Intuïtie maakt meer kapot dan je lief is heet het nieuwste boek van Harald Merckelbach, hoogleraar Rechtspsychologie aan Maastricht University. Het kreeg vijf sterren in de boekenrubriek van de Volkskrant. Inderdaad een toegankelijk, lekker leesbaar boek over een aantal zaken waarin Merckelbach zich als getuigedeskundige heeft verdiept. Een boek zonder jargon, waarbij de lezer niet wordt afgeleid door afkortingen of technische termen.
Het boek start met twee voorbeelden die duidelijk maken hoe snel en automatisch we morele oordelen vellen. In een voorbeeld wordt beschreven hoe iemands hond overlijdt, waarna de eigenaar hem in stukjes snijdt, kookt en opeet. De man was altijd goed voor zijn hond, hield van het beest, maar toch vellen we onmiddellijk een moreel oordeel over hem, stelt Merckelbach.
Hoe erg is zo’n moreel oordeel?
‘Ik ben niet zo geïnteresseerd in de vraag of dat erg is. Het ís zo en ik wilde het fenomeen beschrijven. Het heeft alles te maken met onze ontwikkeling en dat we op heel jonge leeftijd de wereld al indelen in good guys en bad guys. Onze oordelen als volwassenen zijn daarvan een afgeleide. We zouden moeilijk kunnen overleven als we geen onderscheid konden maken tussen de mensen waarmee het goed leven is en de mensen waarvoor je moet uitkijken. Ik wil laten zien hoeveel moeite het ons kost om in veel situaties geen moreel oordeel te vellen. In het boek betoog ik verder dat de neiging een moreel oordeel te vellen gevaarlijk wordt als we in de juridische arena terechtkomen. Dan zou je willen dat mensen hun morele oordeel opschorten.’
De titel van uw boek is algemener: kijk uit voor je intuïtie, zegt u eigenlijk.
Vindt u het moreel oordelen vooral binnen ‘de juridische arena’ een probleem of ook er buiten?
‘Ik heb voor die titel gekozen, omdat ik verschillende zaken beschrijf die ik als getuige-deskundige heb meegemaakt en ik keek wat daar de gemeenschappelijke factor in was. Als het fout ging, had dat te maken met de intuïtie van iemand. Maar dat onderscheid is niet zo absoluut. We hebben Twitter, Facebook, Instragram, de hoofdmoot van wat wij daar doen is oordelen vellen over anderen, over actuele kwesties, de Armeense vrouw die is uitgezet, tot en met de discussie over zwarte piet en of we wel of geen geld moeten doneren aan een bepaald goed doel…’
En afgezien van de sociale media?
‘Ook in het dagelijks leven is het goed om voorzichtig te zijn, want morele oordelen komen zo snel en voelen zo vanzelfsprekend, dat het ons moeite kost er vraagtekens bij te plaatsen. Een van de problemen van het moderne leven is volgens mij dat er op grote schaal morele oordelen worden geveld, daarom verloopt het openbare debat zo stroef. Dat is in Nederland het geval, maar in de Verenigde Staten al helemaal, de Democraten en Republikeinen praten niet eens meer met elkaar. Mensen zijn in toenemende mate egocentrischer geworden, we zijn overtuigd van ons eigen gelijk en hebben het in veel gevallen verleerd om argumenten uit te wisselen en standpunten te herzien.’
In uw boek pleit u er ook voor dat we onze gevoelens uitschakelen.
Wat is het verschil tussen een moreel oordeel opschorten en je gevoelens uitschakelen?
‘Dat is een heel moeilijke vraag. Ik ga vooral over morele oordelen. Ik weet niet of je morele oordeel uitstellen hetzelfde is als je gevoel uitschakelen. Het gaat mij vooral om het opschorten van morele oordelen, we moeten er eerst voor zorgen dat we alle informatie krijgen en alle scenario’s bekijken. Twijfel altijd aan je eerste intuïties.’
U schrijft ook een hoofdstuk over artsen.
Wat vind u van een dokter die naar zijn niet-pluisgevoel luistert?
