Uit onderzoek komt naar voren dat bevlogen behandelaren vaak betere behandelaren zijn. Bevlogenheid gaat over het enthousiasme waarmee professionals hun werk doen en het plezier dat ze uit hun werk halen. Helaas staat de bevlogenheid waarmee behandelaren hun werk uitvoeren onder druk. Meerdere factoren lijken hier een rol te spelen. Het doel van deze studie is het verkrijgen van inzicht in factoren die het enthousiasme onder behandelaren kunnen vergroten. Wij hebben psychologen gevraagd wat er bij hen voor zorgt dat ze bevlogen in hun werk blijven staan. Eén van de uitkomsten is dat niet-patiëntgerelateerde tijd, zoals tijd voor intercollegiaal overleg en tijd voor leer- en ontwikkelmogelijkheden, belangrijk lijkt om behandelaren enthousiast te houden. Ook gezonde zelfzorg lijkt essentieel.
Inleiding
Uit onderzoek komt naar voren dat bevlogen en gelukkige professionals betere resultaten behalen dan professionals die minder bevlogen hun werk doen (Keller, Neumann & Fischer, 2013; Van Veenhoven ea, 2014). Bevlogen en minder bevlogen behandelaren zijn daar volgens ons geen uitzondering op.
De laatste jaren is er in toenemende mate aandacht voor de invloed van therapeutfactoren op het effect van psychotherapie (Castonguay & Hill, 2017; Van Thiel ea, 2024). Zo komt uit onderzoek naar voren dat bepaalde therapeuten stelselmatig betere resultaten behalen dan andere, ongeacht de methodiek die ze gebruiken (Janse ea, 2024). Er worden verschillende therapeutkenmerken genoemd die een mogelijke bijdrage leveren aan de verhoogde effectiviteit van de behandeling. Een belangrijke rol daarin lijken de zogenaamde Facilitative Interpersonal Skills van de therapeut te spelen. Hoe goed is de therapeut in staat om de samenwerking gaande te houden, juist als het moeilijk wordt? Hoe goed weet de therapeut positieve verwachtingen te wekken en de cliënt hoopvol te stemmen? De motivatie aan te wakkeren en levensverbeterende actie en veranderingen aan te moedigen? Zaken goed te verwoorden en een effectieve therapie neer te zetten, mede vanuit compassie, empathie en door zelf het goede voorbeeld te geven (practice what you preach)? Deze Facilitative Interpersonal Skills lijken een belangrijke factor bij een effectieve behandeling. Ook Miller & Moyers (2021) noemen in hun boek Effective Psychotherapists verschillende generieke vaardigheden van een effectieve therapeut. Zij noemen onder meer: accurate empathie, (onvoorwaardelijke) acceptatie, het behouden van focus en het bieden van hoop. Om al deze vaardigheden op peil te houden, lijkt een bepaalde mate van enthousiasme essentieel (Bateman & Krawitz (2013).
Jobs Demands-Resources-model
Er zijn de afgelopen jaren diverse modellen en theorieën ontwikkeld die aan- of afwezigheid van bevlogenheid onder professionals begrijpelijk maken (Bergsma, Hamburger & Klappe, 2020). Een veel gebruikt en goed onderzocht model is het Jobs Demands-Resources-model (JD-R-model; Schaufeli, 2015). Dit model gaat er simpel gesteld vanuit dat de stressoren van het werk (de Job Demands) in verhouding moeten staan tot de beschikbare energiebronnen (Rescources). Op het moment dat de Resources niet voldoende zijn om met de Demands van het werk om te gaan, zal dit leiden tot uitputting, vermindering in werkplezier en op termijn burn-out. Bij de stressoren wordt onderscheid gemaakt tussen: 1. Kwalitatieve belasting (zoals werkdruk en verandertempo), 2. Kwantitatieve belasting (zoals werk-privé-conflict, lichamelijke belasting, geestelijke belasting, emotionele belasting) en 3. Organisatiebelasting (zoals veranderingen, bureaucratie, conflicten, rolconflict en ongewenst gedrag; zie onder meer: Bergsma, Schaufeli & Schaufeli 2020). Onder Resources vallen 1. Sociale energiebronnen (zoals steun van collega’s, steun van leidinggevende, waardering van klanten en teamsfeer), 2. Werkenergiebronnen (zoals regelruimte, passend werk, inspraak en afwisseling), 3. Organisatie energiebronnen (waaronder rechtvaardigheid, beloning, vertrouwen in de leiding en gemeenschappelijke waarden) en tot slot 4. Groei energiebronnen (waaronder leer- en ontwikkelmogelijkheden en loopbaanmogelijkheden). Bergsma, Schaufeli & Schaufeli (2020) benadrukken dat, naast de in dit model beschreven onderdelen (Stressoren en Energiebronnen), ook persoonlijke eigenschappen en vaardigheden van een professional van invloed zijn op bevlogenheid. Zo zal de persoonlijkheidseigenschap van emotionele stabiliteit ervoor zorgen dat iemand bij tegenslagen minder snel van zijn stuk wordt gebracht. Iemand die daarentegen minder emotioneel stabiel is, zal sneller van slag raken als zich moeilijkheden voordoen.
