Een boek waarin de auteur zich uitspreekt tegen het (overdreven) fatsoen, tegen het moraliseren en de alles verziekende arbeidsmoraal, tegen computers, tegen de school, tegen het prijzen van kinderen en tegen gezinsuitjes, maar voor het uitslapen, voor het scabreuze, voor de passiviteit van ouders, voor het snoepen, voor drankgebruik van ouders en bij dat alles bovenal een pleidooi houdt voor de luiheid, kan bijna geen opvoedingsboek zijn. Opvoedingsboeken kenmerken zich nu eenmaal door hun ernstige toon. Ze doen vaak een beroep op ouders om zich te matigen en hun kinderen in toom te houden. Ze wijzen ouders op hun voorbeeldfunctie en maken hen bewust van de consequenties van het ouderlijk gedrag voor hun kinderen. Bovendien zijn opvoedingsboeken gespitst op alles wat er zoal mis kan gaan in de opvoeding en worden ze niet moe te wijzen op de nare gevolgen daarvan. Opvoeden gaat daarom gepaard met het ‘consulteren’ van een leger aan deskundigen, die om de ouder scherp te houden, opvoeders opzadelen met veelal tegenstrijdige adviezen. Opvoeden is keihard werken, in het zweet des aanschijns, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat en zelfs in bed is het nog niet gedaan en ligt de oplettende ouder te luisteren of er geen onheilspellende geluiden uit de kinderkamer komen. Wie voor het eerst iets zou lezen over de gevolgen van het krijgen van kinderen, zou zich waarschijnlijk verbazen over de moed die ervoor nodig is om er überhaupt aan te beginnen. Of is het vooral stom om het ooit zo ver te laten komen?
Weg met de ernst
In Luie ouders hebben gelijk zet Tom Hodgkinson de opvoedingsernst bij het vuil en pleit hij ervoor dat ouders toch vooral lekker blijven doen waar ze zelf zin in hebben. Veel ouders ervaren de jaren met hun (jonge) kinderen als tropenjaren, waarin ze het zo druk hebben dat ze aan veel dingen waar ze juist altijd zo’n plezier aan beleefden – uit eten gaan, bioscoop pikken, lezen, uitslapen, seks – niet meer toe komen. Hodgkinson merkte dat hij als ouder zijn drinkgelagen ’s avonds en ’s nachts miste, maar vond al gauw een oplossing: ‘eerder beginnen met drinken!’ Rond negen uur lag hij dan in bed, maar mooi dat hij wel de hele middag bier had gedronken en plezier had gehad, vaak in gezelschap van andere ouders die het zich ook goed hadden laten smaken. Even later bezingt Hodgkinson de pedagogische voordelen van drinken: ‘Je wordt minder streng’. Natuurlijk mogen zijn kinderen na een paar glazen de zak met snoep leegeten: ‘Wat maakt mij dat nou uit?’ Hij is van mening dat de barrières tussen volwassenen en kinderen ook eenvoudig geslecht kunnen worden dankzij de drank: ‘Als we aangeschoten zijn, worden we losser en vrolijker, een gelijke van het kind’.
Moderne ouders klagen voortdurend dat ze het zo ‘druk, druk, druk’ hebben, maar de remedie daarvoor is eenvoudig: je minder druk maken. Laat kinderen zoveel mogelijk zelf doen. Als ze ’s ochtends opstaan kunnen ze best zelf iets te eten vinden; met een beetje geluk brengen ze je ook nog ontbijt op bed. Verder is het raadzaam vaak nee te zeggen, want ieder ja schept verplichtingen en achter elk ja schuilt een nieuwe wens van kinderen. Durf ook slecht te zijn en laat je niet leiden door schuldgevoel, die emotionele muzak die zo hinderlijk het achtergrondgeluid van het ouderschap bepaalt. Moeders in het bijzonder, voelen zich vaak schuldig omdat ze denken tekort te schieten en niet genoeg van hun kind te genieten. Maar zij schiet per definitie tekort bij het geïdealiseerde moederbeeld waarmee reclame en media haar opzadelen. Dat moederbeeld is evenwel een verzinsel en aan verzinsels kun je nooit tippen. Een van die verzinsels is dat moeders er altijd moeten zijn voor hun kind. Onzin, meent Hodgkinson, verdeel de zorg tussen ouders, neem een oppas zodat je er op tijd tussenuit kunt en blijf werken als je daar zin in hebt, maar vooral niet te veel. Het onbehagen van hedendaagse ouders is het product van onrealistische eisen en te hoog gespannen verwachtingen en volgens Hodgkinson is iedereen erbij gebaat wanneer die eisen en verwachtingen eerst maar eens worden losgelaten.
