Van de dingen die we meemaken, vergeten we er veel. Dat heeft iets praktisch: wie de inkopen van afgelopen jaar dag voor dag zou herinneren, zou in de war raken. Dat vergeten gaat vanzelf. Maar kunnen we ook doelbewust en weloverwogen zaken vergeten? Van de voorvallen die we meemaken zijn er een aantal vervelend. En het terugdenken eraan ook. Als we in staat zouden zijn die akelige gebeurtenissen te wissen, of ontoegankelijk te maken, dan mag verwacht worden dat mensen op enige schaal gebruik maken van zo’n vermogen.
Het freudiaanse gedachtengoed suggereert dat mensen inderdaad in staat zijn tot ‘verdringing’: het buiten het bewustzijn brengen of houden van, onder meer, onplezierige herinneringen (Freud, 1915/1957)28. Individuen zouden verdringing weliswaar niet weloverwogen inzetten, maar het zou wel degelijk gaan om ‘gemotiveerd vergeten’. Het idee dat verdringing bestaat en na het meemaken van nare gebeurtenissen op schaal van betekenis optreedt, wordt aangehangen door een fikse meerderheid van rechters en juryleden (Benton et al., 2006)15 en een substantieel deel van de psycholoog scientist-practitioners (Patihis et al., 2014)60.
Toch is er wel wat op af te dingen. Kenmerkend voor posttraumatische stressproblemen is niet de amnesie, maar juist hypermnesie, zich onder meer uitend in heldere en onvrijwillige herinneringen aan het trauma (American Psychiatric Association, 2013)2. Neurobiologisch is dat niet verwonderlijk. Traumatische stress zorgt voor een toename van noradrenaline en dat zorgt er weer voor dat, algemeen gesproken, emotionele gebeurtenissen beter worden onthouden dan niet-emotionele gebeurtenissen (Pitman, 1989)62. Tegengeworpen kan dan weer worden dat dit wel waar kan zijn, van die intrusies bij posttraumatische stressstoornis en van die noradrenaline, maar dat desondanks verdringing toch kan bestaan. Dat klopt natuurlijk, maar het is een weinig overtuigend argument: tenslotte kan vrijwel alles. Wat telt is of de hypothese van verdringing kritische tests overleefde. De analytische traditie blinkt niet uit in pogingen freudiaanse denkbeelden experimenteel te toetsen. Maar buiten die traditie is er de afgelopen decennia veel nagedacht over de vraag of homo sapiens expres kan vergeten. Meer nog, er is onderzoek naar gedaan. Over dat onderzoek gaat het hier.
De Witte Beer
Het niet willen denken aan een witte beer wordt beschouwd als een onmogelijke taak die zelfs tot ironisch effect heeft dat de mensen meer aan witte beren gaan denken. Hoewel de eerste beschrijving van het fenomeen wordt toegedicht aan een van de grote negentiende-eeuwse Russische romanschrijvers1, vond het witte-beren-fenomeen zijn weg naar het laboratorium pas een jaar of honderd later (Wegner et al., 1987)50. Een invloedrijk onderzoek, want van toen tot nu is het laboratoriumexperiment meer dan duizend keer geciteerd.2 In een witte-berenexperiment ontvangt één groep de instructie om gedurende enkele minuten niet aan een witte beer te denken (suppressie), terwijl de andere groep aan alles mag denken, ook de witte beer (expressie). Daarna volgt voor beide groepen een periode waarin ze aan alles mogen denken, wederom ook aan de witte beer. Tijdens alle fasen moet er echter wel aangegeven worden wanneer een witte beer zijn opwachting maakt (e.g., Merckelbach et al., 1991)55.