‘Dokters met een intuïtief diagnostisch oordeel, slaan behoorlijk vaak de plank mis, zo blijkt uit de literatuur. Die verheerlijking van het niet-pluisgevoel is onterecht. Een van de grootste foutenbronnen van artsen heeft daarmee te maken. Het leidt vaak tot een vorm van over-pathologiseren. Het kan ook gruwelijk misgaan, zoals bij neuroloog Ernst Jansen-Steur, die ik ook bespreek in mijn boek. Hij had voortdurend een niet-pluisgevoel bij veel patiënten, waardoor hij veel medicatie voorschreef en ingrepen deed die achteraf niet nodig waren geweest. Het heeft sommige patiënten tot zelfmoord gebracht. Intuïtie kan in dit geval een spoor van vernieling achterlaten. Het eerste onderzoek dat aantoont dat het niet-pluisgevoel winst oplevert, moet ik nog zien.
Hoe moet een dokter het dan aanpakken?
‘Om verantwoorde medische beslissingen te nemen, moet je goed nagaan wat er allemaal voor biases zijn en je daar vervolgens voor wapenen. Je moet voortdurend alle scenario’s openhouden en niet te vroeg kiezen voor één scenario, waardoor je andere diagnoses uitsluit. Maar medische ervaring is wel van belang en dan wordt het verhaal genuanceerder. Die ervaring kan worden aangescherpt, er bestaat zoiets als medische heuristiek.’
Dat kun je toch ook onder intuïtie scharen: een snel oordeel op grond van jarenlange ervaring?
‘Dan hebben we een iets verschillende definitie van intuïtie.’
De term intuïtie is misschien inderdaad een vergaarbak, mensen scharen er van alles onder.
U beschrijft dat een goede en minder goede dokter verschillen in de mate waarin ze overtuigd zijn van hun eigen oordeel.
‘Een slechte dokter, een dokter die het vaker mis heeft, is sterk overtuigd van zijn eigen oordeel. Een goede dokter staat meer twijfel toe. Een van de belangrijkste manieren om onderscheid te maken tussen een goeie en een minder goeie dokter – dus een dokter die het vaak goed heeft en een die vaak mis zit – is dan de mate waarin men overtuigd is van het eigen oordeel en openstaat voor corrigerende feedback.’
En afgezien van de artsen?
‘Ook op andere terreinen wantrouw ik dat zogenaamde niet-pluisgevoel. Zoals alles wat te maken heeft met assessments en sollicitaties. Daar is de positie van psychologische tests steeds minder geworden en de positie van de oordelende recruiter steeds sterker geworden. Dat vind ik zeer bedenkelijk, want als er ergens ruimte is voor vooroordelen en morele afkeur, dan is het in zo’n vaag assessment-gesprek. En de gevolgen voor de kandidaten zijn heel belangrijk.’
Maar met het kiezen in het dagelijks leven moet je dan niet op je gevoel afgaan?
‘Als je moet kiezen voor een merk auto, dan kun je wel op je gevoel afgaan, dat maakt minder uit, maar achteraf weten we niet of die keuze terecht was. We weten nooit hoe blij we waren geweest met de auto waarvoor we niet gekozen hebben. Daniel Kahneman schreef hierover in zijn boek Thinking fast and slow – in het Nederlands vertaald als Ons feilbaar denken. Hij beschrijft hoe hij geïnteresseerd raakte in de cognitieve psychologie en de vormen van bias die kunnen optreden, zoals de anchor bias en de expectancy bias. Als officier in het Israëlische leger moest hij helpen bij de selectie van officieren. Kandidaat-officieren moesten onder andere met een ladder over een muur klimmen en werden daarop beoordeeld. Hij beschrijft hoe dat beoordelen in zijn werk ging en dat hij het gevoel had dat ze goed bezig waren. Achteraf werd hem duidelijk dat dit gevoel niet klopte. Kahneman schreef iets als: we verkeerden in de illusie dat we foutloos bezig waren, omdat we onszelf niet konden betrappen op fouten. Sommigen werden officier, anderen niet. Of we de goede keuze maakten, weten we tot op de dag van vandaag niet, want dan hadden we moeten weten wat er gebeurde als diegenen die we lieten afvallen, toch officier waren geworden. Dat is ook mijn punt: we organiseren ons eigen gelijk. Het voelt goed, omdat we niet weten hoe het was geweest als we het anders hadden gedaan.’
U gelooft echt helemaal niet in intuïtie?
