Inleiding
Er is een interessante ontwikkeling gaande in onze maatschappij. Enerzijds is er een roep om zwaardere straffen. Anderzijds is er een opmars gaande voor het minder toepassen van dwang en drang, wordt er ingezet op het verbeteren van het leefklimaat in instellingen en op het humaner inzetten van straffen.
Vanwaar deze verdeeldheid? Is het een gevolg van de toenemende polarisatie? In dit kader valt een recente ontwikkeling op die inzet op het zwaarder en langer straffen van jeugdige daders. Is die roep nodig om erkenning te geven voor de ernst, om toe te komen aan de behoefte aan genoegdoening? Of is het nodig voor het terugdringen van het recidivecijfer? De vraag voor langer en zwaarder straffen komt niet alleen van verdrietige en boze nabestaanden; op 18 november 2019 hebben 90.386 Nederlanders de online petitie ondertekend die pleit voor het langer straffen van jeugdige delinquenten. Er worden twee zaken verzocht: een jeugddetentie van maximaal vijf jaar voor veertien- tot achttienjarigen en het sneller toepassen van het volwassenstrafrecht voor zestien- tot achttienjarigen. Veel deskundigen, zoals bijvoorbeeld de hoogleraren Mariëlle Bruning en Peter van der Laan in een item op NPO Radio 1, zijn het daar niet mee eens.1 Zij zeggen juist dat het jeugdstrafrechtsysteem goed in elkaar zit en genoeg mogelijkheden biedt om stevig te straffen. Ook landelijk is er een grote beweging voor meer humaniteit: de ggz en de jeugdzorgplus zijn dwang en drang aan het terugdringen en willen niet meer separeren. Opsluiten lijkt taboe geworden. De vraag om meer humaniteit en tegelijkertijd zwaarder straffen door opsluiten is daarmee opvallend.
De vraag voor langer en zwaarder straffen komt niet alleen van verdrietige en boze nabestaanden; 90.386 Nederlanders hebben de online petitie ondertekend die pleit voor het langer straffen van jeugdige delinquenten
De PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) is onderdeel van het jeugdstrafrecht en wordt gezien als de meest intensieve en vrijheidsbeperkende maatregel. De maatregel bestaat binnenkort twintig jaar. Hoog tijd om de PIJ-maatregel eens onder de loep te nemen. Want, wat gebeurt er binnen een PIJ-maatregel? Is die maatregel effectief, of is er nood aan verandering? Is de roep om verzwaring van de straffen terecht? Of zullen we als maatschappij toch een meer humane koers moeten varen om recidive terug te dringen?
Het jeugdstrafrecht in Nederland
Aan het begin van de twintigste eeuw is de basis gelegd voor ons huidige jeugdstrafrecht vanuit de bezorgdheid over de stijgende jeugdcriminaliteit en de behoefte om kordater te kunnen optreden ter preventie (Eliaerts, 2001). Een jeugdstrafrecht waarin heropvoeding centraal staat en niet zozeer het straffen werd destijds als meest effectief gezien. Latere onderzoeken bevestigen dat een focus op een ontwikkelingsperspectief effectiever is dan een focus op straf (bijv. Peto et al., 2015; Skeem, Scott, & Mulvey, 2014).
Een meer recente ontwikkeling is de introductie van het adolescentenstrafrecht (ASR) medio 2014. Deze invoering maakt het mogelijk het jeugdstrafrecht flexibel toe te passen. Zo kan bij jongeren tot 23 jaar, na advisering van experts, het jeugdstrafrecht worden toegepast. Deze invoering hangt samen met wetenschappelijke bevindingen die laten zien dat bij jongeren tussen de achttien en drieëntwintig jaar sprake is van een onvoltooide psychische, sociale en emotionele ontwikkeling, waardoor gedrag niet altijd volledig aan de jongere toe te rekenen is (Van der Laan et al., 2016). Het ASR werkt eveneens de andere kant op, waarbij jongeren in uiterste gevallen vanaf zestien jaar als volwassene kunnen worden berecht.
Momenteel kent het jeugdstrafrecht een aantal vormen van straf en maatregelen, waarvan een (voorwaardelijke) detentie de enige is die als straf wordt gezien. Zo bestaan er verschillende maatregelen waarbij de jongere in zijn eigen omgeving kan blijven wonen, naar school gaan of andere dagbesteding heeft, maar ook verplicht behandeling moet volgen of een leer- of taakstraf moet uitvoeren onder toezicht van de reclassering. De PIJ-maatregel is de meest intensieve maatregel.