Twee effecten worden voorspeld: (1) meer gedachten aan de witte beer tijdens suppressie dan expressie (initial enhancement) en (2) in de suppressiegroep nog steeds meer gedachten aan de witte beer in de periode waarin vrij gedacht mag worden (rebound). Een meta-analyse vond aanwijzingen voor het rebound effect. Of initial enhancement optreedt, hangt af van in hoeverre de proefleider kan merken of de proefpersoon, tegen de instructies in, toch aan een witte beer dacht, bijvoorbeeld omdat de hij/zij op een bel moet drukken. In dat geval blijft het effect uit, maar het treedt wel op als de proefleider niet weet of er een witte beer in gedachten schoot, bijvoorbeeld wanneer de proefpersoon op een geluidloze toets moet drukken als het zover is (Abramowitz, Tolin & Street, 2001)1. Initial enhancement lijkt dus teniet gedaan te worden door sociale wenselijkheid. Inmiddels is het gemeengoed geworden dat suppressie niet alleen ineffectief is, maar zelfs contraproductief.
Het idee is terug te vinden in klinische modellen van psychische problemen, zoals bijvoorbeeld de obsessief-compulsieve stoornis (Salkovskis, 1998)43, post-traumatische stressstoornis (PTSS; Ehlers & Clark, 2000)25, en depressie (Wenzlaf & Bates, 1998)51. Verdringing zou onfortuinlijke gevolgen hebben. Niet, zoals Freud meende, omdat de verdrongen herinnering in het onbewuste blijft bestaan en van daaruit invloed blijft uitoefenen, maar omdat ‘gemotiveerd vergeten’ helemaal niet kan en omdat het laatste de herinnering juist in het bewuste brengt. Het idee dat mensen in staat zijn tot verdringing spreekt tot de verbeelding. Maar dat geldt, grappig genoeg en omgekeerd, ook voor het witte-beren-fenomeen dat illustreert dat gemotiveerd vergeten de herinnering juist toegankelijker kan maken. De meta-analyse van het witteberenonderzoek uit het vorige decennium (Abramowitz et al., 2001) leek het pleit te beslechten in het voordeel van de witte berenpartij: verdringing, gemotiveerd vergeten, dat werkt alleen maar contraproductief.
Dit was niet het einde van de discussie. Er is nieuws te melden.
Retrieval Induced Forgetting
Er bestaan zogenaamde ‘mnemonische technieken’ die helpen het geheugen te verbeteren, zoals de methode van loci (Rhetorica ad Herennium, vertaling uit 1954) of ezelsbruggetjes. Draaisma (2010, p.14)24 merkt op dat, anders dan de ‘ars memoriae’, een ‘ars oblivionis’ nooit tot ontwikkeling is gekomen. Maar zou het kunnen? Kan een individu activiteiten ondernemen om herinneringen te vervagen, of zelfs te wissen? Een eerste aanwijzing dat zoiets mogelijk is, is te vinden in de literatuur over retrieval-induced forgetting. Daarbij zorgt het ophalen van één ding voor het vergeten van een ander (Anderson, Bjork, & Bjork, 1994)5. Hoe gaat dit in zijn werk? Bekijkt u ook figuur 1a en figuur 1b, want dit is een pittige taak. Het begint met een leerfase waarin deelnemers woordparen bestuderen die bestaan uit een categorienaam en een categorie-exemplaar zoals bijvoorbeeld: Fruit-appel, Fruit-banaan, Boom-beuk en Boom-eik. Er is een veelvoud van categorieën en ook een veelvoud van categorie-exemplaren. Cruciaal is dat er per categorie meerdere exemplaren worden geleerd.
In een tweede fase doen deelnemers herhaaldelijk een invultest; deelnemers halen bijvoorbeeld banaan op wanneer zij ‘Fruit-ba____’ zien. Merk op dat deze test niet voor alle paren gedaan wordt maar voor slechts de helft van de exemplaren van de helft van de categorieën. Deze manipulatie is cruciaal om het retrieval induced forgetting effect te bewerkstelligen. Het gevolg van de ingreep is dat er drie type items ontstaan (zie figuur 1a). Het eerste type items zijn exemplaren die geoefend zullen worden, zoals banaan binnen de categorie Fruit. Maar, zoals gezegd, niet alle exemplaren binnen de categorie Fruit worden opgehaald; er zijn ook exemplaren die nooit geoefend zullen worden, zoals appel. Deze twee types worden in de literatuur aangeduid als Rp+ en Rp- waarbij Rp staat voor retrieval practice (oefenen met ophalen) en verwijst naar het feit dat de categorie wordt geoefend. Een derde type items zijn controle-items en worden ook niet-geoefend. Deze items lijken dus op de Rp- items met als belangrijk verschil dat ook de categorie (bijvoorbeeld boom) nooit te zien is in deze fase. Procedureel betekent dat dat participanten in de tweede fase dus alleen oefenen met paren zoals ‘Fruit-ba____’ (Rp+ items), maar nooit met één van de andere twee (Rpitems en controle-items).