‘Ik heb er een hekel aan. Ik vind het gevaarlijk . Nou goed, op het gebied van wie vind je aardig en wie niet, dan speelt het wel. Maar daarbuiten is het gevaarlijk.’
Een intuïtie hoort in ieder geval niet thuis in de rechtszaal.
‘Nee. En dat vraagt nogal wat van rechters, maar het is de kern van juridisch talent: dat je in staat bent om die intuïties op te schorten, om voorbij te gaan aan de biases en je gevoel buiten spel te zetten.’ In zijn boek beschrijft Merckelbach twee soorten van denken, in navolging van Kahneman. De ene manier van denken – systeem 1-denken – gaat razendsnel en automatisch, het kost geen moeite en er is geen twijfel. Systeem 2-denken is een langzame variant waarin uitvoerig wordt gewikt en gewogen. Volgens wetenschappers gebruiken we systeem 1 voor het overgrote deel van de tijd. Als het om eenvoudige problemen gaat is dat prima, maar voor ingewikkelder problemen schiet het tekort.
U schrijft dat rechters eigenlijk nooit op systeem 1-denken moeten koersen, doen ze dat dan?
‘Dat weten we eigenlijk niet. De manier waarop rechters hun beslissing nemen is beschreven in normatieve termen: zo zou het moeten gaan.’
Hoe gaat dat dan?
‘Ze inventariseren bewijs, en als er voldoende bewijs is, moet daar nog de rechterlijke overtuiging bijkomen. Want de rechter moet ook de overtuiging hebben dat de verdachte het ten laste gelegde heeft gedaan. Daarna komt de rechtbank tot een schuldbepaling. Zo moet het gaan. Maar het probleem is dat we niet weten hoe het er in de praktijk aan toe gaat, want dat gebeurt achter gesloten deuren. Rechters zeggen dat het zo ook gaat, dat de normatieve werkelijkheid ook de empirische werkelijkheid is. Maar er is bijna geen onderzoek gedaan naar hoe het er in die raadkamer daadwerkelijk aan toegaat. In de jaren zeventig is er onderzoek naar gedaan door Tilburgse strafrechtgeleerden. Ze mochten erbij zijn en hun conclusie was vrij negatief: vaak komt eerst de intuïtie aan bod en daarna kijkt men pas naar de bewijsstukken. Maar mogelijk is dat nu veranderd, nadat er een aantal rechtsdwalingen aan het licht zijn gekomen. Maar we weten het niet, het zou goed zijn om er onderzoek naar te doen.’
In die rechterlijke overtuiging zit toch wel iets van intuïtie?
‘Als je rechters vraagt wat dat is, dan beschrijven ze dat vaak in de termen van ‘fingerspitzengefühl’ en ‘intuïtie’. En de neiging om intuïtief te beslissen wordt sterker, want het aantal rechters in Nederland is relatief laag, zeker in vergelijking met bijvoorbeeld Duitsland. Terwijl de werkdruk steeds hoger wordt. Er is verder een aantal basisbegrippen in het recht waarin het intuïtieve potentieel hoog is, waar je je intuïtie aan kan ophangen. ‘De kennelijke leugenachtigheid van de verdachte’, bijvoorbeeld. Of ‘de geschokte rechtsorde’. We houden de verdachte vast in verband met de geschokte rechtsorde. Volgens mij moeten we daar vanaf. Als je op grond van systeem 2 alle bewijsmiddelen hebt gewikt en gewogen, dan komt daar de beslissing uit voort, daar heb je geen overtuiging meer voor nodig. Ik zie het als een soort uitkomst van een som. Bewijsmiddel a, foutenmarge is dit, bewijsmiddel b, foutenmarge is zo, bewijsmiddel c, foutenmarge zo, die tellen we bij elkaar op en als we over een bepaalde drempel komen, dan is iemand schuldig. Blijft het onder die drempel, dan is de verdachte onschuldig. Ik begrijp overigens dat men van plan is de rechterlijke overtuiging te schrappen, maar dat zou je moeten navragen bij een rechtsgeleerde.’
En het gaat vaak fout door te veel systeem 1-denken, dat men afgaat op de intuïtie.
