Binnen de levenslooppsychologie (lifespan psychology) staat de menselijke ontwikkeling centraal. De term ‘ontwikkeling’ verwijst hierbij naar kwantitatieve en/of kwalitatieve veranderingen die zich gedurende de levensloop voordoen. De levenslooppsycholoog bestudeert de menselijke ontwikkelingspatronen in termen van stabiliteit en verandering (groei en verlies) zoals deze zich voordoen in het dagelijks leven en in de natuurlijke omgeving, waarbij er een voortdurende aanpassing plaatsvindt aan wisselende omgevingen gedurende het leven – vanaf de conceptie tot de dood. Hij wil als deskundige anderen in alle levensfasen optimaal begeleiden en ondersteunen bij het formuleren van eigen antwoorden op verschillende levensvragen. Vanuit een specifieke visie op ontwikkeling ontrafelt de levenslooppsycholoog het individuele ontwikkelingstraject en krijgt hij inzicht in de soorten determinanten die deze ontwikkeling beïnvloeden. Hieronder worden de uitgangspunten toegelicht die de levenslooppsycholoog hanteert en wordt er ingegaan op de soorten determinanten die de menselijke ontwikkeling beïnvloeden.
Eén van de grondleggers van de levenslooppsychologie was Paul Baltes (1939-2006) die bij zijn overlijden beschouwd werd als één van de meest invloedrijke psychologen van die tijd. Zijn wetenschappelijke leven stond in het teken van het ontwikkelen en verspreiden van het levensloopperspectief binnen de psychologie. Ook formuleerde hij een aantal uitgangspunten waardoor de levenslooppsycholoog op een duidelijk bepaalde, systematische manier naar de menselijke ontwikkeling kijkt (Baltes, 1987)1:
- Ontwikkeling is levenslang;
- Ontwikkeling is multidimensionaal en multidirectioneel;
- Ontwikkeling is plastisch.
Ontwikkeling is levenslang
Ontwikkeling is een natuurlijk proces met herkenbare ontwikkelingsperioden (zie tabel 1). De mens ontwikkelt zich gedurende het gehele leven, vanaf van het moment van conceptie tot het moment van het sterven. Binnen de levensloop is geen enkele periode allesbepalend of overheersend qua impact op de verdere ontwikkeling. Iedere levensfase gaat gepaard met nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden.
Ontwikkeling is multidimensionaal en multidirectioneel
De menselijke ontwikkeling speelt zich af op verschillende terreinen zoals het lichamelijke/biologische, het cognitieve, het sociale en het emotionele waarbij de ontwikkelingen binnen deze verschillende terreinen met elkaar in verband staan en elkaar beïnvloeden. Veranderingen op het ene terrein hebben vaak direct of indirect gevolgen voor de andere domeinen. Ontwikkeling betreft niet altijd vooruitgang of groei, er kan ook sprake zijn van verlies. Ook kan er binnen een ontwikkelingsperiode sprake zijn van zowel verlies als groei.
Mensen ontwikkelen zich ook in verschillende richtingen. Mede door individuele keuzemomenten laat de uiteindelijke ontwikkelingsrichting zich slechts binnen zeer brede grenzen voorspellen door de vroege ontwikkeling. Met name in de latere levensfase laat de menselijke ontwikkeling zich minder eenvoudig herleiden tot een uniform en uni lineair patroon. Ieder loopt als het ware zijn eigen unieke levenspad.
Ontwikkeling is plastisch
Centraal binnen de levensloopbenadering staat het idee dat de menselijke ontwikkeling plaatsvindt in interactie met de omgeving. Deze omgeving is dynamisch en steeds in verandering. Ontwikkeling betekent dan ook dat men met deze veranderende omgeving leert om te gaan. Ofschoon ieder individu weliswaar zijn voorkeurpatronen heeft, kan hij zich op verschillende manieren aanpassen aan nieuwe omgevingen of situaties. Daarbij heeft hij ook de capaciteit om nieuwe vaardigheden te leren of bestaande vaardigheden te verfijnen. Ofschoon de levenslooppsycholoog benadrukt dat de mens in alle levensfasen beschikt over de mogelijkheid tot verandering als gevolg van leren of ervaring, erkent hij ook dat deze mogelijkheid tot verandering afneemt gedurende de levensloop. Ontwikkeling wordt geleidelijk aan minder plastisch. Daarnaast wijst de levenslooppsycholoog ook op de interindividuele verschillen in plasticiteit. Niet iedereen heeft dezelfde leercapaciteiten en beschikt over dezelfde plasticiteit. Deze kwaliteiten zijn persoonsgebonden.