Na een korte wachtperiode, vaak gevuld met een nietgerelateerde afleidende taak (bijv. het oplossen van progres- sieve Raven-matrixen), volgt de testfase. In deze fase proberen deelnemers zich een exemplaar te herinneren bij het zien van een categorienaam+eerste letter. Alle itemtypes worden hier getest, dus ook exemplaren die in de fase hiervoor niet-geoefend zijn. Meta-analyse laat twee belangrijke resultaten zien (Murayama et al., 2014). Geoefende exemplaren (Rp+) als banaan worden beter onthouden dan niet-geoefende exemplaren, zoals appel (Rp-), beuk en eik (controle-items). Dit verbaast niet: oefening baart kunst. Interessanter is echter dat appel slechter onthouden wordt dan beuk, terwijl geen van beide items geoefend zijn tijdens de invulfase. Dit laat iets belangrijks zien; het ophalen van items binnen een categorie (fruit-banaan) leidt tot het vergeten van andere items binnen diezelfde categorie (fruit-appel). Dit noemen we retrieval induced forgetting.
Dit effect treedt overigens niet alleen op voor eenvoudige stimuli zoals woorden, maar ook voor meer levensechte zaken zoals autobiografische herinneringen (Barnier, Hung, & Conway, 2004; Hauer & Wessel, 2006)31 en ooggetuigenverslagen (MacLeod, 2002; Shaw, Bjork, & Handal, 1995)46. Op de rechtspsychologische implicaties komen we in de discussie terug.
Directed Forgetting
Retrieval induced forgetting laat zien dat opgeslagen informatie vergeten kan worden door het ophalen van andere informatie. Maar goed, dat we vergeten, en dat allerhande factoren (waaronder, kennelijk, retrieval van andere informatie) het vergeten bevorderen brengt ons iets, maar niet veel verder. Deelnemers aan het experiment hadden niet de bedoeling, geen motief om te vergeten. Kunnen mensen expres vergeten?
Ja, dat kan. Een eerste manier om doelbewust vergeten te bestuderen is simpelweg te turven of mensen informatie vergeten wanneer ze daartoe worden aangemoedigd (bijv. Epstein, 1972; MacLeod, 2012; Muther, 1965)265357. Dit wordt gedaan in zogenaamde directed forgetting-experimenten. In een eenvoudige variant zien deelnemers een woordenlijst en direct na ieder individueel woord wordt aangegeven of het woord vergeten of onthouden moet worden. Op een geheugentest levert dit robuuste resultaten op; de ‘te-vergeten-items’ worden slechter herinnerd dan de ‘te-onthouden-items’ (zie figuur 2).
In de hier besproken variant van de taak wordt de proefpersoon aangemoedigd om een waargenomen stimulus te vergeten. En dat lukt dus. Interessanter is de vraag of dat ook lukt met zaken die al opgeslagen zijn, voordat de persoon de bedoeling had om de zaken te vergeten. In deze variant leren alle deelnemers een woordenlijst. Halverwege wordt tegen de helft van de deelnemers gezegd dat de lijst woorden die ze tot dusver gezien hebben een oefening was (i.e. lijst 1); ze worden verzocht deze woorden te vergeten en de lijst met woorden die volgt te onthouden (i.e. lijst 2). De andere helft van de deelnemers wordt simpelweg gezegd de geziene woorden te onthouden (bijv. Geiselman, Bjork, & Fishman, 1983)30.