Bevlogenheid onder druk
Het enthousiasme waarmee behandelaren hun werk uitvoeren, lijkt de laatste jaren onder druk te staan. Verschillende factoren spelen hierbij een rol. Aan de ene kant zijn er de hoge verwachtingen en het sterke emotionele appel van cliënten, met lange drukkende wachtlijsten als gevolg. Ook is er de kritische houding vanuit media en maatschappij (zie onder andere het tv-programma Tygo in de Psychiatrie). En is er tot slot een toename in bureaucratie en regeldruk. Daar tegenover staat de realiteit van een tekort aan medewerkers, waardoor het werk met minder handen moet worden gedaan. En zijn er de realistische onderzoeksbevindingen dat behandelmethoden bij (slechts) 40% van de cliënten tot betekenisvolle resultaten leiden (Cuijpers, 2024). Met als gevolg dat psychologen van alle (!) beroepsgroepen hun werk als het meest emotioneel belastend ervaren (CBS-cijfers Arbeidsomstandigheden 2018). Daarop aansluitend komt uit recent onderzoek van IZZ naar voren dat 1 op de 4 jonge behandelaren zelf psychologische hulp heeft om het hoofd boven water te houden (Van der Fels, 2023). Verder komt uit onderzoek van de VVAA, die jaarlijks de bezieling onder zorgprofessionals meten, naar voren dat behandelaren minder plezier in hun werk ervaren en meer emotioneel uitgeput zijn (Schaufeli & Schaufeli, 2022). Onder onze vakgenoten van psychiaters is de situatie niet veel beter. Bij hen kampt ongeveer de helft met emotionele uitputting (Tijdink ea, 2024). Het gevolg is dat het ziekteverzuim onder zorgprofessionals het hoogst is van alle beroepsgroepen (CBS-cijfers Arbeidsomstandigheden 2022) en veel professionals de zorg verlaten (Ten Arve, 2019).
Samengevat zijn er meerdere vaardigheden die een therapeut tot een effectieve therapeut maken. De mate van enthousiasme en bevlogenheid lijkt daar een belangrijke rol in te spelen. Tegelijkertijd staat de bevlogenheid waarmee behandelaren hun beroep uitoefenen onder druk. Onrealistisch hoge verwachtingen en het feit dat meer werk met minder handen moet worden gedaan, dragen bij aan die toegenomen werkdruk. Met als gevolg dat psychologen hun werk als het meest emotioneel belastend ervaren. Het JD-R-model helpt inzichtelijk te maken welke factoren bij een professional bijdragen aan diens bevlogenheid en welke factoren de bevlogenheid juist doen afnemen. Het is dan ook essentieel dat er aandacht komt voor de vraag hoe behandelaren hun bevlogenheid kunnen hervinden, behouden en verder versterken.
Onderzoeksvraag
Met deze studie willen we een bijdrage leveren aan de vraag wat ervoor zorgt dat behandelaren bevlogen in hun werk blijven staan. Zodat zowel behandelaren zelf als beleidsmakers hier rekening mee kunnen houden. Met als gevolg dat we daarmee de bevlogenheid onder behandelaren kunnen optimaliseren.