Theoretische kaders
Binnen de levenslooppsychologie is er geen dominante theorie, vaak wordt er eclectisch gewerkt. Hierbij wordt naast de klassieke ontwikkelingspsychologische theorieën zoals onder andere de hechtingstheorie van John Bowlby, de psychoanalytische theorie van Sigmund Freud, de theorie over de sociaalpsychologische ontwikkeling van Erik Erikson, de theorie over de cognitieve ontwikkeling van Jean Piaget, het behavioristisch perspectief van John Watson en Burrhus Skinner en de theorie over de morele ontwikkeling van Lawrence Kohlberg, ook gebruikgemaakt van andere theoretische perspectieven, zoals de informatieverwerkingstheorie.
Binnen de levenslooppsychologie wordt aanvullend aan bovenstaande theorieën een evolutionair perspectief op de menselijke ontwikkeling gecombineerd met een bio-ecologische visie. Een evolutionaire benadering helpt om de rol van genetische factoren bij de individuele ontwikkeling in kaart te brengen en te begrijpen. De bio-ecologische theorie van Bronfenbrenner daarentegen leent zich met name voor het bestuderen en begrijpen van sociale en culturele invloeden op de ontwikkeling, of anders geformuleerd, zij helpt om de rol van omgevingsinvloeden bij de individuele ontwikkeling in kaart te brengen. Beide zienswijzen worden hieronder kort beschreven.
Het evolutionaire perspectief en de gedragsgenetica
De basis van de hedendaagse evolutionaire theorieën kan worden herleid tot Charles Darwin (1809- 1882) en zijn boek On the Origin of Species. Daarin zette hij zijn evolutietheorie uiteen waarbij hij natuurlijke selectie naar voren bracht als een belangrijk mechanisme dat evolutie veroorzaakt.
Natuurlijke selectie houdt in dat die individuen die bepaalde kenmerken hebben waardoor ze beter in hun omgeving passen, meer kans hebben om te overleven dan individuen die deze kenmerken niet of minder hebben. Niet alleen hebben ze meer kans te overleven, maar zij hebben ook meer kans om nakomelingen op de wereld te zetten. Daarbij is de kans groot dat deze nakomelingen dan ook die kenmerken erven die ervoor zorgen dat ze beter aangepast zijn aan hun omgeving. Het natuurlijke selectieproces zorgt er als het ware voor dat die kenmerken die belangrijk zijn voor het voortbestaan van de soort doorgegeven worden aan de volgende generatie.
Aanhangers van het evolutionaire perspectief proberen dan ook die kenmerken te identificeren die het resultaat zijn van de genetische erfenis van onze voorouders. Zij veronderstellen dat deze genetische erfenis niet alleen bepalend is voor fysieke kenmerken zoals de kleur van het haar of de ogen, maar ook voor andere persoonsgebonden eigenschappen zoals persoonlijkheid en intelligentie. Vanuit een dergelijk perspectief besteden psychologen aandacht aan aangeboren genetische patronen in het menselijk gedrag. Deze belangstelling voor de rol van genen bij het verklaren van menselijk gedrag heeft er, samen met recente ontwikkelingen van steeds meer geavanceerde en betaalbare technieken om het menselijk genoom te analyseren, voor gezorgd dat de gedragsgenetica een snel groeiende discipline is.
De gedragsgenetica bestudeert in welke mate verschillen tussen mensen toe te schrijven zijn aan omgevingsfactoren en/of erfelijke factoren. De term ‘erfelijkheid’ verwijst hierbij naar de bijdrage van genen in het verklaren van verschillen tussen mensen en niet naar de bijdrage van genen aan een bepaald kenmerk. Daarnaast verwijst ‘erfelijkheid’ naar de bijdrage van genen in het verklaren van verschillen tussen mensen in een specifieke populatie op een bepaald tijdstip. Erfelijkheidsschattingen zijn dus populatie- en tijdgebonden. Dit betekent dat erfelijkheidsschattingen kunnen variëren over de tijd heen. Zo neemt naarmate de leeftijd vordert de erfelijkheid van intelligentie toe en neemt de invloed van de omgeving af. Ook is het mogelijk dat erfelijkheidsschattingen kunnen verschillen tussen mannen en vrouwen. Daarnaast is het belangrijk om steeds in gedachten te houden dat genen geen één-op-éénrelatie met gedrag vertonen. Genen verhogen de kans dat een bepaald gedrag zal voorkomen, doch in veel gevallen is het al dan niet voorkomen van dat gedrag of de mate waarin dat gedrag wordt vertoond ook nog eens afhankelijk van andere factoren zoals omgevingsinvloeden (Jacobs, Wichers, & Rijsdijk, 2013).