Jeugddetentie
De jeugddetentie geldt bij jongeren (tot zestien jaar) voor een maximale duur van één jaar. Voor jongeren ouder dan zestien jaar kan jeugddetentie worden opgelegd voor maximaal twee jaar. Hier is in de afgelopen periode veel aandacht aan geschonken. Nabestaanden en slachtoffers geven aan dat er onvoldoende sprake is van vergelding en dat de relatief korte straf niet in verhouding staat tot het soms levenslange leed dat zij kennen als nabestaande. Hoewel dat gevoelsmatig goed te begrijpen is, is het jeugdstrafrecht van oudsher ingericht als een manier om recidive te voorkomen. Er is daarom minder sprake van een vergeldingscomponent, zoals dat binnen het volwassenstrafrecht wel het geval is. Hoewel er in het volwassenstrafrecht duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de ‘kale’ detentie en de tbs-maatregel, is dit onderscheid binnen het jeugdstrafrecht minder prominent aanwezig. Jongeren met een jeugddetentie ontvangen, net als die met een PIJ-maatregel, behandeling vanaf de eerste dag dat zij binnen een justitiële jeugdinrichting verblijven. Het is voor een rechter wel mogelijk om zowel een jeugddetentie als een PIJ-maatregel op te leggen. In dat geval is er geen kans op verlof tijdens de jeugddetentie.
In het jeugdstrafrecht is minder sprake van een vergeldings component zoals dat binnen het volwassenstrafrecht wel het geval is
PIJ-maatregel
Bijna twintig jaar geleden is in Nederland de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jongeren (PIJ) ingevoerd als strafrechtelijke behandelmaatregel. De maatregel is een samenvoeging van de jeugdterbeschikkingstelling van de regering (de zogenaamde jeugd-tbr) en de plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling (PIBB; Kempes, 2012). Het doel van de maatregel zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht is: ‘een bijdrage te leveren aan een zo gunstig mogelijke “verdere” ontwikkeling van de jeugdige’ (Wetboek van Strafrecht, 2016). Over die ‘zo gunstig mogelijke ontwikkeling’ schreef Commissie Overwater in 1951 al eens het volgende: ‘Vergelding, algemene en speciale preventie mogen nimmer zover doorgevoerd worden in de op te leggen straf, dat de minderjarige erdoor wordt geschaad’ (Bruning, et al., 2011).
‘Vergelding, algemene en speciale preventie mogen nimmer zo ver doorgevoerd worden in de op te leggen straf, dat de minderjarige erdoor wordt geschaad’
Hoewel het doel van de maatregel daarmee duidelijk omschreven staat in de wet, blijkt uit literatuur en praktijkonderzoek dat er inmiddels meer doelen worden toegeschreven aan de maatregel. Zo wordt herstel van de rechtsorde (vergelding en herstel van het ontstane leed) en verhogen van de veiligheid (afschrikking, onschadelijkmaking en resocialisatie) genoemd als onderdeel van de PIJ-maatregel (Kempes, 2012). Tevens wordt uit de praktijk duidelijk dat rapporteurs pro Justitia, officieren van justitie en rechters vergelding wel degelijk als belangrijk doel zien van de PIJ-maatregel. Misschien is de vergeldingscomponent in de loop der jaren meer onderdeel geworden van de maatregel en geeft deze ook (deels) een antwoord op de vraag van nabestaanden. Gunstig is dat met name behandeling en heropvoeding van de jongeren door diezelfde pro Justitia rapporteurs, officieren en rechters als belangrijkste doelen van de PIJ-maatregel worden beoordeeld (Bruning et al., 2011).
Opleggingsgrond
De PIJ-maatregel kan alleen worden opgelegd voor ernstige delicten waarbij er sprake is van gevaar voor lijf en goed van anderen. Daarnaast is de grondslag sinds 2014 aangepast en is het tevens een voorwaarde dat er sprake moet zijn van een beperkte ontwikkeling van de geestesvermogens of een ziekelijke stoornis om de maatregel te kunnen opleggen. Opmerkelijk is dat hiermee de eeuwenoude pedagogische grondslag als enig criterium is verdwenen. Daarbij toetst de rechtbank of er echt geen andere – minder zware – maatregel kan worden ingezet ten behoeve van het behandelen van de dader en het verlagen van de recidivekans. De PIJ-maatregel wordt door de rechtbank opgelegd als ‘ultimum remedium’ en wordt ook langs die meetlat getoetst door de pro Justitia rapporteurs.