De onderzoeksvragen van dit verkennende onderzoek luiden zodoende als volgt:
- Wat enthousiasmeert behandelaren in hun werk?
- Welke factoren dragen bij aan het behouden en vergroten van het enthousiasme in het werk als behandelaar?
Methode
Om antwoord op bovenstaande onderzoeksvragen te krijgen, hebben we een enquête afgenomen onder afgestudeerde psychologen die in het werkveld van de GGZ werkzaam zijn. Wij hebben behandelaren gevraagd om antwoord te geven op de volgende open vraag:
“Wat zorgt er bij jou voor dat je met passie en bevlogenheid in je vak blijft staan? Hierbij kun je denken aan factoren binnen jezelf (zoals een goede balans tussen werk en privé), maar ook aan factoren buiten jezelf (zoals waardering).”
De kanalen via welke we behandelaren hebben verzocht om reactie op deze vraag te geven, zijn de volgende:
Ten eerste hebben we een opiniërend artikel geschreven in de vorm van een blog op de website van de NVGZP (Linssen & Beldman, 2020). Ten tweede hebben we cursisten, die een postacademische cursus tot cognitief gedragstherapeut volgden, uitgenodigd om bovenstaande vraag te beantwoorden.
Respondenten
In totaal stuurden 57 behandelaren een reactie in. 23 van de respondenten reageerden op het opiniestuk bij de NVGZP, de overige respondenten volgden een postdoctorale cursus cognitieve gedragstherapie bij een van de auteurs en gaven via die weg hun reactie. Allen zijn academisch afgestudeerde psychologen en als behandelaar werkzaam in de Geestelijke Gezondheidszorg. De gemiddelde lengte van de reacties was 128 woorden (range: 16-620).
Indeling categorieën
De auteurs hebben een aantal antwoordcategorieën geformuleerd. Op de eerste plaats is er als hoofdlijn onderscheid gemaakt in reacties die wijzen op factoren die “werkgerelateerd” zijn, factoren die “privé-gerelateerd” zijn en factoren die wijzen op “persoonsfactoren”.
Voorbeelden van werkgelateerde factoren zijn “overleg met collega’s” of “afwisseling in werkzaamheden”. Voorbeelden van privé-gerelateerde factoren zijn “fysieke ontspanning” en “voldoende slaap”. Voorbeelden van genoemde persoonsfactoren zijn “interesse in een ander behouden” en “relativeren”. Vervolgens zijn voor de hoofdcategorie Werk vijf subcategorieën geïdentificeerd. Deze vijf subcategorieën zijn de vier energiebronnen uit het JD-R-model te weten: 1.1. Sociale Energiebronnen, 1.2 Werk energiebronnen, 1.3 Organisatie energiebronnen en 1.4 Groei energiebronnen, aangevuld met een vijfde categorie, te weten 1.5 Vermindering van stressoren. In deze laatste categorie zijn de reacties van respondenten te scharen die gaan over vermindering van stressoren (de D uit het JD-R-model).
Deze vijf verschillende werkgerelateerde categorieën zijn vervolgens weer onderverdeeld in een aantal subcategorieën. Het overzicht hiervan is terug te vinden in tabel 1. In totaal zijn op deze manier 19 verschillende categorieën geïdentificeerd (zie tabel 1).
Vervolgens is per respondent gescoord welke categorie zij of hij heeft genoemd. Een respondent kan slechts éénmaal op een bepaalde subcategorie scoren, ook al noemt zij die betreffende subcategorie meerdere malen. Zo gaf een respondent als antwoord “zien dat een interventie bij een cliënt het gewenste effect heeft”, maar ook “vooruitgang bij cliënt zien”. Categorie 1.2.4 wordt voor deze respondent slechts éénmaal gescoord. Ook kan een reactie van een respondent in meerdere categorieën vallen. Zo gaf een van de respondenten op de vraag “Wat zorgt ervoor dat jij je werk met enthousiasme uitvoert?” als antwoord “waardering door leidinggevende, overleg met collega’s, voldoende variatie en uitdaging en een goede nachtrust”. In dit geval worden meerdere categorieën gescoord. Hierdoor komt het totaal aantal gescoorde categorieën hoger uit dan het aantal respondenten.