Het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner
In de tweede helft van de vorige eeuw ontwikkelde Urie Bronfenbrenner (1917-2005) zijn ecologische visie op de menselijke ontwikkeling waarin de wederkerige relatie tussen het individu en zijn omgeving centraal staat (Bronfenbrenner & Morris, 2006)2. De menselijke ontwikkeling is geen geïsoleerd proces dat vastligt in het individu. Mensen zijn constant in interactie met hun omgeving en het is in die voortdurende interactie met de wereld dat menselijke ontwikkeling plaatsvindt volgens Bronfenbrenner. In die interactie met de omgeving past het individu zich aan die omgeving aan, maar tegelijk kan het individu ook die omgeving veranderen: de relatie tussen het individu en zijn omgeving is zodoende wederkerig.
Ofschoon menselijke ontwikkeling voor een belangrijk deel wordt bepaald door de aard van de contexten en de interacties waaraan het individu deelneemt, heeft Bronfenbrenner ook oog voor de biologische component van de menselijke ontwikkeling. Biologisch materiaal (zoals genen) stuurt de ontwikkeling niet op een directe en wetmatige wijze – het produceert geen op voorhand vastliggend levenspad – maar in interactie met een complexe en steeds wisselende omgeving geven biologische determinanten mede invulling aan het unieke levenspad. Willen we de menselijke ontwikkeling begrijpen, dan moeten we, naast kennis van deze biologische determinanten, bijgevolg ook zicht hebben op de omgeving van het individu.
Determinanten van de levensloop
Door de aandacht in wetenschappelijk onderzoek voor de totale levensloop is het duidelijk geworden dat er zich ook na de kinder- en jeugdjaren veranderingen voordoen die van invloed zijn op menselijk gedrag. Het gaat dan vooral om ontwikkelingen die het gevolg zijn van eerder toevallige factoren of factoren uit de sociale, culturele en historische context. Hierdoor heeft de levenslooppsycholoog ook aandacht voor de onregelmatigheid en onvoorspelbaarheid van de menselijke ontwikkeling. Discontinuïteit, interindividuele verschillen en verschillen in het eindstadium worden daarbij als belangrijke kenmerken van de menselijke levensloop gezien.
De levenslooppsycholoog heeft een uitgesproken interesse voor het bijzondere, het unieke van een individuele levensloop. Hij vraagt zich af hoe de algemene ontwikkelingspsychologische wetmatigheden samen met de verschillende sociale, culturele en historische invloeden de individuele levensgeschiedenis vormgeven. Binnen de levensloopbenadering worden dan ook drie soorten determinanten van de levensloop onderscheiden, namelijk normatieve leeftijdgebonden invloeden, normatieve historische invloeden en niet-normatieve invloeden.
Normatieve leeftijdgebonden invloeden zijn biologische en sociale omgevingsinvloeden die leeftijdgebonden zijn. Deze komen ongeveer gelijktijdig voor bij meerdere individuen in eenzelfde leeftijdsgroep die deel uitmaken van eenzelfde cultuur of subcultuur. ‘Normatief’ wordt dus begrepen als ‘vaak voorkomend’. Voorbeelden zijn rijpingsprocessen zoals leren lopen, leren spreken, de eerste menstruatie of zaadlozing, de menopauze, maar ook bijvoorbeeld het halen van het rijbewijs op je achttiende jaar. Het halen van het rijbewijs kan beschouwd worden als een normatieve leeftijdgebonden invloed omdat dit in onze westerse cultuur vaak rond het achttiende levensjaar plaatsvindt.
Normatieve historische invloeden zijn biologische en sociale-omgevingsinvloeden die verbonden zijn aan de specifieke maatschappelijke situatie in de historische tijd. Deze zijn normatief in de zin dat de meeste leden van een generatie ermee te maken krijgen. Denk aan oorlogen, economische recessies, epidemieën maar ook aan bepaalde veranderingen in leefstijl zoals het ontstaan en gebruik van internet, mobiele telefoons en de populariteit van sociale media. Vaak wordt er hierbij gesproken in termen van ‘cohorten’ of ‘generaties’ die gekarakteriseerd worden door verschillende, maar tijdgebonden ervaringen die het gedrag en de leefwereld sterk beïnvloeden.
