Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek laten zien dat er ieder jaar zo’n achtduizend kinderen in de leeftijd van nul tot twintig jaar een ingrijpend verlies meemaken. Geschat wordt dat in Nederland vierhonderdduizend jeugdigen zijn die een dierbare in de eerste graad hebben verloren (Spui et al., 2008). Als gekeken wordt naar het aantal opa’s, oma’s en andere dierbaren dat jaarlijks overlijdt, liggen deze aantallen nog veel hoger. Slechts een op de twintig jongeren van rond de zestien jaar heeft nog nooit een verlies meegemaakt (Harrisson & Harrington, 2001).
Wanneer een gezinslid of belangrijk familielid wegvalt, heeft dat ingrijpende gevolgen voor een kind. Niet alleen moet het om leren gaan met het gemis van een geliefd persoon, er zijn ook andere veranderingen, onder andere in de gezinssituatie. Soms in het klein (het bedritueel wordt bijvoorbeeld nog maar door één ouder gedaan), maar er kunnen ook grotere veranderingen plaatsvinden. Sommige gezinnen komen bijvoorbeeld in zwaar financieel weer terecht, en moeten verhuizen of hun uitgavenpatroon aanpassen, waardoor vanzelfsprekendheden wegvallen (Spuij, 2017). Ook buiten de gezinssituatie zijn er veranderingen. Kinderen worden door hun omgeving (vriendjes, op school) anders behandeld dan tevoren en voelen zich daardoor buiten de groep staan.
Normale gecompliceerde rouw
Een natuurlijk gevolg van het verlies van een dierbare is rouw (Fiddelaers-Jaspers, 2005). Ongeveer 80 tot 85% van de kinderen die geconfronteerd worden met een verlies maakt een normaal rouwproces door (Worden & Silverman, 1996; Bonanno, Broener & Wortman, 2008). Hieronder wordt een proces verstaan dat toewerkt naar de bewustwording dat het verlies onomkeerbaar is, en het hier in het dagelijks leven mee om leren gaan. Om na verloop van tijd weer gezond te kunnen functioneren en veerkrachtig te zijn, hebben deze kinderen opvang nodig vanuit een steunende sociale omgeving (Volkan & Zintl, 2015; Sveen et al, 2018).
Zo’n 10 tot 15% van de kinderen ontwikkelt gecompliceerde rouw, waarbij een kind niet in staat is om het verlies in zijn of haar leven te verweven. Hierbij is het belangrijk om professionele hulp in te schakelen (Lenferink et al., 2018). Een professioneel traject duurt echter vrijwel altijd korter dan een rouwproces: gemiddeld twaalf tot zestien sessies tegenover een rouwproces van maanden tot jaren (Cohen, Mannarino & Staron, 2006; Smid et al., 2015). Er bestaat aan het eind van het professionele traject daarom nog steeds behoefte aan steun door de omgeving. Professionals kunnen in dat geval een belangrijke rol spelen om het rouwende kind en rouwende gezin op gang te helpen in de vervolgperiode.
De rol van de ouders
Normaal gesproken zijn ouders de belangrijkste sociale steun voor hun kinderen (Luthar, Crossman & Small, 2015). Echter, juist wanneer een rouwend kind extra steun nodig heeft, zijn ouders vaak zelf in een rouwproces verwikkeld en niet in staat adequate steun te bieden (Stahlmann, 2004; Tremblay & Israel, 1998). Er zijn verschillende redenen waarom ouders hun eigen kind(eren) in een rouwsituatie niet optimaal tot steun kunnen zijn. Ten eerste: wanneer in een gezin een belangrijk iemand weggevallen is, is iedereen in het gezin daardoor geraakt. Dus als een kind rouwt, heeft de ouder het vaak zwaar met diens eigen rouw (Sandler et al, 2003).
Ten tweede proberen kinderen en ouders elkaar meestal te ontzien. Kinderen zullen hun rouw niet gemakkelijk aan een ouder laten merken, als ze voelen dat de ouder zelf erg verdrietig is. Ze voelen feilloos aan wanneer volwassenen het zwaar hebben en maken zich zorgen een te grote last te zijn voor hun (overgebleven) ouder(s) (Spuij, 2017). Kinderen die op enig moment minder steun van hun ouders ervaren, hebben ondersteuning van andere volwassenen extra hard nodig (Werner & Johnson, 2004; Bowlby, 1982). Om de veerkracht van het kind te vergroten kan de professional, samen met kind en ouder, uitkijken naar een geschikte mentor in de omgeving van het gezin.
