Er is al jarenlang een afvalrace aan de gang. Er is een sterke verschuiving van fysieke naar mentale belasting. Van steeds meer werknemers wordt klantgericht werken geëist. Werknemers worden bovendien geconfronteerd met bezuinigingen en flexibilisering. In personeelsadvertenties wordt steeds vaker de nadruk gelegd op het belang van sociale vaardigheden; je goed kunnen uitdrukken, in een team kunnen werken, en tegenslagen kunnen incasseren.’
Deze woorden stonden daags na mijn oratie over burn-out in 1995 in een voorpagina-artikel van de Volkskrant (11 maart 1995). Dat artikel bewijst twee dingen. Allereerst is er kennelijk de afgelopen 25 jaar niet zoveel veranderd in Nederland; werken is nog steeds topsport en een afvalrace. En ten tweede, ook toen al stond burn-out in het centrum van de belangstelling. Dat is niet zo vreemd, want bij de invoering van arbeidsongeschiktheidswet (WAO) in 1967 bedroeg het percentage afkeuringen op psychische gronden 11% en ongeveer dertig jaar later, ten tijde van mijn oratie, was dat bijna verdrievoudigd tot 30%. Daarna is die stijging overigens gewoon