Niet-normatieve invloeden zijn biologische en sociale-omgevingsinvloeden die sterk persoonsgebonden zijn en niet in het algemeen van toepassing zijn op een bepaalde leeftijdsgroep of in een bepaald historisch tijdvak. Ze laten zich vaak onverwacht gelden en kunnen het leven van het individu soms een heel ander verloop geven. Het zijn met name deze factoren die elk levenspad uniek maken. Denk aan levensgebeurtenissen zoals een ongeval of scheiding, maar ook aan bijvoorbeeld het winnen van de hoofdprijs in de loterij.
De levensloopbenadering gaat ervan uit dat de drie soorten invloeden niet op alle leeftijden even belangrijk zijn. De impact van deze invloeden op de levensloop wordt via figuur 2 weergegeven waarbij de y-as de mate van impact op de ontwikkeling weergeeft.
Tijdens de kinderjaren en de ouderdom hebben de leeftijdgebonden biologische invloeden een groot effect op de ontwikkeling. Leeftijdgebonden sociale invloeden komen vooral tijdens de adolescentie naar voren. De invloed van normatief historische determinanten is vooral tijdens de adolescentie en de jongvolwassenheid waar te nemen. De invloed van niet-normatieve determinanten neemt lineair toe met de leeftijd om dan tijdens de ouderdom te stagneren.
De levenslooppsycholoog is erop gericht om de verschillende determinanten die de ontwikkeling van het individu beïnvloeden in kaart te brengen. Hij houdt daarbij rekening met de impact in elke levensfase van de drie soorten determinanten. Ofschoon zicht op de verschillende determinanten van belang is bij het ontrafelen van het individuele ontwikkelingstraject, zal de nadruk komen te liggen op die determinanten die door psychologische begeleiding (bijvoorbeeld coaching) beïnvloedbaar zijn en die voor het individu als aanknopingspunten kunnen dienen om actie te ondernemen die tot verandering leidt.
Twee-continuamodel mentale gezondheid
De levenslooppsycholoog wil niet alleen zicht krijgen op de individuele ontwikkeling en de determinanten ervan, maar wil ook, als deskundige, anderen in alle levensfasen optimaal begeleiden en ondersteunen bij het formuleren van eigen antwoorden op verschillende levensvragen. Hij streeft ernaar om anderen naar maximale zelfactualisatie of zelfontplooiing te begeleiden of te coachen. In de praktijk kan dit vertaald worden als het streven om het mentale welzijn van het individu te bevorderen. Mentale gezondheid wordt hierbij gedefinieerd op basis van twee criteria, namelijk de mate waarin het individu vrij is van psychopathologie alsook de mate waarin hij emotioneel, psychologisch en sociaal welbevinden ervaart (Keyes, 2005)19. Dit twee-continuamodel veronderstelt dat welbevinden en psychopathologie twee gerelateerde, doch afzonderlijke factoren zijn. Of met andere woorden: mensen met psychische klachten kunnen tegelijkertijd een bepaalde mate van psychisch welbevinden ervaren en omgekeerd (Keyes, 2005; Lamers, Westerhof, Bohlmeijer, Ten Klooster, & Keyes, 2011)21.
Individuen met een hoog niveau van emotioneel, psychologisch en sociaal welbevinden floreren. Florerende individuen hebben een uitstekende psychische en fysieke gezondheid. Ze hebben het vermogen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven (Huber et al., 2011; Huber et al., 2016)910. Recent onderzoek in een grote representatieve steekproef laat zien dat 38 procent van Nederlanders floreert (Schotanus-Dijkstra et al., 2016)27.
Belang positieve emoties
Iemand floreert wanneer hij naast een optimaal functioneren ook positieve emoties zoals geluk, voldoening, opgewektheid en kalmte ervaart (Keyes, 2005). Positieve emoties worden gezien als een kernelement, een basisvoorwaarde voor floreren (Huppert & So, 2013)11. Ook volgens de Broaden-and-Build-theorie (Fredrickson, 2004)4 zijn positieve emoties de sleutel tot floreren. Positieve emoties, ook al zijn ze soms vluchtig van aard, verbreden namelijk het gedachten- en handelingsrepertoire. Die verbreding leidt er bovendien toe dat het individu nog meer op zoek gaat naar die contexten die voor hem gepaard gaan met positieve emotie (Wichers et al., 2015). Hierdoor ontstaat er een voortdurende, zelfonderhoudende opwaartse spiraal van positieve emoties (Garland et al., 2010)5.