‘Vaak ligt de fout bij de experts en deskundigen die bij een rechtszaak worden betrokken. Deskundigen laten zich op sleeptouw nemen en de rechters laten zich overtuigen. Zoals de zaak van Lucia de B. (De rechtszaak tegen de Nederlandse verpleegkundige Lucia de Berk die verdacht werd van meerdere moorden. Ze werd in 2003 veroordeeld tot levenslang. Jaren later werd de zaak heropend en concludeerde men dat het een justitiële dwaling was. In 2010 werd ze vrijgesproken, gk.) Vraag je aan betrokkenen waar het fout ging, dan luidt het antwoord vaak: het moment dat ze werd afgeschilderd als een excentriek iemand. Ze was geen standaard verpleegster. Toen er een rechtbanktekening van haar werd gemaakt waarin ze de karakteristieken had van een heks, en toen die wijd werd verspreid en ook terecht kwam bij de getuigen deskundigen die moesten oordelen over of er gif was gebruikt bij de jonge patiëntjes, toen ging het mis. Ik beschrijf ook hoe ik zelf de mist in ben gegaan in een aantal zaken.’
Speelt intuïtie niet soms een positieve rol? We hadden het eerder over een soort intuïtie die op basis van ervaring ontstaat…
‘Maar dat noem ik geen intuïtie, maar ervaring. Via de ervaring gestolde kennis die je onder woorden kunt brengen. Probleem is dat om je ervaring aan te scherpen en beter te maken, je onmiddellijke feedback nodig hebt. Artsen krijgen veel feedback. Het bestaat zeker ook in de forensische context, maar het gaat ook vaak mis. In mijn boek geef ik een aantal voorbeelden van intuïtie bij forensische experts. Bijvoorbeeld bij het vergelijken van vingerafdrukken en dat er eerder een match gevonden wordt, als deskundigen bepaalde achtergrondinformatie krijgen waardoor de persoon waar het om gaat schuldig kan lijken. In een zedenzaak wordt een vingerafdruk op de plaats delict gevonden. Het gaat om een jong kind dat is aangerand. In een experiment moeten deskundigen twee vingerafdrukken vergelijken. In het ene geval wordt gezegd dat de vingerafdruk is van een man van middelbare leeftijd, in het andere dat het om een Aziatische vrouw gaat. Je geeft dus alleen wat elementaire demografische gegevens. Men ziet veel meer overeenkomsten tussen de vingerafdruk met die van de man, dan met de Aziatische vrouw. Je moet bij zo’n vergelijking dus nooit context van een zaak geven. Maar het probleem is dat experts die wel willen hebben.’
Hebt u zelf nooit iets aan uw intuïtie gehad? Of ander gezegd: aan de op ervaring gebaseerde heuristiek?
‘Niet dat ik me kan herinneren. Maar dat is een van de problemen die je als getuigen-deskundige hebt: je krijgt te weinig terugkoppeling. Je hoort te weinig hoe het is afgelopen met de verdachte. Een van de grote manco’s is dat die feedback er nauwelijks is. Dat gebeurt niet systematisch. In de neuropsychologie wordt wat dat betreft vooruitgang geboekt. Ben Schmand, hoogleraar Klinische Neuropsychologie aan de Universiteit van Amsterdam, bouwt aan een gigantisch databestand, genaamd Andy. Een clinicus kan de testgegevens van de patiënt in dit databestand invoeren en ziet onmiddellijk in welke mate en waar het afwijkend is. Er zijn een paar onderdelen in de rechtspsychologie waar het kennisbestand zo fors is dat die directe feedback minder nodig is. Dat geldt voor gebieden waar veel experimenten zijn gedaan, bijvoorbeeld het gebied dat te maken heeft met de waarneming van getuigen. Daar kunnen de uitspraken van rechtspsycholoog vrij stellig zijn. Een rechtspsycholoog moet ook nooit alleen werken. Hij moet getoetst worden door een collega. En waar je kunt blinderen voor voorinformatie moet je dat doen. Dat is een cruciale vraag: waar moet een rapport van ons aan voldoen? En dan heb je het over blindering, interne toetsing, met de onzekerheidsmarge erbij.’
U beschrijft in uw boeken een onderzoek naar de eensgezindheid die we hebben over de generaties van het kwaad; hoe erg we verschillende varianten van delicten vinden
‘Er is grote consensus over wat erg is en wat niet en in alle culturen maakt men een vergelijkbare rangorde. Dat wordt door sommige Amerikaanse onderzoekers – de legal realists – aangegrepen om te bepleiten dat de rechtspraak meer aan de bevolking moet worden overgelaten. Het zou niet iets van professionals moeten zijn, professionals moeten in de pas lopen met hoe de bevolking oordeelt over hoe het toegaat.’
