In de geestelijke gezondheidszorg worden voortdurend diagnostische beslissingen genomen. Dat is niet altijd makkelijk, om diverse redenen. Allereerst is de informatie die clinici hebben vaak onvolledig en is er meestal geen sprake van feiten, maar van te interpreteren gegevens. Cliënten hebben soms weinig zelfinzicht, kunnen of willen niet alles laten zien of vertellen, of hebben bewust of onbewust belang bij het overdrijven of ontkennen van klachten (Dandachi & Ponds, 2013). Ten tweede krijgen clinici doorgaans weinig systematische, bruikbare feedback op hun diagnostische beslissingen (Furnham & Schofield, 1987). Ten derde ontbreekt het in de klinische praktijk nogal eens aan systematische oordeelsvorming en maken clinici in hun oordeelsvorming te weinig gebruik van statistische kennis (Merkelbach & Dandachi, 2020; Tiemens, Wagenvoorde & Witteman, 2018; Witteman, Van der Heijden & Claes, 2018). En, ten slotte en meer fundamenteel, ontbreekt het aan een gouden standaard: er is binnen het psychologische en psychiatrische wetenschapsgebied en de geestelijke gezondheidszorg geen overeenstemming over wat wel of geen stoornis is (Frances, 2013).
Op deze