Manifest
Zoals Maarten Luther zijn tien stellingen tegen de deur van de slotkerk van Wittenberg timmerde (trouwens een nooit bevestigde mythe), zo formuleert Hodgkinson aan het begin van zijn boek Het manifest van de luie ouder, en geeft daarmee in feite een bondige samenvatting van zijn verhandeling. We treffen er stellingen in aan zoals: we zijn tegen de puritein in ons; een luie ouder is een creatieve ouder; weg met school; tijd is belangrijker dan geld; ons huis is vol muziek en vrolijkheid; enzovoort. Het ontstaan van het geïdealiseerde ouderen kindbeeld schrijft Hodgkinson trouwens goeddeels toe aan Luthers reformatie en het protestante streven naar (zelf)perfectie, de rol van werk daarin en de daaraan gekoppelde angst voor ledigheid. Het kapitalisme is het wereldse complement van de protestantse moraal en heeft voor ouders en kinderen het effect dat al het belang bij de toekomst komt te liggen. De waarde van het kind ligt niet in het heden; de kinderlijke ontwikkeling is een investering die pas in de volwassenheid uitgekeerd wordt, met alle risico’s vandien, want er is geen zekerheid dat het moment van uitkeren zich ooit aandient.
‘We zijn tegen het idee dat ouderschap een inspannende bezigheid is’, luidt het eerste gebod uit Hodgkinsons manifest en in plaats daarvan zou er veel meer ruimte moeten komen voor het plezier. Het leven is spelen en niet alleen werken. Eigenlijk berust het onderscheid tussen spel en werk op een misvatting. Wij maken veel zaken onaangenaam doordat we het werk noemen, maar voor kinderen is het onderscheid niet echt van betekenis. Als een kind speelt doet het dat met de ernst van iemand die werkt, zoals we ook zouden moeten werken met het plezier van het spel.
In het verleden was de opvoeding van kinderen vooral een gemeenschappelijke onderneming en voelde de gemeenschap zich ook samen verantwoordelijk voor het kind. Daarbij mocht het kind ook in veel opzichten zijn gang gaan en was de bemoeienis van volwassenen minimaal. In de moderne opvoeding hebben ouders nog maar weinig hulp van familie, vrienden en buren en staan ze er in veel opzichten alleen voor. Daar staat tegenover dat ze zich wel met bijna alles (moeten) bemoeien en het leven van kinderen in veel opzichten onder controle proberen te houden, wat maar ten dele lukt en soms zelfs mislukt. In het laatste geval kunnen ze zich dan wenden tot professionele opvoedingsdeskundigen die niet zozeer problemen oplossen alswel herdefiniëren, waarna ze nog ernstiger klinken dan je dacht en de zorg om het kind navenant is toegenomen (zie Breeuwsma, 2009).
Hodgkinson pleit ervoor om de opvoeding weer meer en vaker te delen met anderen, in het bijzonder met andere ouders en hun kinderen. Voor ouders brengt het veel gezelligheid en de kinderen vermaken zich vooral met elkaar. Het geeft wel veel troep en soms enkele bloedneuzen als de kinderen iets te zeer opgaan in hun spel, maar wanneer je je als volwassene weet te verzoenen met de permanente rommel die kinderen geven, staat daar veel tegenover: plezier.