Of er sprake is van een beperkte ontwikkeling van de geestesvermogens of van een ziekelijke stoornis, wordt onderzocht door twee onafhankelijke Pro-Justitia rapporteurs, van wie er één staat geregistreerd als (kinder- en jeugd) psychiater. De andere rapporteur is doorgaans een klinisch of gezondheidszorgpsycholoog. Binnen deze pro Justitia rapportages wordt het verband beschreven tussen de onderliggende problematiek en het delictgedrag. Deze onderzoeken worden ambulant uitgevoerd, of binnen Forensisch Centrum Teylingereind. Daar is een forensische observatieafdeling, waar jeugdige verdachten worden onderzocht, vergelijkbaar met het Pieter Baan Centrum voor volwassenen. Forensische diagnostiek behelst voornamelijk functionele diagnostiek. De rechtbank wil immers weten welke functies eventuele beperkingen kennen en hoe deze zich verhouden tot het tenlastegelegde. Ook het doen van onderzoek naar simulatie van stoornissen (malingering) of onderpresteren is een belangrijk onderdeel van forensische diagnostiek. Als een PIJ-maatregel wordt opgelegd, dan dient de behandeling zich te richten op deze problematiek om toekomstig delictgedrag te voorkomen.
Doelgroep
De PIJ-maatregel kan worden opgelegd aan jeugdigen tussen de twaalf en achttien jaar oud die delicten hebben gepleegd. Een uitzondering hierop is de groep adolescenten van 18 tot 23 jaar die via het jeugdstrafrecht kunnen worden berecht. De ernst van het delict en de persoonlijkheid van de verdachte zijn voor een rechter gronden om gebruik te maken van deze uitzondering. De jongeren die een PIJ-maatregel opgelegd, krijgen zijn vooral jongens. Tussen 1995 en 2010 zijn er welgeteld 99 meisjes veroordeeld tot een PIJ-maatregel, tegenover 2071 jongens. De meeste van deze jongeren zijn al op jeugdige leeftijd begonnen met het plegen van (gewelddadige) delicten en hebben hierin een lange geschiedenis opgebouwd (Brand, A’Campo & Van den Hurk, 2013). Het overgrote gedeelte (85%) krijgt uiteindelijk de PIJ-maatregel opgelegd voor een gewelddadig delict, 26% daarvan betreft een zedendelict (Hillege et al., 2017).
Als naar de persoonlijke kenmerken wordt gekeken van de jongeren die een PIJ-maatregel opgelegd hebben gekregen, zien we een heterogene groep jongeren met complexe problemen op verschillende vlakken. Een groot deel van deze jongeren groeit op in een zorgelijke opvoedsituatie. Ze kennen heel diverse kwetsbaarheden zoals een licht verstandelijke beperking en problemen rondom het ervaren en tonen van empathie. Daarbij is er vaak sprake van middelengebruik, zijn deze jongeren getraumatiseerd en spelen er andere psychiatrische aandoeningen (Brand, A’Campo & Van den Hurk, 2013). Door de jaren heen is te zien dat er bij steeds meer jongeren sprake is van gewelddadig gedrag, problematisch middelengebruik en (ontwikkeling van) persoonlijkheidsproblematiek (Brand et al., 2013)
Duur maatregel
Een PIJ-maatregel wordt in eerste instantie uitgesproken voor drie jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk. Na afloop van de eerste twee jaar maken deskundigen uit de justitiële jeugdinrichting waar de jeugdige verblijft een zogenaamd PIJ-verlengingsadvies op. Dit advies wordt voorgelegd aan de rechtbank, die op basis van het advies en de vordering van de officier van justitie een beslissing maakt over het al dan niet verlengen van de maatregel. De PIJ-maatregel kan in het geval van een gewelds- of zedendelict worden verlengd tot maximaal zeven jaar, waarbij het laatste jaar wordt gebruikt om de maatregel voorwaardelijk te beëindigen. Daarnaast bestaat sinds 2014 de mogelijkheid dat de PIJ-maatregel na afloop van de eerste zes jaar en bij het bereiken van de volwassenheid wordt omgezet in terbeschikkingstelling (tbs) wanneer er nog een behandelnoodzaak wordt gezien. Omdat deze wetswijziging alleen geldt voor PIJ-maatregelen opgelegd na 2014 is dit in de praktijk nog niet voorgekomen.