Na het bestuderen, door beide groepen, van de tweede lijst wordt er een test gegeven. Gevraagd wordt zoveel mogelijk woorden te herinneren en op te schrijven die zojuist gezien zijn, ongeacht of ze uit de eerste of de tweede lijst kwamen. Inderdaad blijkt dat deelnemers die werden gevraagd de items uit de eerste lijst te vergeten, zich die items later slecht herinneren (e.g., Bäuml, Pastötter, & Hanslmayr, 2010)14. Dit suggereert toch echt dat er zoiets bestaat als ‘expres vergeten’ (zie figuur 3). En er kan, niet onbelangrijk, worden toegevoegd dat het experiment ook goed werkt met emotioneel negatieve stimuli (Wessel & Merckelbach, 2006)52 en met autobiografische herinneringen (Barnier et al., 2007; Joslyn & Oakes, 2005)1336.
Suppression Induced Forgetting
Beide soorten directed forgetting experimenten leveren een eerste bewijs dat expres vergeten bestaat. Maar toch. Van beide directed forgetting-varianten kan volgehouden worden dat niet zozeer het herinneren wordt belemmerd, maar dat de geheugenopslag wordt verstoord (variant 1) of gestopt (variant 2). Misschien dat er eigenlijk helemaal geen herinnering was, die viel op te halen. Is dat dan wel echt vergeten? Dat is allereerst een theoretische kwestie, maar die voor het dagelijks leven ook relevant is. Als we liever helemaal niet meer, of minder vaak, of minder gedetailleerd, aan een gebeurtenis willen terugdenken, dan gaat het als regel om een episode die prima is opgeslagen, beter dan we wellicht zouden willen. Om te testen of dit kan, goed opgeslagen informatie doelbewust vergeten, is een andere taak ontwikkeld; de zgn. Think/No-Think (TNT) taak (Anderson & Green, 2001; Anderson et al., 2004)6. De taak bootst situaties na waarin er sprake is geweest van encoding en waarin je het ophalen hiervan, de herinnering, probeert te stoppen. Een TNT-taak bestaat daarom uit drie fases: een leerfase (encoding), een TNT-fase (stoppen van het ophalen van de ongewilde herinnering) en een testfase (zie figuur 4).
In de leerfase zien deelnemers eerst een lijst van bijvoorbeeld zestig hint- en responswoordparen (bijv. VAT – LAARS, HOOI – PERRON) VAT en HOOI zijn hier de hintwoorden; de responswoorden zijn LAARS en PERRON. Vervolgens zien deelnemers het hintwoord van een paar en wordt hen gevraagd het responswoord hardop te zeggen. Ongeacht het antwoord krijgen deelnemers sowieso het correcte responswoord te zien. Deelnemers leren de woordparen totdat ze ongeveer 75% goed hebben.
Na deze leerfase worden alle zestig woordparen verdeeld in drie sets van twintig. In de tweede fase (TNT-fase) worden twee van de drie sets gebruikt. Eén set van hintwoorden wordt aangeboden in het rood, een andere in het groen en de hintwoorden van de derde set zien ze niet. In de tweede fase ziet de deelnemer dus alleen groene en rode hintwoorden. De groene en rode hintwoorden worden afwisselend aangeboden. Groene hintwoorden zijn denkwoorden (think) en wanneer de deelnemer zo’n woord ziet, luidt het verzoek om het responswoord op te halen. Roodgekleurde woorden zijn denk-nietwoorden (no-think). Daarbij moet geen responswoord wordt opgehaald. (Hoe proefpersonen het niet-denken voor elkaar krijgen, wordt doorgaans aan hen zelf overgelaten (bijv. Marx, Marshall, & Castro, 2008)54. In andere experimenten krijgen ze instructies om specifieke strategieën te gebruiken (e.g., Benoit & Anderson, 2012)83).
Tot slot volgt de testfase. Hier worden alle hintwoorden weer in zwart aangeboden; ook de set hintwoorden die niet te zien was in de TNT-fase. Deelnemers krijgen de instructie om bij ieder hintwoord het responswoord weer hardop te zeggen. Bij hintwoorden die tijdens de TNT in groen werden aangeboden dachten de deelnemers aan het responswoord. Door deze extra oefening zie je superieure prestaties op deze extra-geoefende set, maar dat is triviaal. De cruciale vraag is hoe goed men de responswoorden herinnert die horen bij de rode (no-think) hintwoorden vergeleken met de hintwoorden die helemaal niet meededen in TNT-fase. Let wel, tijdens die TNT-fase zal, bij rode hintwoorden (no-think!) toch enige activatie moeten optreden van het responswoord. Als ‘expres vergeten’ niet bestaat, moet, tijdens die testfase, het herinneren van responswoorden die werden voorafgegaan door rode hints tijdens de TNT-fase geen probleem zijn. De herinnering aan de responswoorden zou even eenvoudig moeten zijn als het herinneren bij woordensets die überhaupt niet meededen in de TNT-fase. Als ‘expres vergeten’ wel mogelijk is, en een zekere kracht heeft, verwacht je iets anders. Bij de hintwoorden die rood werden weergegeven verwacht je dat de herinnering aan de responswoorden vermindert en wel in vergelijking met de herinnering aan de responswoorden van de set die niet meedeed in de TNT-fase.
En dat laatste is precies wat er gebeurt. Deelnemers die proberen een herinnering te onderdrukken, kunnen die later slecht ophalen. Slechter dan een herinnering die even goed was opgeslagen, maar die de deelnemer niet probeerde uit te bannen. In figuur 4 is, rechts onderin, het rode balkje lager dan het blauwe (Levy & Anderson, 2008)39 en dat is waar het om draaide. De eerste papers met dit effect zijn gepubliceerd in Nature en Science (zie Anderson & Green, 2001; Anderson et al., 2004)9 en het effect behoort tot de goed repliceerbare effecten van de experimentele psychologie (Anderson & Huddleston, 2012; Anderson & Hanslmayr, 2014)7.
Het suppression induced forgetting-effect treedt niet alleen op bij neutrale woorden, maar ook voor ecologisch interessantere stimuli zoals emotionele woorden (bijv. Hertel & McDaniel, 2010; van Schie, Geraerts, & Anderson, 2013)3245, verschillende soorten afbeeldingen (bijv. Depue, Curran & Banich, 2007; Gagnepain, Henson & Anderson, 2014)2329 en autobiografische herinneringen (bijv. Hu et al., 2015; Noreen & MacLeod, 2013; 2014)335859.
Discussie
De vraag was of expres, doelbewust vergeten bestaat. Die kwestie is niet zo eenvoudig te onderzoeken, maar het is gebeurd en we bespraken de bevindingen uit drie verschillende soorten experimenten: retrieval induced forgetting, directed forgetting en suppression induced forgetting. Daarbij was, wat ons betreft, dat laatste paradigma het meest intelligent, elegant en overtuigend.
Een conclusie dient zich aan. Ja, onder bepaalde omstandigheden zijn we in staat dit cognitieve huzarenstukje tot een goed einde te brengen. Die ‘bepaalde omstandigheden’ zijn schematisch weergegeven in de figuren 1 tot en met 4. De omstandigheden zijn verregaand kunstmatig, Maar ja, een elektronenmicroscoop is ook kunstmatig, maar stelt ons in staat zaken te zien die met het blote oog onzichtbaar blijven en hier is het weinig anders. Voor het vermogen tot expres vergeten levert het onderzoek een ‘proof of principle’. Dat roept dan wel een aantal vragen op. Allereerst hoe dat gemotiveerd vergeten verklaard kan worden: hoe spelen participanten dat klaar? En verder, hoe zit dat met die witte beren? Wie niet aan witte beren wil denken wordt er door geplaagd als door een vervelend deuntje dat je blijft horen, maar in een Think/No-Think-paradigma wordt er wel vergeten. Voorts, leveren de bevindingen steun voor het psychodynamisch idee van ‘verdringing’? En kunnen we er nog iets mee? Zijn er praktische implicaties? Ter afsluiting lopen we deze vragen langs.