Beweging, tegenbeweging
Wie Hodgkinson uitsluitend leest als een serieuze bijdrage aan het opvoedingsdebat, gaat zich al gauw ergeren aan de ongerijmdheden in zijn betoog, de zelfzuchtigheid van zijn doelstellingen en de kinderlijkheid, om niet te zeggen infantiliteit van zijn versie van volwassenen. De typering van de ideale ouder als een ‘luie ouder’ is ook ongelukkig, want hoe je het ook wendt of keert, ouderschap is, tenzij je misschien kunt teren op een miljoenenerfenis, in veel opzichten hard werken. Trouwens, ook in Hodgkinsons versie van het ouderschap ontkomen we er niet aan om van alles te (moeten) doen met kinderen, en wie na lezing van zijn boek denkt, ‘zo wil ik ook opvoeden’, krijgt er veel werk bij: goede boeken lezen, dansen en muziek maken, dingen maken uit hout en afval, om maar eens wat te noemen. Het is bovendien een elitair boek, dat uitsluitend geschreven lijkt voor een maatschappelijke elite van intellectuelen en (would be) kunstzinnigen, die hun luiheid voor artisticiteit aanzien en het zich financieel kunnen permitteren om ruim te wonen en de bloemetjes buiten te zetten. Best mogelijk dat je het boek boos in een hoek wegsmijt.
Als wetenschappelijk betoog schiet het boek in veel opzichten te kort en de meeste redeneringen erin zijn gemakkelijk lek te schieten. Wie echter de moeite (een wel heel ongepast woord in dit verband) neemt Luie ouders hebben gelijk te lezen als een soort schelmenroman, waarin de hoofdpersonen er alles aan doen niet te deugen en waarin de ernst en gewichtigheid van pedagogen en de vrees voor het ergste van opvoeders belachelijk worden gemaakt, zal zich er toch vooral mee vermaken. Het levert een betoog op waarin de verbeelding geregeld op hol slaat, zoals de verbeelding nu eenmaal gemakkelijk met ons op de loop gaat zo gauw als we over kinderen beginnen na te denken (Breeuwsma, 2009).
Het boek staat daarmee haaks op het traditionele opvoedingsboek, maar past niettemin in een traditie die altijd als in een soort tegenbeweging het opvoedingsdenken van de Verlichting heeft begeleid en die haar oorsprong heeft in de grondtekst van de ontwikkelingspsychologie en pedagogiek zelf: de Emile uit 1762 van Jean-Jacques Rousseau. ‘Handel consequent dwars tegen de gewoonte in, dan zult u bijna altijd het goede doen’ (p. 109), houdt Rousseau zijn lezers voor. Vlak daarvoor had hij al gepleit voor zijn idee van een ideale opvoeding, die bestaat uit ‘niets doen en niets te laten doen’. Hodgkinson ziet Rousseau als een van zijn grote helden (samen met de vaak als zijn tegenhanger voorgestelde John Locke) en in veel opzichten is zijn boek een eigentijdse variant op Rousseaus Emile, met dezelfde opvattingen over opvoeding. Dat hem daarbij wel eens enkele subtiliteiten ontgaan, is misschien de zwakte van het boek, maar aan de andere kant ook ‘in de geest’ van het boek, dat nu eenmaal geen analytisch doorwrocht relaas wil geven.
Hodgkinson staat daarmee in een (recalcitrante) traditie die ooit door Peter Sloterdijk (1984) is beschreven in zijn Kritiek van de cynische rede als een tegenbeweging waarin hogere waarden belachelijk worden gemaakt door ze op hun kop te zetten; een wereld waarin waarin het verwerpelijke plotseling als deugd de kop op steekt. Het is een boek waarin het niet-serieuze serieus genomen wordt, maar zonder de ernst die het vaak zo onverteerbaar maakt. Wie met het boek alleen maar een paar vermakelijke uurtjes heeft doorgebracht, doet het daarmee eigenlijk al voldoende recht. Voor zover de lezer dan ook nog een opvoeder is, heeft hij zichzelf daarmee al een dienst bewezen.
Dr. G. Breeuwsma is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan de afdeling Klinische en Ontwikkelingspsychologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog. E-mailadres: g.breeuwsma@rug.nl.
Literatuur
- Breeuwsma, G. (2009). Het vreemde kind. De kindertijd als sleutel tot onszelf. Amsterdam: Bert Bakker.
- Rousseau, J.J. (1762/1980). Emile of over de opvoeding. Meppel: Boom. Oorspronkelijke editie 1762.
- Sloterdijk, P. (1984). Kritiek van de cynische rede. (dl. 1 en 2) Amsterdam: De Arbeiderspers.