Tabel 1: Categorieën en subcategorieën in de reacties van respondenten (N=57).
Hoofdcategorie | Subcategorie | Aantal respondenten | |
1. Werkfactoren | 1.1 Sociale energiebronnen | 1.1.1 Overlegmogelijkheden met collega’s | 33 |
1.1.2 Steun van leidinggevende/collega’s | 36 | ||
1.1.3 Waardering door cliënten | 21 | ||
1.2 Werk energiebronnen | 1.2.1 Regelruimte | 17 | |
1.2.2 Inspraak in beleid | 11 | ||
1.2.3 Afwisseling | 17 | ||
1.2.4 Resultaat behalen | 26 | ||
1.3 Organisatie energiebronnen | 1.3.1 Waardering / beloning | 11 | |
1.3.2 Vertrouwen in de leiding | 2 | ||
1.3.3 Prettige werkomgeving | 4 | ||
1.4 Groei energiebronnen | 1.4.1 Leer & Opleidingsmogelijkheden | 33 | |
1.4.2 Uitdaging in werk | 26 | ||
1.5 Vermindering stressoren | 1.5.1 Werkdruk | 17 | |
1.5.2 Bureaucratie en administratie | 4 | ||
2. Privéfactoren | 2.1 Privé energiebronnen | 33 | |
3. Persoonlijke stijl | 3.1 Positiviteit uitdragen | 4 | |
3.2 Relativeren | 3 | ||
3.3 Interesse en nieuwsgierigheid behouden | 8 | ||
3.4 Zelfcompassie | 2 |
Resultaten
In Tabel 1 worden de totale uitkomsten per categorie weergegeven. Overall valt op dat binnen de Werkfactoren hoog wordt gescoord op de categorieën Sociale energiebronnen en Groei energiebronnen. Bij de Sociale energiebronnen noemen respondenten in verschillende bewoordingen het belang van contact met en steun van collega’s. Variërend van voldoende (informele) overlegmogelijkheden met collega’s tot erkenning/waardering van collega’s en een goede verstandhouding met collega’s. Ook noemen respondenten hierbij regelmatig geïnspireerd te worden door contact met (meer ervaren) collega’s en bevlogen te blijven als er op de werkvloer ook “lol” gemaakt kan worden en kan worden gelachen. Verder noemen ze het belang van een niet-veroordelend sfeer waarin fouten gemaakt mogen worden en waarin geleerd mag worden. Het aardige is dat binnen de Sociale energiebronnen niet alleen een goed contact met collega’s wordt genoemd, maar dat veel respondenten het belang van waardering door cliënten noemen. Regelmatig wordt het vakgebied van hulpverlener gezien als een “één-richting-verkeer” waarbij de hulpverlener “geeft” en de cliënt “ontvangt”, maar kennelijk is een “twee-richtingen-verkeer” waarbij de hulpverlener ook iets van de cliënt ontvangt belangrijk om bevlogen in het werk te kunnen blijven staan.
Daarop aansluitend valt op dat binnen de Werk energiebronnen relatief hoog wordt gescoord op het behalen van resultaten. Respondenten geven aan dat dit resultaat er op verschillende manieren uit kan zien. Zo noemen respondenten het belang van het behalen van resultaten over de gehele behandeling (zoals “het behalen van een positief behandelresultaat”). Maar noemen respondenten ook het belang van het behalen van resultaat in “micro-momenten” (zoals “een interventie die aanslaat”, “het gevoel onderdeel te zijn van de oplossing voor een ander” of “het resultaat na herstellen van een alliantiebarst”, “het gevoel dat ontstaat nadat een groep door een moeilijke fase is gegaan”). Het ene resultaat zal makkelijker meetbaar zijn dan het ander; in de Discussie-sectie zullen we hier dieper op ingaan.
Daarnaast noemen meerdere respondenten het belang van voldoende regelruimte. Hierbij noemen respondenten het belang van “praktische” regelruimte zoals het zelf kunnen beheren van een agenda. Verder noemen respondenten het belang van behandelinhoudelijke regelruimte zoals “de vrijheid krijgen om behandeling inhoudelijk vorm te geven” en “de vrijheid om sessies buiten te laten plaatsvinden”.