Positieve emoties zorgen er ook voor dat de beschikbare cognitieve en sociale hulpbronnen waaruit geput kan worden bij tegenslag of stress, vergroot en verstevigd worden. Positieve emoties dragen bij aan iemands veerkracht om met negatieve gebeurtenissen om te gaan. Daarnaast hebben positieve emoties ook een ‘undo-effect’ op negatieve emoties (Fredrickson, 2004). Het streven van de levenslooppsycholoog om anderen naar maximale zelfactualisatie of zelfontplooiing te begeleiden of te coachen, kan in de praktijk vertaald worden als het streven om het individuele welbevinden te bevorderen. Positieve emoties dragen in grote mate bij aan het individuele welbevinden, aan het individuele floreren en kunnen daarenboven een belangrijke richting-aangever zijn voor de verdere ontwikkeling van het individu. Als levenslooppsycholoog is het dus van belang om inzicht te krijgen in de subjectieve beleving van positieve emoties van het individu.
Experience sampling
Positieve emoties kunnen op verschillende manieren in kaart worden gebracht, bijvoorbeeld door middel van zelf ingevulde vragenlijsten of (semi) gestructureerde interviews of experimentele tests waarbij affectieve reacties door specifieke stimuli uitgelokt worden. Ofschoon dergelijke instrumenten hun waarde hebben ten aanzien van het in kaart brengen van de emotionele wereld van het individu, zijn er ook nadelen aan verbonden. Zo zijn vragenlijsten en interviews vaak retrospectief van aard, wat mogelijk geheugenbias en andere vertekeningen, geïnduceerd door bijvoorbeeld de neiging sociaal wenselijk te antwoorden, met zich meebrengt. Bij experimenten worden stimuli aangeboden in gecontroleerde, doch artificiële situaties die echter zelden een weerspiegeling zijn van de natuurlijke omgeving waarbinnen deze stimuli en de daarbij horende affectieve reacties zich gebruikelijk voordoen. Kortom, dergelijke instrumenten slagen er onvolledig in om op een betrouwbare en valide manier (positieve) emoties zoals deze zich voordoen in de natuurlijke omgeving en in de dagelijkse context in kaart te brengen.
Om inzicht te krijgen in dergelijke processen is het noodzakelijk mensen te bestuderen in hun dagelijks leven en in hun voortdurende interactie met de wereld, of met andere woorden: daar waar de individuele ontwikkeling zich voordoet. De ‘Experience Sampling Method’ (ESM), ook wel ‘Ecological Momentary Assessment’ (EMA) of ‘Ambulatory Assessment’ genoemd (AA), is hiervoor ontwikkeld (Csikszentmihalyi & Larson, 1987; Mehl & Conner, 2012)323. Met op Experience Sampling gebaseerde smartphone-applicaties, zoals bijvoorbeeld Reallife™ Exp mobile application (https://www.lifedatacorp.com) of Psymate© (http://www.psymate.eu), is het mogelijk om ervaringen zoals positieve emoties ‘on the spot’, dus op het moment en in de context waarin ze zich voordoen, in kaart te brengen. Individuen krijgen op vaste of random momenten een signaal (‘beep’) waarbij op de smartphone een korte vragenlijst verschijnt die peilt naar hoe men zich op dat moment voelt, wat men op dat moment doet, in welk gezelschap men is, enzovoorts. Telkens als de app het signaal tot invullen van de vragenlijst geeft, wordt men gevraagd om op een zeven-punts-Likert-schaal aan te geven in welke mate men zich op dat moment bijvoorbeeld gelukkig of opgewekt voelt (meting van positieve emoties), of men op dat moment bijvoorbeeld alleen is of in het gezelschap van anderen (meting van de sociale context) en welke activiteit men op dat moment uitvoert (meting van gedrag).
Deze onderzoeksmethodiek heeft een aantal unieke voordelen:
- Gedrag wordt bestudeerd in interactie met de omgeving waardoor gedragspatronen blootgelegd kunnen worden die (al dan niet) bijdragen aan de individuele ontwikkeling;
- Gedrag wordt bestudeerd in de natuurlijke, ‘ ecologische’ omgeving van het individu; er vindt geen manipulatie plaats;
- De data geven een inkijk in onbewuste psychologische processen (zoals gevoelens en gedachten) waardoor deze meer bewust gemaakt kunnen worden;
- De observaties vinden plaats op het moment zelf (real-time assessments): individuen rapporteren hoe ze zich op dat moment voelen, wat ze aan het doen zijn en in welke context. Uitgaande van een goede opvolging van de instructie om te rapporteren wat er zich op dat moment voordoet, is het risico op vertekening door geheugenfouten minimaal.
