Harold Bekkering was een jongen die zijn stagevergoeding integraal omzette in Belgisch bier en die in een café zijn theorie uiteenzette dat je evolutionair gezien het beste meisjes met tijgerrokjes kon versieren. Bovendien was hij niet erg gemotiveerd op school, zijn prioriteiten lagen elders. Daarom zagen zijn vrienden van de middelbare school het niet aankomen dat hij het nog ver zou schoppen in de academische wereld. Bekkering werd al jong hoogleraar Cognitieve Psychologie aan het Donders Institute for Brain Cognition and Behaviour. Binnenkort zal hij het instituut weer gaan leiden, een taak die hij afwisselend met andere directeuren van het Donders op zich neemt. Hij sleepte vele belangrijke subsidies binnen, waaronder de NWO-VICI in 2005, meerdere Europese beurzen en droeg bij aan het NWO Zwaartekrachtprogramma in 2012 van 27,6 miljoen euro.
Zijn vrienden van de middelbare school praten met warmte over hem, ze zien elkaar nog regelmatig. Bekkering is grappig, spontaan, slim en vol babbels. Jaarlijks maken ze een fietstocht met elkaar. ‘Harold komt meestal als laatste de heuvel op en als iedereen nog staat uit te hijgen, heeft hij alweer het hoogste woord,’ zegt een van hen. Er is verwondering over zijn carrière. ‘Het lijkt of het hem allemaal komt aanwaaien, maar hij zal er best hard voor moeten werken,’ zegt een andere vriend. Met zijn drieën deden zij een stukje na Bekkerings inauguratie aan de Universiteit Nijmegen in 2002. Daarin vroegen ze zich hardop af wat ze hadden gemist. Het verhaal wordt niet helemaal uit de doeken gedaan, want of Harold er zo gelukkig mee was, vragen ze zich nog altijd af. Er gingen in ieder geval in de zaal nogal wat wenkbrauwen omhoog.
Bekkering moet lachen bij de herinnering. Ja, dat stukje… daar was inderdaad wat ophef over. Hij voelde zich licht ongemakkelijk, maar vond het ook heel leuk, zegt hij in zijn werkkamer op de universiteit in Nijmegen. Met een brede glimlach: ‘En het viel nog mee hoor, ze hielden het redelijk kuis. Ze stonden vooraf met elkaar te smoezen in een hoekje over of ze het wel of niet zouden doen. Dat ze het uiteindelijk durfden, vond ik heel grappig. Ik ben er trots op dat ik zulke vrienden heb.’
Breed
Bekkering heeft zich gedurende zijn carrière met veel uiteenlopende onderwerpen beziggehouden. Hij studeerde af op evenwichtsonderzoek, promoveerde op oog-handcoördinatie, bestudeerde imitatie in jonge kinderen, representaties van taal en getallen, dacht na over het bouwen van robots en is nu bezig met het onderwijs, waarover hij samen met collega Jurjen van der Helden het boek De lerende mens schreef. ‘
Hij is in staat zich helemaal opnieuw uit te vinden,’ zegt Sabine Hunnius, destijds medewerker in zijn groep en tegenwoordig hoofdonderzoeker en directeur van het Baby &Child Research Center. ‘Hij is een snelle denker ook,’ zegt Hunnius. ‘In een gesprek is hij vaak alweer twee stappen verder. Indrukwekkend, maar hij doet het niet om te imponeren.’ En over hem als leidinggevende: ‘Hij is een goede, beschermende baas.’
‘Benaderbaar,’ vult postdoc Egbert Hartstra aan. ‘Je krijgt veel ruimte van hem om te proberen. Als ik een idee voor een experiment heb, reageert hij daar zo goed op, dat ik zelf overtuigd raak van mijn eigen idee.’ Met bureaucratie heeft Bekkering niet zoveel op, klinkt het van verschillende kanten. Om daar snel aan toe te voegen: maar hij kan er wel mee omgaan. En aan imponeren doet hij niet, alleen als het moet.
Moe
Het beeld van de luie jongen is niet makkelijk te rijmen met de hardwerkende professor die subsidies binnensleept. Wie is hij precies? En hoe zit het met die brede belangstelling? Waarom gaat hij steeds weer op zoek naar een nieuw onderwerp?
Bekkering zuchtend: ‘Ik word er zelf ook wel eens moe van. Ik ben twee of drie jaar met het onderwijs bezig en nu al verlies ik de energie, want er zit niemand op die veranderingen te wachten. Het probleem is onder andere dat we jongeren niet weten te motiveren. We weten uit kennis over hersenen en cognitie dat je op jonge leeftijd maximaal kunt leren.’
Daar zijn fysiologische redenen voor, vervolgt hij. ‘Maar dat weten we ook uit ervaring: een kind leert veel sneller een taal dan iemand op volwassen leeftijd. Kinderen worden op school echter niet gestimuleerd om het onderste uit de kan te halen, ze leren vooral om proefwerken te halen. Het gaat ons er blijkbaar niet om dat we hen verrijken als mens, maar dat ze een zo hoog mogelijk diploma halen. En dat vind ik dus heel erg zonde.’
Er zit een duidelijke lijn in zijn werk, stelt hij. ‘Mijn hele leven ben ik geïnteresseerd in leren, dat is de rode draad en dat heb ik op verschillende niveaus onderzocht: motorisch leren, sociaal leren. En daarna wilde ik terug naar het begin en ben ik bij lerende baby’s gaan kijken in het babylab. Als je je in een onderwerp verdiept, heb je een steile leercurve, dat vind ik leuk. Op den duur vlakt die leercurve af en dan ga ik op zoek naar iets nieuws.’