Ook noemen respondenten binnen de Werk energiebronnen vaak het belang van afwisselend takenpakket. Voorbeelden die hierbij genoemd worden zijn de combinatie van behandeling met wetenschappelijk onderzoek of de combinatie van behandeling en diagnostiek. Ook wordt regelmatig het belang van afwisseling in verschillende typen cliënten genoemd als voorwaarde om geïnspireerd in het werk te kunnen blijven staan.
Veel respondenten noemen Groei als een belangrijke energiebron. Aan deze groei kan op verschillende manieren invulling worden gegeven. Veel respondenten noemen het belang van opleidings- en scholingsmogelijkheden, maar ook supervisie, het bijhouden van de nieuwste vakliteratuur of het beluisteren van leerzame en inspirerende podcasts worden hierbij genoemd. Ook werkinhoudelijk wordt energie gehaald uit groeimogelijkheden en noemen meerdere respondenten het belang van een uitdagende cliëntpopulatie.
Bij (minimalisatie van) Stressoren noemen respondenten met name het belang van een gezonde werkdruk. Reacties die hieronder vallen zijn: niet te veel nadruk op productie, voldoende pauzes kunnen nemen, voorbereidingstijd voor een sessie en tijd voor reflectie (na een sessie). Een van de respondenten benadrukt hierbij het belang van het stellen van grenzen: “grenzen stellen aan cliënten (bijvoorbeeld over het uitlopen met sessies), maar ook aan het management (nee, ik zit vol, er kunnen geen cliënten bij)”.
Naast de werkgerelateerde factoren noemen veel respondenten het belang van een gezond privéleven en voldoende aandacht voor Privé Energiebronnen. Een greep uit de reacties die respondenten hierbij geven zijn: fysieke ontspanning (in de vorm van sport of wandelen), voldoende slaap, gezonde voeding, meditatie, uiting geven aan religie/spiritualiteit, leuke activiteiten, (contact met) huisdieren, natuur, muziek maken en muziek luisteren, koken en een gezond sociaal netwerk waarin steun wordt ervaren van partner en een fijn contact met kinderen en vrienden.
Tot slot noemen respondenten verschillende Persoonsfactoren die hen helpt bevlogen in het vak te staan. Meerdere respondenten noemen de volgende “eigenschappen”: Positiviteit uitdragen, Interesse en nieuwsgierigheid behouden, Zelfcompassie en Relativeren. Een van de respondenten die het belang van zelfcompassie noemt licht dit verder toe met: “Het helpt mij niet te streng zijn voor mijzelf: fouten maken mag, iets niet weten mag en nee zeggen mag”. Een respondent met een eigen praktijk licht dit toe met: “Voorheen was ik zelf mijn grootste slavendrijver. Dat heb ik nu losgelaten en zie nu nog maximaal 5 cliënten op een dag. Dat is voor mij voldoende om gezond mijn werk te blijven doen”.
Ook noemen meerdere respondenten het belang van Relativeren. Een van de respondenten licht dit uitgebreid toe: “Ik ben geleidelijk het vak van behandelaar als mijn beroep gaan zien, mijn manier om geld te verdienen. Zodat ik daarnaast tijd heb voor zaken waar mijn hart ligt, zoals voetballen, vliegeren of boeken lezen. Deze ontwikkeling tot meer distantie heeft te maken met een aantal opgelopen trauma’s bij patiënten, mensen die ik niet goed meer uit mijn lijf krijg. Door die distantie ervaar ik nu een nuttige en interessante manier om mijn geld te verdienen en bewaar ik mijn passie voor iets anders”. Paradoxaal genoeg is voor sommige mensen juist voldoende afstand tot het werk een manier om voldoende bevlogen in het werk te blijven staan.
Conclusie en discussie
In de inleiding noemden we dat uit eerder onderzoek bekend is dat dat bevlogen en gelukkige professionals betere resultaten behalen dan professionals die minder bevlogen hun werk doen. Tegelijkertijd zagen we dat de bevlogenheid waarmee behandelaren hun werk doen de afgelopen jaren onder druk is komen te staan. Om die reden is het juist nu relevant te blijven zien welke factoren bijdragen aan het optimaliseren van bevlogenheid onder professionals. Met dit verkennende onderzoek hebben we daar meer inzicht in willen krijgen en hebben we die vraag aan meerdere behandelaren voorgelegd. Uit de reacties die zij gaven, komt een aantal aandachtspunten naar voren.