Wie veerkrachtig is, kan beter omgaan met traumatische ervaringen en kan zichzelf ophet rechte pad houden
De mentor
Sociologisch onderzoek toont aan dat kinderen die zich in een moeilijke situatie bevinden veel beter bestand zijn tegen de moeilijkheden die ze in hun (volwassen) leven tegen zullen komen als ze iemand van buiten hun gezin hebben die hen bijstaat (Rubin, 1997). Mentoren zijn rolmodellen die kinderen doelbewust steunen, begeleiden en vormen in moeilijke situaties. Een mentor is iemand die liefde, tijd en aandacht voor een kind heeft en die zich beschikbaar stelt, ook voor langere tijd (Werner, 1984; Werner & Johnson, 2004). Een grootouder, tante, oom, leerkracht, vriend van ouders, nanny of babysitter: ieder van deze personen kan een mentorrol vervullen.

De mentor fungeert als hechtingsfiguur, die een kind helpt de wereld te ontdekken vanuit een veilige relatie (Bowlby, 1982). Kinderen die een mentor hebben, hebben een grotere eigenwaarde, halen betere schoolresultaten, gebruiken minder drugs, hebben minder gedragsproblemen op school, beschikken over meer zelfvertrouwen en ondernemen meer fysieke activiteit (Yancey et al., 2011; Werner & Johnson, 2004). Al deze bevindingen wijzen erop dat een mentor de veerkracht van kinderen en adolescenten stimuleert (Rutter, 1985).
Veerkracht
Een groot deel van de mensen ervaart minimale ontregeling van hun normale functioneren als reactie op stressoren. Bonanno (2004) noemt dit veerkracht. Veerkracht is ‘het vermogen om te herstellen van, of zich gemakkelijk aan te passen aan tegenslag of langdurige stress’ (Werner, 1984). Wie veerkrachtig is, kan beter omgaan met traumatische ervaringen en kan zichzelf op het rechte pad houden (Zolkolski & Bullock, 2012).
Veerkracht ontstaat doordat een persoon in aanraking komt met stressoren, zoals pijn, verlies of tegenslag. Deze stressoren zijn versterkers van aanwezige competenties, gegeven dat de stress niet te extreem is. Wanneer deze stressoren op een goede manier het hoofd geboden worden, ontwikkelt de persoon een bewustzijn van zijn of haar veerkracht en mogelijkheid tot persoonlijke groei (Rutter, 1985).
Veerkracht ontstaat vanuit zowel externe als interne bronnen (Luthar, Crossman & Small, 2015; Zolkoski & Bullock, 2012; Van der Meer et al., 2018). Externe bronnen bestaan uit een ondersteunend netwerk van ouders, familie en de gemeenschap. Interne bronnen omvatten psychologische factoren zoals temperament, intelligentie en persoonlijkheidskenmerken.
Externe bronnen van veerkracht
Sociale steun vanuit iemands netwerk wordt vaak genoemd als beschermende factor tegen tegenslagen (Mastoras et al., 2018; Rubin, 1997). Tegenslagen resulteren in emoties als angst, verwarring, schuld en schaamte. Mensen uit iemands sociale omgeving kunnen helpen door te luisteren en te laten zien dat ze begrijpen dat deze emoties spelen. Deze steun vervult een basisbehoefte aan sociale binding, hechting en kameraadschap, hetgeen een voorwaarde is voor welbevinden (Cohen & Wills, 1985).
Interne bronnen van veerkracht
Werner & Johnson (2004) volgden vijfenzestig gezinnen in moeilijke situaties (armoede, alcoholverslaving bij ouders, scheiding, alleenstaande ouders, rouw), gedurende dertig jaar. Hun resultaten laten zien dat er onder kinderen in deze gezinnen een onderscheid bestaat tussen kinderen die opgroeien tot succesvolle volwassenen (met een baan, liefdevolle relaties, die waardering voor zichzelf voelen) versus kinderen die opgroeien tot onsuccesvolle volwassenen (die school of studie niet afmaken, moeite hebben een baan te behouden, geen of weinig mensen dicht bij zich hebben staan). We zullen ze hieronder ‘veerkrachtige en ‘niet-veerkrachtige’ kinderen noemen. De veerkrachtige kinderen bezitten een vijftal interne bronnen van veerkracht die niet veerkrachtige kinderen niet bezitten.
Mentoren die intuïtief met een kind omgaan, hebben een grote kans ‘de juiste dingen’ te zeggen en laten kinderen zien dat zij op hun beurt op hun intuïtie mogen vertrouwen
Positieve emoties
Rubin (1997) laat zien dat veerkrachtige kinderen positieve emoties zoals liefde, interesse en dankbaarheid ervaren. Deze zijn cruciaal voor het ervaren van veerkracht (Garmezy et al., 1984). Positieve emoties kunnen stress-levels naar beneden brengen door negatieve emoties ongedaan te maken (Bonanno & Keltner, 1997). Een individu dat positieve emoties ervaart, ziet zijn of haar omstandigheden als wenselijk (Fredrickson, 2001). Deze mensen kunnen hun repertoire aan vriendschappen, contacten en vaardigheden verbreden en uitbouwen. Hiermee kunnen ze toekomstige uitdagingen beter aan. Ook lukt het positief ingestelde mensen om nieuwe doelen voor zichzelf te stellen en om zich daaraan te verbinden, en zo in hun toekomst te investeren (Lyubomirski, King & Diener, 2005). Mensen die veel positieve emoties ervaren, zien hun leven en hun levensdoelen als nuttig en haalbaar, en geloven in een positieve toekomst (Bernard, 1995).
Autonomie
Autonome kinderen hebben een gevoel van eigen identiteit en zien de mogelijkheid om onafhankelijk te opereren (Bernard, 1993). Veerkrachtige kinderen zien kans om controle uit te oefenen over hun omgeving. Ze begrijpen dat ze zelf invloed hebben op hun situatie, ze hebben een zogenaamde interne locus of control (Wang, Tomlinson & Noe, 2010; Garmezy, Masten & Tellegen, 1984). Minder veerkrachtige kinderen voelen zich daarentegen vaak slachtoffer van hun situatie (Werner & Johnson, 2004).
Probleemoplossende vermogens
Kinderen die abstract kunnen denken en alternatieve oplossingen voor (cognitieve en sociale) problemen kunnen bedenken, bezitten veel probleemoplossende vermogens. Deze kinderen hebben de capaciteit om zich vast te bijten in een probleem en dat pas los te laten als er een oplossing gevonden is. Ze zien het als hun eigen taak om de problemen die zich voordoen het hoofd te bieden. Ook het vermogen om te plannen en om hulp te vragen dragen hieraan bij (Bernard, 1993; Murray, 2003).
Een doel in het leven hebben
Veerkrachtige kinderen hebben doelen, ambities en geloven in een mooie toekomst (Bernard, 1993). Ze voelen zich betrokken bij iets dat boven hen uitstijgt, hebben een missie, een behoefte om zich nuttig te voelen en om anderen te helpen die dingen meemaken die ze zelf ook hebben meegemaakt. Ze hebben een vastberadenheid om iets van hun leven te maken en hindernissen te overwinnen. Ze ontkennen de moeilijkheden in hun leven niet, deze hebben ze zelfs aangezet om structuur te geven aan hun leven (Rubin, 1997).

Sociale competentie
Sociale competentie omvat kwaliteiten als empathie, zorgzaamheid, flexibiliteit, communicatievaardigheden en humor (Bernard, 1993). Sociaal competente kinderen zullen gemakkelijker positieve relaties met de volwassenen en andere kinderen om zich heen aan kunnen gaan. Daarmee helpt deze karaktereigenschap kinderen om voldoende bronnen van sociale steun aan te boren (Benson, 1997). Rubin (1997) noemt kinderen met sociale competentie ‘adopteerbaar’. Het is voor deze kinderen gemakkelijker om gedurende hun jonge leven een of meerdere mentoren te vinden die als belangrijk(e) rolmodel(len) kunnen fungeren.
Hoe kan een mentor helpen?