Ten eerste: hoe verklaren we het fenomeen dat in de balkjes rechtsonder in de figuren 1b, 2, 3 en 4 is weergegeven? Discussie hierover voeren we vooral naar aanleiding van de uitkomsten van de Think/No-Think taak (figuur 4). De meest gangbare verklaring is dat het vergeten van de responswoorden een bijzonder geval is van ‘inhibitie’ of ‘inhibitiecontrole’. ‘Inhibitie’, de term doet het al vermoeden, verwijst ernaar dat iets wordt gestopt of onderbroken (Anderson, 2003; 2005)34. Inhibitie van motorische responsen zijn goed bekend.
Stel je voor dat je een plant van de vensterbank stoot. Intuïtief reik je naar de plant om te voorkomen dat deze op de grond valt. In de split second dat je ziet dat het een cactus is, trek je je hand terug. Het reiken naar de plant was gepast voor de situatie, maar de motorische actie wordt geïnhibeerd. Het idee is dat zich een zelfde inhibitieproces afspeelt bij een participant die in een Think/No-Think taak een rood hintwoord ziet. Cognitieve inhibitie en motorinhibitie zouden niet wezenlijk van elkaar verschillen (Anderson & Weaver, 2009)11.
Dit lijkt misschien een schijnverklaring: inhibitie, bij het zien van de vallende cactus of het rode hintwoord, is wat we observeren. Inhibitie zou, anders gezegd, een beschrijving vormen en inhibitie zou geen verklaring zijn, maar zou zelf verklaard moeten worden. Daar is echter wel iets tegenin te brengen. Uit beschrijvingen volgen geen nieuwe voorspellingen en uit verklaringen wel. Als suppression induced forgetting tot stand komt door inhibitie volgen daaruit voorspellingen. We noemen er één (maar zie Box 1 voor een tweede voorspelling).
Inhibitie zou de toegankelijkheid van de herinnering bemoeilijken4. En de toegankelijkheid van een herinnering A is onafhankelijk van de manier (met andere woorden: de cue) waarmee gepoogd wordt A op te halen. Hoe zit dit precies? Laten we hiervoor het No-Think paar VAT – LAARS als voorbeeld nemen (zie figuur 5). Als een participant tijdens het zien van VAT het terughalen van LAARS heeft geïnhibeerd, dan wordt in de testfase, als gevolg van inhibitie, de respons LAARS slechter onthouden bij het zien van ‘VAT – ?’. Als de herinnering van LAARS is geïnhibeerd, moet dit vergeeteffect ook optreden wanneer met een ander testwoord wordt getest dat een sterke pre-experimentele associatieve relatie heeft met LAARS, zoals SCHOEN. En dit effect treedt inderdaad op (Anderson & Spellman, 1995) en dat laat zien dat inhibitie meer is dan een beschrijving. Het laat ook zien trouwens dat het specifiek LAARS is dat wordt geïnhibeerd en niet de relatie tussen VAT en LAARS (bijv. Anderson et al., 2001; 2004; Bergström, de Fockert & Richardson-Klavehn, 2009; Paz-Alonso et al., 2009; Wang, Cao, Zhu, Cai & Wu, 2015)174961.
Dit ging over suppression induced forgetting , maar inhibitie lijkt ook in staat bevindingen te verklaren uit onderzoek naar retrieval induced forgetting (Murayama et al., 2014; Storm & Levy, 2012)4756 en directed forgetting (Anderson & Hanslmayr, 2014). Bij retrieval induced forgetting zorgt het zien van ‘FRUIT – ba____’ niet alleen dat het exemplaar banaan wordt geactiveerd, maar ook geassocieerde exemplaren zoals appel. Deze niet-relevante exemplaren zorgen dat het ophalen van banaan moeilijker wordt. Zij zijn competitie voor ‘banaan’, tenzij de ongewenste exemplaren geïnhibeerd worden met als gevolg dat appel slechter onthouden wordt tijdens de rest.