Alleen nu ligt het iets anders, nu wil hij graag iets bereiken en wil hij het onderwijs daadwerkelijk veranderen. Misschien is het de leeftijd, was het aanvankelijk voldoende om zichzelf te verrijken en wil hij nu de maatschappij verder helpen. Mogelijk ook ligt het onderwerp hem na aan het hart ligt. En dat dat niet lukt, frustreert hem, het maakt hem ongeduldig.
Als Bekkering op scholen iets wil veranderen, gaat het over veel schijven. ‘Ik weet niet eens tot wie ik me moet richten voor een verandering: de leerlingen, de leraren, de directie of Den Haag?’ En ook aan de universiteit gaat het langzaam. ‘Ik wil een nieuwe master oprichten over innovatief leren. Dat moet echt interdisciplinair worden, en dat zegt iedereen te willen. Maar in praktijk worden allerlei blokkades opgeworpen. Dan hoor ik: “Wil je nu een psychologiemaster oprichten of wat wil je, Harold?” Maar die master hoort niet bij een bepaalde faculteit. Dat is precies het punt: er wordt op verschillende plekken nagedacht over hoe we omgaan met de lerende mens: bij filosofie, bestuurskunde, technologie, Artificiële Intelligentie, pedagogiek, onderwijskunde en psychologie.’
Het gaat er juist om dat al die kennis bij elkaar gebracht wordt. Maar dat kan een kwestie van lange adem worden, weet hij. En daar is hij op het moment te ongeduldig voor. ‘Ik denk er serieus over om weg te gaan bij de universiteit en een bedrijf op te richten om onderwijsinnovaties in brede zin aan te bieden. Dan hoef ik me niet meer aan te passen, maar kan ik mijn eigen wereld maken. Dan kan ik zelf de producten maken die voor die veranderingen gaan zorgen die volgens mij nodig zijn. Maar ja, dan gaat het al wel snel om de financiële mogelijkheden om producten te maken en voordat je het weet ben je alleen nog maar met geld bezig.’
Bekkering houdt niet van bureaucratie en autoriteit, maar hij kan er wel mee omgaan. ‘Als je impact wil hebben, moet dat via de bureaucratische weg, anders lukt het niet. Ik weet hoe je het spel moet spelen. En ik kan het ook wel aardig. Alleen weet ik niet of ik het geduld er nog wel voor wil opbrengen.’
Vroeger was hij opstandiger. Het was zelfs zo extreem dat hij op de middelbare school bewust niet aan spelling deed. Hij legt uit waarom hij het nog steeds onzinnig vindt. ‘Het is toch zo gék dat je woorden die hetzelfde klinken toch verschillend moet schrijven? Als je het verschil tussen de d en t niet hoort, wat maakt het dan uit?’ Hij kwam ermee weg op de middelbare school. ‘Grammatica en spelling, daar deed ik niet aan, maar ik was goed in tekstbegrip. Daar moest ik achten en negens voor halen, dan ging ik toch over.’
Toch conformeerde hij zich uiteindelijk. Het omslagpunt was op de universiteit, toen hij zijn eerste essay had geschreven. ‘Daar had ik echt mijn best voor gedaan, voor het eerst in jaren. Maar de docent weigerde het te beoordelen. Hij zei dat hij er niet doorheen kwam vanwege alle taalfouten. Toen dacht ik: oké, als dat de consequentie is, dan moet ik de regels maar accepteren. Ik heb het groene boekje in huis gehaald en heb mezelf leren spellen.’
Behoorlijk eigenwijs
Ondanks zijn weigering om de dt-regels te leren, was hij een goede leerling. ‘Ik had een hoge citoscore.’ En ook het begin van de middelbare school ging nog goed. Maar toen ging het gezin verhuizen vanuit Twente naar Arnhem en kwam hij op zijn veertiende op een nieuwe school terecht. Op het eerste rapport had hij drieën en vieren. Op het tweede rapport waren het vijven geworden en op het derde rapport had hij allemaal zessen. Bekkering: ‘Ik was dus tevreden en schrok ervan toen ik hoorde dat ik een twijfelgeval was. Het leek me logisch dat ik zou overgaan, want ik was puber, ik was net verhuisd en ik had laten zien dat ik mijn cijfers kon ophalen. Ik wist zelf nog niet of ik voor de zevens zou gaan, maar ik stond er voldoende voor.’ Naar het overgangsgesprek ging hij alleen, want hij was ‘behoorlijk eigenwijs’. ‘Vooraf vroegen mijn ouders of ze mee moesten gaan, maar dat hoefde niet van mij. Ik kon het wel alleen en was vol zelfvertrouwen. Ze zouden me wel laten overgaan, dat was niet meer dan redelijk, ik had geen enkele onvoldoende in de laatste proefwerkweek.’
Maar de mentor ging niet in zijn redenering mee. ‘Je kwam binnen als hoogvlieger. Om je nu met hakken over de sloot over te laten gaan, dat lijkt me niet de bedoeling,’ zei die. Bekkering klinkt nog altijd verbouwereerd als hij het vertelt. ‘Ik zei: “Je kunt me toch niet een jaar lang hetzelfde laten doen?” Maar de mentor was niet te vermurwen.’
Dat was een breekpunt. Omdat Bekkering niet wilde blijven zitten, stapte hij over naar vier havo en vanaf dat moment ging hij echt voor het minimumscenario. Hij haalde zesjes zonder ervoor te hoeven werken. