen capaciteiten en van de ondersteuning die familieleden en kennissen kunnen bieden. Inhoudelijk lopen de boekjes parallel; hetzelfde type betoog wordt vanuit twee perspectieven ontwikkeld.

Kassabon

Op de titelpagina vermelden de vier auteurs hun expertise. De eerste schrijver is psychiater, de vierde is psycholoog en de middelste twee auteurs noemen zich ervaringsdeskundige (een ervan is bovendien agoog). In hun teksten komen ze alle vier naar voren als ervaringsdeskundige, want de grens tussen een normaal en een problematisch leven wordt zoveel mogelijk weggepoetst. Ook psychotherapeuten en andere hulpverleners kampen met emotionele moeilijkheden. De auteurs geven het advies om daar tegenover cliënten open over te praten, zonder nu direct van rol te wisselen.

Wisseling van perspectief is niet slechts het accentverschil tussen beide publicaties; ook binnen elk boekje is hier telkens sprake van. Neem bijvoorbeeld een diagnose volgens de DSM-5. Er wordt benadrukt dat een dergelijke diagnose voor cliënten geruststellend kan zijn, want ze zijn kennelijk niet de enigen op de wereld die aan bepaalde problemen lijden. Maar aan de andere kant: de diagnose kan stigmatiserend werken. Bovendien zijn de categorieën uit de DSM erg breed geformuleerd, en daarmee weinigzeggend. Verder is de functie ervan vaak beperkt tot die van kassabon: zonder DSM-diagnose krijgen hulpverleners hun werk niet betaald. Conclusie? Hulpverleners en cliënten moeten maar gewoon meewerken aan deze vorm van diagnostiek, maar ondertussen is het belangrijker dat ze met elkaar in gesprek blijven over de kwesties die een beter leven in de weg staan.

Aan alles zitten minstens twee kanten. Wordt opname in een kliniek overwogen? De auteurs bespreken de pro’s en contra’s. Pro: de kliniek biedt veiligheid, structuur en saamhorigheid. Contra: het gaat er hectisch aan toe, je komt er niet tot rust en vooral: ‘een opname haalt je weg uit de zelfredzaam-heid’. De auteurs zoeken liever naar een minder ingrijpende oplossing voor degenen die een time-out nodig hebben.

Bij het onderwerp ‘medicatie in de ggz’ benadrukken zij eveneens de voordelen en de nadelen. Psychofarmaca, zo lezen we, kunnen drie positieve effecten hebben: stimuleren, dempen of stabiliseren. Hier tegenover staan de bijwerkingen: ‘sufheid, innerlijke onrust, gedempte gevoelens, gewichtstoename en bewegingsstoornissen’. Kiest u maar.

­Pre-therapie

In discussies over onderwijs komt soms de vraag aan de orde, of bepaalde groepen kinderen eerst even moeten ‘leren leren’ om echt profijt van de lessen te hebben. Op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg in Nederland werd ongeveer een halve eeuw geleden de vraag gesteld of sommige groepen cliënten niet eerst pre-therapie zouden moeten krijgen voordat ze echt in psychotherapie konden gaan. Tijdens de pre-therapie zouden ze dan bijvoorbeeld leren wat de gebruikelijke omgangsvormen in een behandeling zijn. Hoe stel je je op tijdens een behandeling? Ook de zinvolheid van die omgangsvormen zou dan kunnen worden uitgelegd.

Tijdens een intake, bijvoorbeeld, zou het mooi zijn als de cliënt al over de vragen heeft nagedacht voordat ze gesteld worden

De beide boekjes Herstel in de pocket vertonen overeenkomst met ‘leren leren’ en met pre-therapie. Maar het zijn nu niet alleen de potentiële cliënten (en hun naasten) die aan het leerproces worden onderworpen, maar ook de geschoolde hulpverleners. Beide categorieën moeten zich een houding eigen maken waarbij de ander meer als gelijkwaardige gesprekspartner wordt gezien. Tijdens een intake, bijvoorbeeld, zou het mooi zijn als de cliënt al over de vragen heeft nagedacht voordat ze gesteld worden. Wat dan natuurlijk inhoudt, dat de cliënt reeds voorafgaand aan de intake moet kunnen weten wat er gevraagd zal worden. De auteurs raden cliënten en hulpverleners daarom aan, om zich te concentreren op vier vragen die de psychiater Jim van Os ooit heeft bedacht: 1. Wat is er met je gebeurd? 2. Wat is je kwetsbaarheid en wat is je weerbaarheid? 3. Waar wil je naartoe? 4. Wat heb je nodig? Hulpverleners die sterk vastzitten aan de DSM-5 zullen niet verder komen dan vraag 1 en het begin van vraag 2. Onvoorbereide cliënten zullen vooral moeite hebben met de vragen 3 en 4.

Directe omgeving

Om de positie van een cliënt als gesprekspartner te verstevigen, geven de auteurs in overweging om iemand uit diens naaste omgeving mee te nemen naar het eerste gesprek. Die naaste omgeving krijgt een stevige rol in het proces van weerbaarder maken. Een van de paragrafen in het boek voor cliënten luidt dan ook: ‘Herstellen doe je thuis’. Veel adviezen zijn gericht op het actief gebruik maken van hulpbronnen die cliënten in hun directe omgeving vinden.

De boekjes zijn dun en gemakkelijk leesbaar, zowel door cliënten als door (drukke) hulpverleners. De hoofdtekst wordt telkens afgewisseld met uitspraken van ervaringsdeskundigen en met wat tekeningen. Ook bevatten deze boekjes de onvermijdelijke invuloefeningen, pagina’s waarop de lezer zelf iets moet schrijven. Tips en adviezen gaan echter vaak voorbij aan praktische implicaties. Hulpverleners wordt bijvoorbeeld geadviseerd verslagen samen met de cliënt te schrijven. Dat lijkt mij een lovenswaardig uitgangspunt, maar wat doe je met cliënten die verbaal op een heel ander niveau zitten? En hoe betrek je iemands naasten bij een behandeling zonder over een sub-assertieve cliënt heen te walsen?

De ideale cliënt is een prettige en begripsvolle gesprekspartner voor diens hulpverlener. Bovendien weet de ideale cliënt precies hoe zijn of haar omgeving kan worden ingeschakeld. Beide boekjes helpen mee om cliënten zo goed te maken, dat zij helemaal geen behandeling meer nodig hebben. Het probleem van de wachtlijsten in de gezondheidszorg wordt daarmee misschien óók wat gemakkelijker op te lossen.