Uitvoering maatregel
De PIJ-maatregel wordt uitgevoerd in justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s). Nederland kent op dit moment vijf JJI’s: Juvaid, Intermetzo, Teylingereind, Via Het Keerpunt (sluit medio 2020) en de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (met locaties in Nijmegen, Breda en Spijkenisse). Een JJI kan worden beschouwd als een ‘gemengd’ bedrijf, omdat alle justitiële (jeugd)titels worden opgenomen. Daardoor verblijven er niet alleen jongeren in het kader van een PIJ-maatregel, maar ook preventief gehechte jongeren en jongeren met een detentiestraf. Om in behandelaanbod en groepsdynamiek te kunnen differentiëren wordt onderscheid gemaakt tussen kort- en langverblijfgroepen. Op kortverblijfgroepen verblijven jongeren tot ongeveer drie maanden. Dat zijn veelal de jongeren die preventief zijn gehecht en dus verdacht worden van een misdrijf, maar het kunnen ook jongeren zijn met een jeugddetentie. Op langverblijfgroepen verblijven doorgaans jongeren met een PIJ-maatregel of met een jeugddetentie die langer dan drie maanden duurt (Van Genabeek & Richards, 2017).
Een uitzondering voor een plaatsing in een JJI kan worden gedaan via een zogeheten artikel 48 plaatsing. In dit artikel staat dat een jeugdige kan worden overgeplaatst naar een daartoe bestemde plaats indien de zorg en hulp dit noodzakelijk maken. Dat houdt in de praktijk in dat jongeren die kampen met ernstige verslavingsproblematiek of bij wie sprake is van een chronisch psychiatrisch toestandsbeeld, kunnen worden overgeplaatst naar een voorziening die beter aansluit bij de behandelvraag dan een JJI.
Binnen de JJI’s zijn er ook een aantal specialistische afdelingen. Zo is er een Forensische Observatie en Behandel Afdeling (FOBA) voor jongeren met acute psychiatrische problematiek. Er is een afdeling voor jongeren met ernstige seksuele problematiek (ESP), jongeren die intensieve zorg nodig hebben in verband met psychiatrische en/of persoonlijkheidsproblematiek (Very Intensive Care), en een afdeling voor jongeren die geen baat hebben bij de behandeling in een groep, de individuele trajectafdeling (ITA). Voor jongeren met een cognitieve beperking biedt JJI Lelystad een eigen behandelprogramma, toegespitst op deze doelgroep.
Behandeling in de JJI
Binnen de behandeling van jongeren die een PIJ-maatregel hebben opgelegd gekregen, staan twee facetten centraal. Aan de ene kant de bescherming van de maatschappij, middels het verkleinen van het risico op recidive en het vergroten van risicomanagementvaardigheden. Aan de andere kant het bevorderen van de ontwikkeling van de jongere, de zorg. Deze facetten van behandeling kunnen niet los van elkaar worden gezien. Als voorbeeld: als het goed gaat met een jongere, zijn verslaving onder controle is, hij zijn woede weet te beheersen en hij een baan heeft die hij leuk vindt en een steunend netwerk heeft, zal ook het risico op recidive minder zijn.
Binnen het huidige (jeugd)forensisch veld, en zo ook de Justitiële Jeugdinrichting, worden de Risk-Need-Responsivity (RNR)-principes als belangrijkste kader voor het vormgeven van behandeling gezien. Deze principes geven aan dat de intensiteit van de behandeling afgestemd moet zijn op het risico op terugval in delictgedrag (risk), dat de behandeling inhoudelijk gericht zal moeten zijn op de criminogene factoren die delictgedrag in stand houden (needs) en dat de vorm van de behandeling moet aansluiten op de individuele leerstijl en motivatie (responsivity; Andrews & Bonta, 2006). Als voorbeeld: het beveiligingsniveau moet passen bij het risico, de behandeling moet zich richten op factoren die risicovol zijn en de behandeling moet zo goed mogelijk aansluiten op wat de jongere wil. Naast deze RNR-principes, die een primaire focus hebben op risico’s, krijgt het Good Lives Model steeds meer aanhang – dit omdat het meer focust op het ontwikkelen van een perspectief met persoonlijke doelen binnen het verminderen van het recidiverisico (Ward &Brown, 2004).