Een volgende kwestie luidt hoe we kunnen verklaren waarom na de instructie ‘denk niet aan witte beren’ er ‘suppression induced retrieval’ optreedt, maar in bijvoorbeeld de TNT-taak ‘suppression induced forgetting’. Dat kon wel eens liggen aan het verschil in instructie bij beide taken. Bij witte-berenonderzoek wordt de proefpersonen gevraagd niet aan witte beren te denken. Maar als een proefpersoon, plichtsgetrouw, zich deze opdracht voor de geest haalt, wordt onvermijdelijk de witte beer in herinnering gebracht. In de TNT-taak is de instructie anders. Daar wordt uitsluitend gevraagd de associatie bij een hintwoord niet op te halen, zonder dat gemeld wordt hoe dat associatiewoord precies luidt. Een ander verschil is dat bij witte-berenonderzoek lange tijd (een aantal minuten) geprobeerd wordt de witte beer uit het bewustzijn te houden. Bij suppression induced forgetting zien deelnemers herhaaldelijk een hintwoord, maar slechts gedurende een paar seconden, en ze hoeven dus de geassocieerde response per keer maar kort te onderdruk ken; daarna volgt er een ander hintwoord. In lijn met dit ‘tijdsduur’-argument zijn er inderdaad onderzoeken die erop wijzen dat expres vergeten tijdens een TNT-taak effectiever gedaan wordt bij korte (2.5 seconden) dan bij langere (vijf seconden) intervallen (Lee, Lee & Tsai, 2007; van Schie & Anderson, 2017)3844. Verwacht kan worden dat wanneer het hintwoord nog veel langer op het scherm staat, ook hier suppression induced forgetting omslaat in zijn tegendeel: suppressie induced retrieval. Interessant genoeg zijn er ook paralellen te trekken met een belangrijk fenomeen bij het onthouden van informatie: het spacing effect. Dit is het verschijnsel dat het onthouden van nieuwe informatie (studeren!) beter gaat wanneer er gedurende meerdere korte episodes geleerd wordt dan wanneer er gedurende een langere periode wordt ‘gestampt’ (Cepeda, Pashler, Vul, Wixted, & Rohrer, 2006; Donovan, & Radosevich, 1999)20.
Hoe zat het met Freud? Levert het onderzoek naar expres vergeten een existentiebewijs op van verdringing? Dat is nog niet zo eenvoudig. Allereerst brengt Draaisma in herinnering (Draaisma, 2010; p. 146) dat volgens psychoanalytische theorie, niet alleen herinneringen verdrongen kunnen worden, maar ook bijvoorbeeld wensen en impulsen. Het experimenteel onderzoek zwijgt erover of dat laatste mogelijk is en laat alleen zien dat, onder specifieke omstandigheden, mensen in staat zijn tot gemotiveerd vergeten van opgeslagen stimulusmateriaal. Daarnaast luidt het psychoanalytische idee dat de verdrongen informatie ergens terecht komt: in het ‘onbewuste’ om precies te zijn. Of er een compartiment bestaat waarin verdringsels en vergeetsels5 zich ophouden en waar die dan gelokaliseerd moet worden, is niet geheel duidelijk, om het voorzichtig uit te drukken. En dat brengt ons bij een ander klassiek probleem van psychoanalytische hypotheses: het is lastig (of zelfs onmogelijk; zie Popper 1993)41 ze te falsificeren en/of het is lastig psychoanalytici zover te krijgen dat ze empirisch materiaal accepteren als weerlegging van een psychoanalytische hypothese (Dehue & van den Hout, 1983)21.
