
Niet lang nadat hij psychologie studeerde, gaat Gerrit Jan van Dorsten (1952) geloven dat hij dé verlosser is. Hij heeft de opdracht de ‘wereld van Eden’ te realiseren op aarde. Daartoe zal hij onder meer gevechten met geesten aan moeten gaan. Zijn vrouw, en later zijn kinderen, dienen als medium. Daarnaast moet al het contact met de buitenwereld vermeden worden.
Wij waren, ik ben is het boek van een van zijn zoons, Israel. Hij beschrijft gedetailleerd hoe zijn verborgen leven, met de wanen van zijn vader, eruitzag. Als hij er op zijn 25ste uiteindelijk in slaagt hulp te vinden, leert heel Nederland dit gezin uit Ruinerwold kennen.
Een groot deel van zijn jeugd fungeert Israel als medium, zijn vader praat zo met wel honderden geesten. De dag dat hij werd ingewijd als medium is de ergste dag van zijn leven, schrijft hij, het is dag dat zijn identiteit afgepakt wordt, waarna zich continue allerlei geesten via zijn lichaam openbaren.
Als Israel beïnvloed wordt door de slechte energieën van de buitenwereld, kwade geesten of die van zijn overleden moeder, moet hij gereinigd worden. Hij krijgt klappen, wordt maandenlang opgesloten in een klein hokje op zolder of moet dagenlang buiten rondjes lopen, zonder slaap en zonder eten.
Hoe bang alle kinderen zijn voor hun vader, wordt nogmaals duidelijk als die in 2016 een beroerte krijgt. Schuddend en kreunend ligt hij op de grond. Niemand durft iets te doen. Hij raakt half verlamd en kan niet meer praten. Toch krijgt hij Israel zover om op zijn verjaardag twee geiten te slachten waar hij zielsveel van houdt. Die gebeurtenis schudt Israels leven op.
In de jaren die volgen – zijn vader herstelt deels – verlangt Israel steeds meer naar een leven buiten de boerderij en denkt hij na over hulp. Hij stuurt, via een mobiele telefoon die hij stiekem besteld heeft, twee anonieme meldingen naar de politie. Geen reacties. Slachtofferhulp verwijst hem door naar Veilig Thuis, die weer naar Welzijn de Wolden. Bellen of afspreken durft hij niet, vertellen wie hij is en waar hij woont net zo min. Zijn chatberichten en e-mails formuleert hij beleefd en analytisch: ‘Er is geen fysieke dreiging die mij belemmert openlijk te spreken, alleen maar een mentale kwestie.’ Soms verlaat hij het terrein van de boerderij en bezoekt hij een kroeg in Ruinerwold.
Nadat zijn vader zijn telefoon vindt en Israel daarvoor straft, bezoekt hij de kroeg opnieuw. Maar dan breekt hij en vertelt zijn hele verhaal. De politie komt, maar hebben geen overnachtingsmogelijkheden. Hij wil niet terug naar huis en dus zwerft hij de hele nacht eenzaam over straat tot hij ’s ochtends bij het politiebureau in Meppel belandt. Daar wordt zijn hulpvraag eindelijk beantwoord.
Het boek roept pijnlijke vragen op. Hoe had Israel eerder en beter geholpen kunnen worden? Hoe kun je überhaupt iemand uit een situatie redden die niets over zichzelf wil delen vanwege die situatie? Hoe bepaal je als hulpverlener de ernst van de situatie? Hadden hulporganisaties hem moeten confronteren dat ze hem nu niet konden helpen? Hoe doe je dat zonder de ander weg te duwen? Hopelijk helpt dit boek, en Israels verdere campagne, om psychisch geweld op de kaart te zetten, om betere antwoorden op die vragen te formuleren.