Alle JJI’s werken volgens een basismethodiek, YOUTURN. Deze methodiek kent zijn fundament in het Sociaal Competentie Model en het idee van de positive peer culture, waarin jongeren elkaar leren corrigeren en gewenst gedrag aanleren (Hendriksen-Favier, Place & Wezep, 2010). De onderdelen van het programma zijn erop gericht jongeren te leren om verantwoordelijk te denken, zich verantwoordelijk te gedragen én elkaar daarbij te helpen. Binnen de JJI wordt de methodiek op alle leefgebieden uitgedragen: in het dagelijks leven, op de leefgroep en op school. Jeugdigen leren middels positieve bekrachtiging om op een goede manier om te gaan met leeftijdsgenoten en met pedagogisch personeel. De methodiek heeft als doelstelling dat de jongeren beter leren communiceren, leren delen met elkaar, overleggen, samenwerken en omgaan met spanningen en conflicten. Een persoonlijke mentor volgt de jeugdige daarin en gaat gesprekken aan om te ontdekken wat de jeugdige al kan en wat hij of zij nog moet leren. Vanuit deze basismethodiek volgen alle jongeren verschillende keren per week groepsbijeenkomsten die bestaan uit ‘Omgaan met boosheid’, ‘Sociale vaardigheden’ en ‘Moreel redeneren’. Ook zijn er bijeenkomsten waarin jeugdigen elkaar tips geven over hoe om te gaan met lastige situaties.
Aan het begin van de behandeling staat een uitgebreide delict-analyse centraal. Van daaruit wordt de balans opgemaakt hoe de verdere behandeling vorm te geven. In de meeste gevallen wordt de delict-analyse uitgevoerd middels de interventie Leren van Delict, waarbij in verschillende fases wordt gewerkt aan een delict-keten en delict-preventieketen.
In de delict-keten gaat het erom dat jongeren leren herkennen en erkennen dat delictgedrag niet zomaar ontstaat, maar dat het een optelsom is van verschillende factoren die zich in een keten afspelen. Zo kan er sprake zijn van een gevoeligheid voor krenking ontstaan vanuit vroegkinderlijk trauma. Ook kunnen er factoren zijn die de jongere uit balans brengen omdat er een stressvolle situatie speelt op school, of heeft de jongere middelen gebruikt die een ontremmend effect hebben én speelt er een situatie waar deze jongere gekrenkt wordt. Alle ‘ingrediënten’ zijn dan aanwezig en vormen gezamenlijk een keten die in potentie leidt tot een risicovolle situatie. Als de keten start, is de kans op het plegen van een delict aanwezig.
De delict-preventieketen is het tegenovergestelde model. In die keten leren jongeren juist om de keten te laten keren en zodoende delictgedrag af te wenden. Ze leren bijvoorbeeld te erkennen dat er sprake is van een bepaalde kwetsbaarheid, hun middelengebruik te beheersen of te herkennen in welke mate het bijdraagt aan het risico en vervolgens het aanleren van strategieën om met krenkende situaties om te gaan.
Minimaal eens per zes maanden wordt er een gestructureerde risicotaxatie afgenomen, waarop het risicomanagement wordt aangepast. Met gestructureerd wordt bedoeld dat er een best practice risicotaxatie-instrument wordt gebruikt dat als uitkomst een gestructureerd klinisch oordeel geeft over de recidivekans en de factoren waarop de behandeling zich in het kader van risicomanagement zou moeten richten. Voorbeelden van deze instrumenten zijn de Structured Assessment of Violent Risk in Youth (SAVRY), Juvenile Sex Offender Assessment Protocol (J-SOAP) en de Structured Assessment of Protective Factors, youth version (SAPROF-YV). Deze instrumenten kijken naar een combinatie van historische en dynamische factoren. Een historisch item vraagt bijvoorbeeld naar eerder gewelddadig gedrag, en een dynamisch item vraagt bijvoorbeeld naar de omgang met delinquente leeftijdgenoten. Hierdoor is het risico niet een statisch gegeven, maar kan het veranderen over tijd en binnen verschillende contexten.
Afhankelijk van de kern van de problematiek of zorgvraag bij de jongere worden vervolgens interventies ingezet die zich richten op agressieproblematiek (AR-op maat, In Control!), problematisch middelengebruik (Brains4Use), systeemproblematiek (RGT, MDFT, MST) vergroten van sociale vaardigheden (Sociale Vaardigheden op Maat) of zedenproblematiek (Out of the Circle). Al deze interventies zijn erop gericht dat de jongeren (en hun systeem) zicht krijgen op aanwezige risicofactoren en daarnaast vaardigheden aanleren die gebruikt worden om risicomanagement toe te passen. Elke interventie wordt op maat geïndiceerd en is gericht op de individuele risicofactoren.