- Repetitieve assessments (bijvoorbeeld tien keer per dag gedurende een aantal opeenvolgende dagen) verhogen het onderscheidend vermogen van statistische toetsing waardoor ook relatief subtiele, maar betekenisvolle associaties geobserveerd kunnen worden.
Kortom, met ESM worden gegevens verzameld die een unieke inkijk geven in moment-tot-momentervaringen zoals deze zich ontvouwen in interactie met de wereld, met de omgeving.
Het leven van alledag
Het individu ontwikkelt zich in voortdurende interactie met zijn omgeving idealiter richting een betere mentale gezondheid. Positieve emoties fungeren daarbij als motor, als katalysator. Met behulp van ESM is het mogelijk deze motor van ontwikkeling te bestuderen in de dagelijkse context en deze kennis te gebruiken ter bevordering van de mentale gezondheid. Hieronder volgt nu een toelichting op een aantal recente ESM-studies.
Positief affect
Onderzoek van de vakgroep Levenslooppsychologie aan de Open Universiteit onder een algemene populatie (N=148, gemiddelde leeftijd 43) jaar liet zien dat positief affect in het dagelijks leven samenhing met mentale veerkracht. Hogere scores op de Nederlandse versie van de Resilience Scale gingen gepaard met hoger momentaan positief affect. Omwille van het cross-sectionele design was het echter niet mogelijk uitspraken te doen met betrekking tot de causaliteit tussen positief affect en veerkracht. Bovendien was de associatie niet significant meer bij correctie voor demografische factoren en andere momentane ervaringen zoals negatief affect, stressreactiviteit en eigenwaarde (Peeters, Lataster, Janssens, & Jacobs, 2016)26. Deze studie lijkt te suggereren dat de samenhang tussen momentaan positief affect en mentale veerkracht wellicht door demografische factoren en/of andere momentane psychologische processen beïnvloed wordt. Verder onderzoek is wenselijk om dit te ontrafelen.
ESM-onderzoek van Lilian Jans-Beken (Jans-Beken et al., submitted)15 liet zien dat momentane gevoelens van dankbaarheid reciprook geassocieerd zijn met momentaan positief affect. Deze bevinding suggereert dat momentane dankbaarheid bijdraagt aan meer positief affect wat vervolgens weer leidt tot meer momentane dankbaarheid. Deze opwaartse spiraal van momentane dankbaarheid en positief affect blijkt bovendien sterker te zijn voor individuen met een betere positieve mentale gezondheid. Individuen met psychische klachten daarentegen lijken minder te profiteren van deze opwaartse spiraal van momentane dankbaarheid en positief affect. Deze opwaartse spiraal van momentane dankbaarheid en positief affect kan een verklaring zijn voor een welzijn bevorderende effect van dankbaarheid. Immers, een eerdere longitudinale studie liet zien dat dankbaarheid, geoperationaliseerd als de algemene neiging om andermans welwillende bijdrage aan de eigen positieve ervaringen te erkennen en daar met dankbare emoties op te reageren (Jans-Beken, Lataster, Leontjevas, & Jacobs, 2015)16, een significante voorspeller was van subjectief welbevinden, maar niet van psychopathologie (Jans-Beken, Lataster, Peels, Lechner & Jacobs, 2017)17.
Prospectief ESM-onderzoek bij een volwassen vrouwelijke tweelingensample (N= 416, gemiddelde leeftijd 27 jaar) toonde een significante associatie tussen positief affect in het dagelijks leven en neuroticisme, zoals gemeten met de neuroticisme-extraversiesubschaal van de Eysenck Personality Scale (Jacobs et al., 2011)13. Hogere neuroticismescores gingen gepaard met minder momentaan positief affect. Deze associatie bleef significant als gecorrigeerd werd voor andere momentane ervaringen zoals negatief-affect, negatief-affectvariabiliteit, positief-affectvariabiliteit, stressgevoeligheid en beloningsgevoeligheid. Deze bevinding geeft aanleiding tot de veronderstelling dat neuroticisme via het pad van reductie in momentaan positief affect leidt tot psychopathologische symptomatologie zoals depressieve klachten. Immers, eerdere studies lieten zien dat positief affect, en dan vooral het van moment-tot-moment behouden van positief affect, het risico op de latere ontwikkeling van depressieve klachten significant vermindert (Hohn et al., 2013)8. Ook beschermt positief affect tegen een genetische kwetsbaarheid voor stress (Van Winkel et al., 2014; Wichers et al., 2008)3032 evenals tegen een genetische kwetsbaarheid voor depressie (Wichers et al., 2007)33.