Wat vind u daarvan?
‘Ik zie wel dat het belangrijk is als er een goede verstandhouding is tussen de rechtspraak en de bevolking waarop die rechtspraak betrekking heeft. Maar ik zie weinig in pogingen het recht te populariseren, dus om bijvoorbeeld aan juryrechtsspraak te doen of om telkens maar weer gerechtelijke uitspraken uit te leggen, of in rechters die in talkshows gaan zitten. Ik vind dat zelfs een gevaarlijke ontwikkeling, het kan misverstanden oproepen, het misverstand bijvoorbeeld dat iedereen kan meepraten en -denken over een rechtelijk oordeel. We hebben juist gezegd: dat is zo moeilijk, dat besteden we uit aan mensen die ervoor hebben doorgeleerd. Je wilt een rechtsspraak die rekening houdt met wat de bevolking denkt en vindt, maar die voldoende afstand houdt.’
U bent geen voorstander van twitterende rechters, waarom niet?
‘Rechters verdedigen het met: wij twitteren vaak over vonnissen en verwijzen er dan naar. Zoals @JurdgeJoyce_ (Twitternaam van rechter Joyce Lee, gk) Als iemand twittert: die en die uitspraak van de rechter, schande! retweet zij dat (herhaalt de tweet op haar eigen timeline, gk) met de mededeling: en hier is het vonnis. In dat vonnis staat het genuanceerde afgewogen oordeel. Waarschijnlijk wil ze dat ook overbrengen, maar de meeste twitteraars zullen dat niet oppikken.’
Ze zullen het vonnis dan nalezen
‘Of ze dat doen, vraag ik me af. Het zou me niets verbazen als de meeste twitteraars denken dat JudgeJoyce die opmerking retweet omdat ze het met diegene eens is. En dan ontstaat er een verkeerd beeld. Veel rechters stellen zich die vraag niet, gaan ervan uit dat als hun bedoeling goed is, het niet verkeerd kan uitpakken.’
Wat vindt u van programma’s zoals De Rijdende Rechter?
‘Daar kijk ik heel graag naar, zowel naar de oude, mr. Frank Visser, als naar de meer recente mr. John Reid. (Frank Visser was De Rijdende Rechter tot 2015, daarna nam John Read de rol van De Rijdende Rechter over, terwijl Visser overstapte naar SBS6, gk). Ik vind dat ze het doen met een enorme professionaliteit. Alleen al de manier waarop ze vragen stellen aan de partijen die tegenover elkaar staan. Het enige wat ik er deprimerend aan vind, is dat zo’n uitspraak zelden of nooit een oplossing biedt. Je ziet dat mensen een ernstig conflict met elkaar hebben, ze grijpen dan een of andere juridische trivialiteit aan om dat met elkaar uit te vechten. Dan komt de rijdende rechter eraan te pas, die wijst vonnis, maar je weet dat het vonnis niet het einde van het conflict is. Ik vind het jammer dat de televisierechters daar niet wat vaker op reflecteren. En dat ze niet meer en vaker grijpen naar het middel van mediatie. Maar ze zijn heel kordaat, kunnen hun overwegingen goed uitleggen en hebben een eigenschap die rechters moeten hebben, namelijk dat ze zich durven te onttrekken aan haastige oordelen. Ze durven een ongemakkelijk oordeel voor hun rekening nemen en een onsympathieke partij in het gelijk stellen, als het recht hen die kant op wijst.’
Ik was door de titel van het boek op het verkeerde been gezet.
Gaat het boek niet vooral over: verbeteren van opsporingsmethoden en beslissen over schuld en onschuld en hoe je dat beter kunt doen?
‘Inderdaad. En het gaat ook over hoe belangrijk het is om goede beslisbomen te ontwikkelen en je te onttrekken aan intuïtie. Oorspronkelijk was mijn titel ironischer: alleen schuldige mensen krijgen de schuld. Maar dat is het punt niet: mijn punt is dat intuïtie gevaarlijk is als het er echt toe doet. En dat is in de rechtszaal beslist het geval.’