Naast deze erkende gedragsinterventies wordt in JJI’s ook cognitieve gedragstherapie, schematherapie en EMDR aangeboden. Daarnaast wordt er middels verschillende vaktherapieën (drama, beeldend, muziek, psychomotore therapie) op een minder verbale wijze gewerkt aan het vergroten van inzicht en (regulatie)vaardigheden. Deze vormen van therapie sluiten goed aan bij jongeren die cognitief minder onderlegd of minder gemotiveerd zijn voor behandeling.
Tot slot moet niet worden vergeten dat het grootste gedeelte van de behandeling niet in de behandelkamer plaatsvindt, maar op school, de leefgroep en tijdens vrijetijdsmomenten. Juist het goed vormgeven van die leefomgevingen kan een belangrijke succesfactor binnen de behandeling zijn. Daarom is een positief en stimulerend leef- en leerklimaat van belang, met aandacht voor ondersteuning, groei, sfeer en minimale repressie. Zodat jongeren zich gesteund en geliefd voelen en van daaruit de groei kunnen maken die ze nodig hebben (Van der Helm, et al., 2014).
Verlof
Een belangrijk onderdeel van de behandeling is het opdoen van ervaringen en aanleren van vaardigheden in de maatschappij middels verlof. Stapsgewijs wordt er gewerkt aan een veilige terugkeer naar de samenleving en een volwaardige deelname aan de maatschappij. Nieuwe vaardigheden moeten immers worden geoefend in de omgeving waar het eerder ook mis ging. Als er goed zicht is op de risicofactoren en de jongere goed meewerkt aan zijn behandeling, kan er een verloftraject worden opgestart. Hierbij worden altijd de risico’s op onttrekking, recidive, confrontatie met eventuele slachtoffers en de algehele rechtsorde afgewogen. De toetsing voor verlof wordt gedaan door (1) de deskundigen van de instelling, (2) de officier van justitie en (3) het ministerie van Justitie en Veiligheid. Re-integratie zonder oefenen en stapsgewijze overgang kan ook als een risico worden beschouwd.
Een belangrijk onderdeel van de behandeling is het opdoen van ervaringen en aanleren van vaardigheden in de maatschappij middels verlof
Jongeren beginnen altijd met een periode van begeleid verlof, waarbij ze in ieder geval bij de eerste paar verloven door twee getrainde medewerkers worden vergezeld. Bij deze verloven staan doelen centraal rond het oefenen van sociale vaardigheden (winkelen, reizen met openbaar vervoer), zicht krijgen op een sociaal netwerk, het versterken van familiecontacten of zoeken van zinvolle vrijetijdsbesteding. Afhankelijk van de ontwikkeling, draagkracht en risico’s in de sociale omgeving van de jongere kan dit verlof worden uitgebreid naar een of meerdere dagen onbegeleid verlof. Zo kan een jongere onderwijs buiten de instelling gaan volgen, werken, weer thuis slapen. Als het goed is, gaat het leven buiten de instelling een steeds grotere rol spelen en kunnen positieve factoren in het leven van een jongere steeds verder worden uitgebouwd. Uiteindelijk wordt toegewerkt naar een (zelfstandig) verblijf buiten de instelling onder begeleiding van de JJI. Het laatste jaar staat in het teken van de voorwaardelijke PIJ, dan is de (jeugd)reclassering verantwoordelijk voor de begeleiding, maar kan bij een misstap worden teruggevallen op de JJI.
Deze verloftrajecten en stappen richting meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheid kennen vele hobbels. Soms vinden jongeren het moeilijk zich staande te houden tussen oudere minder prosociale jongeren, vallen ze terug in delict-gedrag, gaan ze middelen gebruiken of hebben ze vanuit hun problematiek moeite met de onoverzichtelijkheid en snelheid van de maatschappij. Terugval moet worden ingecalculeerd en juist het oefenen met monitoring en sturing vanuit behandelaars is van belang – zeker omdat het overgrote deel van de jongeren die terugvallen dit in de eerste jaren na afloop van de maatregel doen. Als een oorzaak van deze relatief snelle terugval wordt vaak de grote overstap vanuit de JJI naar de vervolgplek gezien. In een onderzoek naar de knelpunten in de doorstroom van jongeren met een PIJ-maatregel vanuit de JJI kwam onder meer naar voren dat de problematiek van veel jongeren dermate complex is dat het erg moeilijk is een geschikte vervolgplek te vinden (Poppens, 2015).