Een van de belangrijkste aspecten van het bieden van hulp in moeilijke tijden is dat kinderen kunnen herkennen dat ze een keuze hebben om te herstellen en te groeien wanneer ze iets moeilijks meemaken (Rutter, 1985). Interventies zouden zich daarom moeten richten op het aanboren van veerkracht, in plaats van het wegnemen van risico’s (Zolkolski & Bullock, 2012). Veerkracht is een motiverende kracht die leidt tot een gevoel van vrijheid en energie. Een mentor kan, samen met een kind, op zoek gaan naar deze motiverende kracht. Deze is te vinden in speelsheid en humor, nieuwsgierigheid en avontuurlijkheid. Deze krachtige gevoelens kunnen naar boven gebracht worden door een fijne, intuïtieve relatie met een volwassene, waarin ruimte is voor deze ‘kinderlijke’ kwaliteiten. Mentoren die intuïtief met een kind omgaan, hebben een grote kans ‘de juiste dingen’ te zeggen en laten kinderen zien dat zij op hun beurt op hun intuïtie mogen vertrouwen (Rutter, 1985).
Een mentor is zoals gezegd zelf een belangrijke bron van sociale steun. Een mentor kan daarnaast een ‘thuis weg van huis’ bieden waar een rouwend kind zich deel van een andere hechte groep kan voelen (Werner, 1984). Dit kan het kind het gevoel geven dat het niet anders is dan andere kinderen. Daarnaast kan een mentor een kind helpen om zich aan zijn of haar familie, school en gemeenschap te verbinden. Als een geliefde persoon uit de directe omgeving doodgaat, valt er een enorm gat. Om dit gat te vullen moet het kind nieuwe emotionele relaties aangaan of al bestaande relaties versterken (Worden, 1992). Een kind kan uit angst om weer iemand te verliezen vermijden om nieuwe relaties aan te gaan (Spuij, 2017). Mentoren kunnen hun mentees aanmoedigen om op zoek gaan naar manieren om anderen weer dichterbij te laten komen. Positieve ervaringen met de mentor zelf, leeftijdsgenoten en docenten kunnen kinderen het zelfvertrouwen geven om hier stappen in te zetten.
Een kind kan bij de mentor even ontsnappen aan de veranderde situatie, en kan zichzelf zijn zonder ballast (Luther, 2015). De mentor kan exclusieve aandacht aan een kind besteden en kan het kind los zien van zijn of haar situatie. Hierdoor kan het kind een gevoel van keuze en controle ontwikkelen. Doordat mentoren een kind betrekken bij hun eigen leven, leren kinderen van hun perspectief en wordt hun repertoire van handelingsmogelijkheden groter. Het kind realiseert zich hierdoor dat het keuzes kan maken die anders zijn dan de keuzes van zijn of haar naaste omgeving.
De omgeving van het rouwende kind kan zo gericht zijn op pijnlijke emoties, dat de gewone, dagelijkse dingen die goed gaan niet meer benoemd worden. De mentor kan vanuit zijn of haar rol actief focussen op het normale en het positieve (Spuij, 2017). Dit helpt kinderen zichzelf doelen te stellen en hun positieve geloof in de toekomst te behouden (Zolkolski & Bullock, 2012). Daarmee kunnen mentoren keerpunten stimuleren. Keerpunten, zoals academisch succes, het aangaan van gezonde relaties of het bemachtigen van een baan, openen nieuwe perspectieven en mogelijkheden voor mentees om een pad van veerkracht te bewandelen (Luther, 2015).
Kenmerken van en goede mentor
Er zijn een aantal kenmerken die een mentor helpen om een rouwend kind goed te kunnen begeleiden. De professional kan, in overleg met zowel ouder(s) als kind, helpen iemand te selecteren die een aantal van de onderstaande kenmerken bezit.
Een mentor moet vertrouwd zijn voor zowel het kind als zijn of haar ouder(s). De mentor zal tijd alleen met het kind doorbrengen. Zowel het kind als de ouder moeten zich prettig voelen bij dat idee. Daarnaast is het fijn wanneer een mentor bekend is met de gewoontes van het gezin, zodat hij of zij weet hoe het dagelijks leven in het gezin eruit ziet. Ook moeten mentor en ouder met elkaar in contact staan, om beiden naast het rouwende kind te kunnen staan.
Een tweede kenmerk van een mentor is dat hij of zij idealiter wat verder van het verlies af staat, en hier minder persoonlijk door in beslag wordt genomen dan ouder en kind. Zodoende kan hij of zij ruimte bieden voor de gevoelens van het rouwende kind en heeft het kind niet het gevoel dat het de emoties van de mentor in bescherming moet nemen.