Betekenen de bevindingen iets voor het leven buiten het lab? De gevolgen van ‘gemotiveerd vergeten’ zijn bescheiden en de contouren van een effectieve ‘ars oblivionis’ tekenen zich nog niet af, maar laten we toch proberen enkele praktische implicaties te schetsen. Hoe zou dat in het alledaagse leven werken? Herinneringen aan ellende kunnen associatieketens in gang zetten die met negatieve emoties gepaard gaan. Om dat te voorkomen proberen mensen soms de gedachten te verzetten door iets anders te doen; werken of sporten bijvoorbeeld (Bonnano, 2010)18. Dat doelbewust onderbreken van de gedachtenstroom lijkt enigszins op wat proefpersonen in suppression induced forgetting doen (e.g., Benoit & Anderson, 2012)16. Iets anders doen, bijvoorbeeld afleiding zoeken na verlies of trauma, heeft geen negatieve effecten (Bonnano, 2010) en het onderbreken van de associatieketen heeft, zo suggereert het suppression induced forgetting-onderzoek als neveneffect dat delen van de herinnering minder toegankelijk worden en dat intrusies aan deze herinnering afnemen (e.g., Levy & Anderson, 2012; van Schie & Anderson, 2017)40. Als het motief voor zo’n afleidingstactiek is dat men even iets anders aan het hoofd wil hebben dan bijvoorbeeld (afhankelijk van de aard van de herinnering) verdriet, woede, schaamte of walging, dan is er klinisch-psychologisch geen reden tot zorg. Dat ligt anders wanneer de persoon emotionerende herinneringen onderdrukt omdat hij meent dat toelaten van de herinnering ernstige gevolgen heeft: ‘Als ik er echt aan zou terugdenken, zou ik gek worden’. Psycho-educatie over de gebruikelijke emoties na verlies en trauma lijkt dan verstandig, evenals het aanmoedigen de emotionerende herinneringen met enige regelmaat en weloverwogen toe te laten. Dat men niet gek wordt van verdriet of walging kan, in geval van problematische rouw of PTSS, een nuttige leerervaring zijn en ‘imaginaire exposure’ (Powers et al., 2010)42 lijkt daaraan zijn heilzame effecten te ontlenen.
Overigens blijken PTSS-patiënten relatief slecht te scoren op allerhande inhibitietaken (bijv. Aupperle et al., 2012; Falconer et al., 2008; Jovanovic et al., 2010)122737. Of dat heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de PTSS of er een gevolg van is laten we in het midden. Dat beperkte vermogen tot inhibitie zal het voor patiënten lastig maken om het advies op te volgen om, bij het opkomen van akelige herinneringen afleiding te zoeken en aan iets anders te denken.
Rechtspsychologisch zijn vooral de effecten van retrieval induced forgetting potentieel belangrijk. Tijdens politieverhoor kan getuigen herhaaldelijk gevraagd worden details van een gebeurtenis op te halen. Een ongewenst neveneffect kan zijn dat herinneringen aan andere, niet nagevraagde, details hieronder te lijden hebben. En dat kan onfortuinlijk zijn, bijvoorbeeld als de rechter, later, geïnteresseerd blijkt in details die in het politieverhoor buiten beschouwing bleven.
Tot slot. De vraag of expres vergeten bestaat, lijkt ons een van de grotere vragen van de psychologie. Beantwoorden ervan vergt experimenteel vernuft en creativiteit. De praktische implicaties zijn vooralsnog gering, maar daar ging het niet om; het ging erom of we expres kunnen vergeten. En ja, dat kunnen we.
Referenties
- De tweede auteur vroeg schrijver en slavist Karel van het Reve ooit van wiens hand het idee aanvankelijk kwam, maar hij wist dat ook niet zo snel.
- Op 22 augustus 2017 was het aantal citaties in Scopus 1075 en in Google Scholar 2281.
- Twee veel onderzochte strategieën zijn gedachtenvervanging, bijvoorbeeld door bij VAT te denken aan WIJN in plaats van LAARS. Een andere strategie is directe suppressie waarbij het bewustzijn leeg gehouden wordt van het responswoord zonder het te vervangen voor een ander woord.
- Hoewel het zeer lastig om te testen is, is het is ook mogelijk dat (expres) vergeten geen effect heeft op de toegankelijkheid (verminderde toegang), maar op de beschikbaarheid van de herinnering (de herinnering wordt volledig verwijderd uit het geheugen). De vraag hoe je ontoegankelijkheid vs. onbeschikbaarheid van herinneringen moet testen is een interessante en oude kwestie (Tulving & Pearlstone, 1966)48 die wij omwille van de ruimte buiten beschouwing laten.
- Draaisma (2010) wijst erop dat er wel een zelfstandig naamwoord is voor het product van herinneren (een herinnering) maar niet voor wat er overblijft na vergeten (of verdringing). Met deze wat Bommeliaanse termen proberen we te voorzien in deze lacune.