Effectiviteit
Ondanks de voortdurende roep om zwaardere straffen, is sinds 2005 het aantal veroordelingen tot een PIJ-maatregel ongeveer gehalveerd. Een verklaring hiervoor kan gelegen zijn in een toenemende terughoudendheid bij rechters ten aanzien van het opleggen van deze zwaarste sanctie binnen het jeugdstrafrecht (Brand et al., 2013). Het kan ook liggen aan een daling in het aantal ernstige (‘ PIJ-waardige’) geweldsdelicten onder jeugdigen. Die daling is wellicht het gevolg van steeds effectiever wordende preventie en behandelvormen. Zo wordt er al enige jaren meer geïnvesteerd in preventie en ambulante (strafrechtelijke) behandeling, waarbij positieve factoren in het dagelijks leven van een jongere gecontinueerd kunnen worden. De vele ambulante (preventieve) interventies die vaak ook het systeem om de jongere betrekken, zijn hiervan een voorbeeld. Recent komt hier de ontwikkeling van meerdere Kleinschalige Voorzieningen bij, waarbij jongeren in preventieve hechtenis in een kleinschalige woonvorm dichtbij hun systeem wonen.
Om iets over de effectiviteit van de PIJ-maatregel zelf te kunnen zeggen, zal eerst moeten worden gedefinieerd wat effectiviteit is. Een grote groep ziet de effectiviteit vooral in een afname van recidive. Voor stoornis-denkers zal de effectiviteit uitgedrukt kunnen worden in de afname van het aantal symptomen of klachten. En zoals Stanley (zie kader) het omschrijft, is de maatregel effectief geweest als hij weer kan meedoen in de maatschappij en zijn steentje kan bijdragen.
Algemene recidivecijfers laten zien dat 70 tot 80% van de jongeren na afloop van de PIJ-maatregel recidiveert (bijv. Hillege et al., ingediend voor publicatie; Kempes, 2012; Mulder et al., 2010). Het grootste gedeelte hiervan, zo’n 80% doet dit binnen de eerste twee jaar na afloop van de PIJ-maatregel. Deze cijfers moeten echter met enige nuance worden bekeken. Het gaat hierbij namelijk om algemene recidive, waarin bijvoorbeeld ook het bezit van verboden middelen, vandalisme en andere delicten zonder geweldscomponent zijn meegenomen. Voor dergelijke delicten krijgen jongeren in de regel geen PIJ-maatregel opgelegd. Bij een deel van bovengenoemde recidive gaat het soms dus om niet gewelddadige delicten (15%), of delicten die als minder ernstig worden gezien dan hun initiële delict (46%). Delicten zijn echter delicten en kennen vaak vele slachtoffers, maar had deze jongere zonder behandelmaatregel wellicht niet nog meer of ernstigere delicten gepleegd? Onder volwassenen zijn vergelijkende onderzoeken uitgevoerd en deze laten zien dat algemene recidive, variërend van vandalisme tot een levensdelict, na een tbs-maatregel lager is, namelijk tussen de 22,9% en 32,3% (Van Gemmert, 2018) dan na een detentie, namelijk 47% (Weijters et al., 2019).
Een ander effect van de PIJ-maatregel kan zijn dat jongeren een betere kwaliteit van leven krijgen. Vaak is het leven van een jongere voordat hij de PIJ-maatregel krijgt opgelegd redelijk uit balans, met spanning op verschillende leefgebieden. Het Good Lives Model gaat ervan uit dat met het verbeteren van de kwaliteit van leven, ook de kans op toekomstig crimineel gedrag afneemt (Ward & Brown, 2004). Onderzoek naar de kwaliteit van leven laat onder andere zien dat jongeren in een gesloten setting minder gevoelens hebben van lage eigenwaarde (Barendregt et al., 2015). Ze rapporteren gemiddeld genomen een hogere kwaliteit van leven dan jongeren die na hun behandeling buiten de geslotenheid van de JJI verblijven. Opvallend is dat jongeren die op het punt staan om de gesloten behandelinrichting te verlaten een hoge mate van sociale participatie rapporteren, Naarmate ze langer buiten de inrichting verblijven neemt dit gevoel van sociale participatie echter af. Een verklaring hiervoor kan zijn dat ze moeilijk sociale aansluiting vinden (Barendregt et al., 2015).