Daarnaast is het goed om iemand te vinden die voor langere tijd in het leven van een kind aanwezig kan zijn. Aangezien de relatie met een professional over het algemeen relatief kort is, zeker in vergelijking met de duur van een rouwproces, is het belangrijk een mentor te vinden die gedurende maanden of jaren in het leven van een kind kan zijn (Dreezens, 2018). Hierdoor ervaren kinderen een gevoel van continuïteit en kunnen mentor en kind een diepe, hechte band opbouwen.
De omgeving van het rouwende kind kan zo gericht zijn op pijnlijke emoties, dat de gewone, dagelijkse dingen die goed gaan niet meer benoemd worden
Volwassenen zijn geneigd om kinderen te troosten en gevoelens zo snel mogelijk op te willen lossen. Maar het is beter om een kind te helpen deze gevoelens te doorstaan en in kleine porties toe te laten (Spuij, 2017). Het is daarom belangrijk dat een mentor geen moeite heeft met het ervaren van (eigen of andermans) emoties. Kinderen kunnen de emoties die ze ervaren nog niet goed vangen in gedachten en woorden. Ze hebben nog niet de mentale ontwikkeling of levenservaring om zich te realiseren dat wat door hen heen gaat normale rouwemoties zijn. Een mentor kan de emoties van een kind benoemen en het kind zo helpen te begrijpen waar hij of zij doorheen gaat (Dreezens, 2018). Dit leert een kind deze gevoelens te herkennen en zonder schrik of schuld toe te laten. Daarnaast kan een mentor een voorbeeld zijn van hoe je met emoties om kunt gaan. Kinderen leren vooral door te kijken naar wat volwassenen doen. Wanneer volwassenen zich kwetsbaar opstellen en hun emoties delen, kan een kind dat ook leren. Mentoren zijn daarmee belangrijke rolmodellen voor hun mentees (Bowlby, 1982).
Mentoren kunnen beter geen verwachtingen of vooropgezette ideeën hebben over wat er zal gebeuren wanneer je een kind door een rouwperiode begeleidt. Een rouwproces is onvoorspelbaar, en laat zich niet in fases, stadia en timing vatten (Moors, 2015). Een mentor zou ruimte moeten laten voor het unieke rouwproces van het kind, in al zijn veelkleurigheid en diversiteit. Een kind wordt geholpen door te weten dat de mentor er altijd is wanneer dat nodig is en dat hij of zij niets gek vindt. Hierdoor word de mentor een veilige persoon met wie het rouwende kind kan delen waar hij of zij mee zit.
Om deze open en nieuwsgierige houding aan te kunnen nemen is het voor mentoren belangrijk dat zij geloven in hun eigen capaciteiten. Ze hoeven geen professional te zijn om een rouwend kind te kunnen ondersteunen. Wanneer zij helpen betekenis te geven aan een verlies, is dat zeer waardevol. Hierdoor kan een kind het verlies integreren in zijn of haar leven. Het belangrijkste in het verwerken van een verlies is om balans te vinden tussen bezig zijn met het verlies en met het leven dat doorgaat (Stroebe & Schut, 1999). Het vinden van deze balans is een zoektocht naar wie het kind is, wat het belangrijk vindt, maar ook wat het mist door het verlies en hoe het denkt dat dit gemis verzacht kan worden. Stap voor stap kan het rouwende kind, ondersteund door ouder en mentor, op zoek naar zingeving.
Veerkrachtige kinderen hebben doelen, ambities en geloven in een mooie toekomst

Besluit
Kinderen die op jonge leeftijd goed met rouw leren omgaan hebben daar in moeilijke situaties in hun latere leven veel profijt van. Dit levert uiteindelijk veerkrachtige volwassenen op die stevig in het leven staan, beter in staat zijn om hun hulpbronnen aan te boren, minder last hebben van uitval op het werk door gezondheidsklachten en die hun eigen kinderen de nodige levensvaardigheden kunnen bieden op de weg naar volwassenheid. Mentoren zijn in dat proces van grote toegevoegde waarde en hulpverleners kunnen een rol spelen in het vinden van een geschikte mentor.
Illustraties: https://www.doorleefboek.nl