Kortom, bovenstaande studies laten het belang van positief affect zien voor beide assen van het mentale gezondheidsmodel. Nader onderzoek zal zich vooral richten op het verder bestuderen van de (voorspellende) rol van positief affect in het dagelijks leven ten aanzien van metingen die een positieve uitkomst hebben op geestelijke gezondheid zoals emotioneel, psychologisch en sociaal welbevinden, floreren en geluk, alsook naar achterliggende verklaringsmechanismen. ’
Erfelijkheid positief affect
Een tweelingenstudie is een uitstekend onderzoeksdesign om zicht te krijgen op het belang van erfelijkheid als verklaring voor interindividuele verschillen in kenmerken of eigenschappen zoals het ervaren van positief affect. Immers, eeneiige tweelingen worden verondersteld genetisch identiek te zijn, terwijl twee-eiige tweelingen de helft van hun genetisch materiaal delen. Een grotere gelijkenis in een kenmerk of eigenschap bij eeneiige tweelingen dan bij twee-eiige tweelingen is bijgevolg een indicatie voor de invloed van een genetische factor (Jacobs, 2005)12. Het Oost-Vlaams Meerlingenregister (East Flanders Prospective Twin Survey), in 1964 opgericht door prof. dr. Robert Derom en prof. dr. Michel Thiery, is een prospectief, populatiegebonden register dat tot op de dag van vandaag systematisch alle twee- en meerlingengeboorten in de Belgische provincie Oost-Vlaanderen registreert (http://www.twins.be).
Een ESM-studie van Lothmann et al. (2012) bij een vrouwelijke steekproef (N=520, gemiddelde leeftijd 27 jaar) uit dit register liet zien dat de interindividuele variatie in momentaan positief affect het best verklaard werd door een model waarin uitsluitend omgevingsfactoren waren opgenomen. Dit doet vermoeden dat momentaan positief affect niet beïnvloed wordt door genetische factoren maar door omgevingsfactoren. In dezelfde studie (Menne-Lothmann et al., 2012)24 werd ook onderzocht in welke mate interindividuele verschillen in beloningservaring, geoperationaliseerd als de stijging in positief affect gepaard gaande met kleine dagelijkse plezierige gebeurtenissen zoals het krijgen van een complimentje, toe te schrijven zijn aan genetische en/of omgevingsfactoren. Ofschoon de resultaten niet eenduidig waren, speelt er mogelijk een kleine genetische factor een rol bij het genereren van positief affect uit kleine dagelijkse gebeurtenissen. Een andere ESM-studie in dezelfde steekproef (Jacobs et al., 2013)14 toonde dat verschillen in individuele variabiliteit in positief affect, geoperationaliseerd als de within-subject standaarddeviatie van positief affect, voor 18% toe te schrijven is aan genetische factoren en voor 82% aan omgevingsfactoren.
Bovenstaande studies laten zien dat verschillende patronen van dagelijkse expressie van positief affect voor een groot deel, en in het geval van positieve emoties zelfs volledig, verklaard kunnen worden op basis van omgevingsfactoren. Onderzoek binnen de vakgroep Levenslooppsychologie richt zich dan ook op het kaart in brengen van die omgevingsfactoren die geassocieerd zijn met positief affect in de context van het dagelijks leven.
Factoren geassocieerd met positief affect in het dagelijks leven
In het kader van een studie naar de relatie tussen het hebben van een kat en/of hond als huisdier en mentale gezondheid (Animal Impact in Real Life; http://air.ou.nl) liet een pilotstudie bij zeventien volwassen deelnemers zien dat de aanwezigheid van een huisdier geassocieerd was met meer momentaan positief affect. Op het moment dat het huisdier aanwezig is, voelen de huisdierbezitters zich beter en ervaren ze meer positief affect. Mogelijk fungeert het huisdier als een bron van sociale steun en als buffer voor stress voor de huisdierbezitter (Janssens, Eshuis, Peeters, Lataster, & Jacobs, 2016)18.