Tijd voor social support en reflectie
Uit ons onderzoek komt naar voren dat social support op de werkvloer, tijd voor reflectie en tijd voor ontwikkeling essentiële voedingsbronnen zijn om bevlogen in het vak te staan. Veel respondenten uit ons onderzoek benadrukken het belang van overleg met en steun van collega’s, tijd voor reflectie en het belang van opleidings- en ontwikkelmogelijkheden, oftewel het belang van “indirecte tijd”. Dit lijkt een spanningsveld op te leveren met het huidige financieringsstelsel (ZorgPrestatieModel (ZPM), waarbij uitsluitend de directe tijd wordt beloond. Hoewel in dit directe tijd-tarief ook de “indirecte tijd” vergoed wordt, lijkt in de praktijk vooral gestuurd te worden op directe productie. In eerder onderzoek van IZZ werd dezelfde conclusie getrokken. Ook daarin wordt de invoering van het ZPM als aanleiding voor de verzwaarde werkdruk genoemd. In een interview stelt een van de onderzoekers: “Het gevaar dreigt dat instellingen de indirecte tijd, oftewel de herstelmomenten, uit het rooster schrappen om het geld dat ze daarvoor krijgen aan andere zaken uit te geven. Dat gebeurt in stilte, maar zorgt wel voor een constant hoge mentale belasting van behandelaren.” Overigens gaat deze sturing naar directe tijd niet alleen ten koste van herstel voor behandelaren. Ook het gedegen inwerken en goede begeleiding van jongere medewerkers valt onder indirecte tijd en lijkt erbij in te schieten. “Jonge medewerkers zeggen dat ze goede begeleiding missen. Ze voelen zich in het diepe gegooid en schrikken van de grote verantwoordelijkheid die ze vanaf het begin krijgen” (Timmermans, 2023).
De grote vraag naar hulp, de lange wachtlijsten die hiermee gepaard gaan en het tekort aan personeel vergroten dit spanningsveld. Het appel naar directe tijd neemt toe en gaat ten koste van herstel en bevlogenheid. Eén van de respondenten uit ons onderzoek herkent dit spanningsveld en omschrijft haar dilemma als volgt: “Goed voor jezelf zorgen én goed voor het ggz-bedrijf zijn, is soms een onmogelijke opgave. Ik vind het belangrijk dat behandelaren dan eerst voor zichzelf kiezen en daarna denken aan de “bedrijfsproductie”. Want als collega’s omvallen, kost dat nog veel meer geld en nemen vervelende situaties voor de cliënt alleen maar toe”.
Resultaat van het werk
Een andere veelgenoemde factor waardoor behandelaren bevlogen in hun werk blijven staan, is het zien van resultaat van het werk. Ook dit kan een factor zijn die in de praktijk onder druk komt te staan. Zo stelt Cuijpers (2024) op basis van meta-analyses naar meer dan duizend studies dat psychotherapeutische behandelingen in “slechts” 40% van de gevallen tot een betekenisvolle verbetering (>50% klachtreductie) leidt. Als in oogschouw wordt genomen dat dit percentage mogelijk (nog) lager zal uitvallen als met meer complexe doelgroepen wordt gewerkt, kan dit het enthousiasme in het vak aardig temperen. Dit vormt een uitdaging om bevlogen in het vak te blijven staan. Veel respondenten kijken echter verder dan alleen het behalen van aantoonbare resultaten op langere termijn. Zo noemen ze het aanslaan van een behandelinterventie of het op een moeilijk moment iemand tot steun zijn ook als enthousiasmerend. Tegelijkertijd pleiten Van Der Heiden & Korrelboom (2024) in hun boek Doelgestuurd Behandelen voor het bijtijds afronden van niet-effectieve behandelingen. Het bijtijds afronden van niet-effectieve behandelingen lijkt dus niet alleen nodig om de beschikbare behandelcapaciteit aan de juiste mensen te bieden, maar zou vooral ook nodig kunnen zijn om behandelaren niet emotioneel uit te putten.