Conclusie
Kunnen we nu concluderen dat de PIJ-maatregel effectief is? We hebben in ieder geval gezien dat er heel veel ontwikkelingen zijn in de forensische jeugdsector. De doelgroep die de afgelopen jaren een PIJ-maatregel heeft opgelegd gekregen verandert. Maar de invulling van de PIJ-maatregel heeft zich ook ontwikkeld evenals de maatschappij. Aangezien er zo veel verschillende factoren een rol spelen bij het eventuele effect van de PIJ-maatregel, de implementatie van nieuwe interventies, een ouder wordende doelgroep en veranderingen in het jeugdstrafrecht, is het lastig om hier harde uitspraken over te doen. Daarnaast is het uiteraard vanuit ethisch oogpunt nogal controversieel om een randomized control trial op te zetten om dit effect te kunnen meten.
Wat we wel weten is wat onze jongeren ons vertellen en wat we zien gebeuren binnen de PIJ-behandeling. We zien veelal jongeren zoals Stanley die bij aanvang van de PIJ-maatregel een heel ingewikkeld leven hebben, waarbij ze regelmatig klem zijn komen te zitten en uit wanhoop delinquente gedragingen laten zien. Niet omdat ze slecht zijn geboren, maar omdat ze niet de veilige en sensitieve opvoedsituatie hebben gehad die we al onze kinderen zouden gunnen. Of omdat ze een sterk rolmodel hadden die er een antisociale levensstijl op nahield. Of geboren zijn met een (psychiatrische) kwetsbaarheid. Of omdat ze keer op keer verkeerde keuzes blijven maken. Wanneer deze jongeren een PIJ-maatregel krijgen, dan krijgen ze binnen een zeer beschermend kader sturing en handreikingen om ander gedrag te ontwikkelen en andere keuzes te maken. Ze kunnen zelfs een betere levenskwaliteit en een hoger gevoel van eigenwaarde krijgen. Die kans en mogelijkheden pakken vele jongeren, maar niet allemaal. En voor diegene die ze wel pakken, wil dat niet altijd zeggen dat ze nooit meer in hun leven een misdrijf zullen plegen. Voor sommige jongeren is hun geschiedenis zo belast en de problematiek zo diepgeworteld dat zij sturing nodig zullen blijven houden in het maken van keuzes en het laten zien van prosociaal gedrag.
Zullen we als maatschappij een meer humane koers moeten varen om recidive terug te dringen?
Als sector moeten we ook kritisch naar onszelf kijken. De laatste jaren zijn er veel kwalitatieve ontwikkelingen geweest in de vorm van geïmplementeerde interventies, ontwikkeling van professionals, en goede afstemming en samenwerking tussen instellingen en ketenpartners. Er zijn echter nog zeker ook inhoudelijke verbeteringen te maken in de forensische jeugdzorg. Een voorbeeld hiervan is het verder ontwikkelen van een psychotherapeutische aanpak op leefgroepen, afgestemd op de bejegening en ontwikkelbehoeften van de jongeren. Zoals het verder doorontwikkelen van een schema-therapeutische methode die binnen de jeugdzorg is geïmplementeerd en onderzocht (Van Wijk- Herbrink et al., 2017). In verband met hoopvolle resultaten wordt deze psychotherapeutische aanpak ook binnen andere JJI’s uitgerold.
Waar wellicht de grootste verbeterslag ligt in het vergroten van het effect van de PIJ-maatregel, is de tijd dat de jongeren buiten de JJI verblijven. Een JJI is een hele kunstmatige omgeving, waar door de kaders en vele ogen veel ondersteund en gestuurd wordt. Het gaat erom dat de jongeren de vaardigheden oefenen buiten de instelling, in hun eigen omgeving, maar het liefst ook nog met enige sturing en monitoring. Als de jongeren hun kwaliteit van leven als positief beschrijven tijdens een gesloten behandeling, waarom zijn we dan niet in staat ze dat gevoel te laten behouden? We zien dat de overstap vanuit de JJI naar buiten vaak veel te groot is en ook merken jongeren dat ze lang niet alles zelf kunnen. Ontwikkelingen zoals het laatste jaar van de maatregel in het voorwaardelijk kader met begeleiding vanuit de reclassering evenals het opstarten van verschillende transforensische zorginitiatieven, dragen eraan bij dat deze overstap minder groot wordt. Het wordt dan ook aangemoedigd hier in de komende jaren mee door te gaan.
Wat we in ieder geval de afgelopen jaren hebben geleerd is dat we een individuele aanpak moeten creëren – waarbij er geïnvesteerd wordt in de relatie met de jongere, hij zich gesteund en geliefd voelt om vooruitgang te maken, en waarbij de overstap vanuit de JJI naar buiten goed begeleid wordt. Met hardere straffen geven we misschien wel gehoor aan ons onderbuikgevoel, maar bereiden we jongeren niet voor op een positieve maatschappelijke rol.