Maar ook momentaan positief affect fungeert als aanjager voor gedrag dat vervolgens weer bijdraagt aan positief affect. In een ESM-studie onder 621 vrouwen (gemiddelde leeftijd 27 jaar; Wichers et al., 2015) werd aangetoond dat de mate waarin fysieke activiteit gepaard ging met positief affect, voorspellend was voor de kans dat men fysiek actief bleef. Hetzelfde werd geobserveerd voor de sociale context. Het positief affect dat samenhing met het in leuk gezelschap zijn, voorspelde de kans dat men ook later nog sociaal actief was. Dit effect was zelfs de dag nadien nog op te merken: het positieve affect geassocieerd met aangenaam gezelschap was voorspellend voor de mate waarin men de volgende dag sociaal actief was. Positief affect kan dus inderdaad gezien worden als een positieve activator die in de context van alledag leidt tot gedragingen die bijdragen aan (nog) meer positief affect. Deze bevinding ondersteunt het idee van voortdurende, zelfonderhoudende opwaartse spiraal van positieve emoties (Garland et al., 2010; Wichers et al., 2015).
Inzicht in de gedragspatronen geassocieerd met positief affect
Inzicht in de eigen gedragspatronen die gepaard gaan met positief affect in het dagelijks leven lijkt een sleutel te zijn voor (nog) meer positief affect. Het voortdurende gebruik van mobiele technologie in het dagelijks leven maakt het bovendien mogelijk om gedurende langere tijd met een op ESM-gebaseerde smartphone-applicatie gegevens te verzamelen (Groot, 2010)6. Dergelijke intensieve dataverzamelingen laten toe om individu-specifieke gedragspatronen te identificeren die een nauwkeurige en gedetailleerde inkijk geven in welk gedrag en welke context specifiek voor dat individu gepaard gaan met meer positieve emoties, zodat ook het advies gepersonaliseerd op een individu afgestemd kan worden (Hamaker & Wichers, 2017; Van der Krieke et al., 2017)728. Studies suggereren dat zulke feedback mensen effectief aan de slag zet om meer positieve emoties te genereren, met een betere mentale gezondheid als resultaat (Kramer et al., 2014; Van Roekel et al., 2016)2029.
Coaching en onderwijs
Een psychologisch hulpverleningsproces waarbij inzicht in de individuele met positief affect gepaard gaande gedragspatronen een belangrijke schakel is tot een betere mentale gezondheid, is coaching. De essentie van coaching bestaat immers uit het vrijmaken van iemands potentieel om zijn prestaties te maximaliseren (Whitmore, 2002)31 om de zelfgekozen doelen te bereiken (NOBCO, 2017)25 en zo te komen tot maximale zelfactualisatie of zelfontplooiing. Steeds meer en steeds vaker worden coaching-trajecten ingezet ter bevordering van het individuele optimale functioneren. Deze tendens zal zich ook de komende tijd nog voortzetten. Tegelijk doet deze ontwikkeling echter ook de behoefte toenemen aan degelijk wetenschappelijk onderzoek ter toetsing van de effectiviteit van coachingtrajecten en ter identificatie van onderliggende werkzame elementen. Dat onderzoek staat nog in de kinderschoenen. Er is een vanuit de vakgroep Levenslooppsychologie in nauwe samenwerking met praktijkcoaches ESM-gebaseerd onderzoek opgezet waarvan de eerste resultaten in de loop van 2018 verwacht worden (Lataster, 2017)22.
Een andere context waarbinnen de aandacht voor positief affect en het bevorderen ervan aangewezen is, is het onderwijs. Educatie is namelijk gericht ‘op de bevordering van de persoonlijke ontplooiing ten dienste van het maatschappelijk functioneren van volwassenen door de ontwikkeling van kennis, inzicht, vaardigheden en houdingen op een wijze die aansluit bij hun behoeften, mogelijkheden en ervaringen alsmede bij maatschappelijke behoeften’ (Overheid.nl, 2017). Een longitudinaal onderzoeksproject van de vakgroep Levenslooppsychologie heeft als doel de effectiviteit van schoolinterventies gericht op het bevorderen van het floreren van adolescenten te bestuderen. Het onderzoek omvat de ontwikkeling, implementatie en effectiviteitstoetsing van een krachtgerichte schoolinterventie. Resultaten van dit project worden de komende jaren verwacht.
Besluitend: ESM-gebaseerd onderzoek draagt in belangrijke mate bij aan de kennisvermeerdering op het gebied van de positieve geestelijke gezondheidszorg.