Selfcare
Veel respondenten noemen het belang van een gezonde zelfzorg, een gezond privéleven en het benaderen van het werk met de juiste houding (in de vorm van de juiste mate van betrokkenheid, zelfcompassie en op de juiste momenten relativeringsvermogen). Respondenten geven vele voorbeelden wat hen in hun privéleven energie geeft om met de “stress” van het werk om te gaan. Zij noemen hierbij zowel fysieke energiebronnen, als sociale en mentale energiebronnen.
Voor behandelaren die zich op het gebied van deze “selfcare” verder willen ontwikkelen, is het boek Leaving it at the Office; A Guide to Psychotherapists Self-Care van Norcross en Vandenbos (2018) aan te raden. In hun boek adviseren zij therapeuten zich echt bewust te zijn van de gevaren van het werk en geven tal van concrete handvatten hoe behandelaren energiek in hun werk kunnen blijven staan.
Daarbij is het goed om te weten dat bevlogenheid aantoonbaar met interventies is te beïnvloeden. Een bescheiden meta-analyse laat zien dat bevlogenheidsinterventies kleine, maar consistente positieve effecten laten zien (Knight, Patterson & Dawson, 2016). De onderzochte studies richtten zich op het versterken van de persoon (bijv. het vergroten van optimisme), het vergroten van de energiebronnen op het werk (bijv. meer autonomie) en het bevorderen van een gezonde lifestyle.
Tot slot willen we het onderscheid tussen een bevlogen behandelaar en een “werkverslaafde” benadrukken. Schaufeli (2020) gaat hier in zijn betoog dieper op in. Hij stelt dat: “Bevlogen werknemers in essentie worden gedreven door een positieve motivatie, omdat ze hun werk interessant en belangrijk vinden en erdoor kunnen groeien en zich ontwikkelen. Werkverslaafden worden daarentegen gedreven door een negatieve motivatie omdat ze de vervelende gevoelens die ze ervaren wanneer ze niet werken – zoals nutteloosheid, rusteloosheid en zich schuldig voelen – willen vermijden en bang zijn om fouten te maken. Zo bezien is het dus niet verbazingwekkend dat werkverslaafden hun energiereserves uitputten. In plaats van bevlogenheid vormt workaholisme – ofwel dwangmatig hard werken – dus een risicofactor voor burn-out.”
Sterke punten en beperkingen
Een sterk punt van dit onderzoek is dat dit, voor zover wij weten, de eerste keer is dat systematisch is geanalyseerd en beschreven wat ervoor zorgt dat behandelaren in de GGZ hun vak met enthousiasme blijven uitvoeren. De open vragen gaven ruimte aan respondenten om écht datgene te noemen wat voor hen in dit opzicht belangrijk is. Het redelijk grote aantal respondenten maakt dat de uitkomsten praktisch relevant zijn. Zij geven concrete en praktische handvatten om bevlogenheid (verder) te vergroten.
Een beperking van dit onderzoek is dat bij het verzamelen en analyseren van de gegevens geen rekening is gehouden met specifieke doelgroepen. Zo kan het zijn dat voor behandelaren die langer in het vak werkzaam zijn andere punten belangrijk zijn dan behandelaren die net starten. Wat voor wie werkt, is op basis van dit onderzoek niet te zeggen. Een andere beperking van het onderzoek is dat de enquête alleen onder behandelaren is afgenomen. Psychologen die in een ander werkveld werkzaam zijn, hebben mogelijk iets anders nodig om bevlogen te blijven.
Met dit artikel hopen we behandelaren aanknooppunten te bieden voor de vraag wat hen (weer) bevlogen in het vak laat staan. Contact me anderen, in welke vorm ook, lijkt hier een belangrijke rol in te spelen. Omgekeerd kunnen we zelf kennelijk bijdragen anderen bevlogen in het vak te laten staan. Vaak zonder dat het onszelf veel hoeft te kosten. Of, zoals Erin Majors het zei: “A candle loses nothing by lighting another candle”. Op naar nog meer bevlogen behandelaren!
Beeld: Curve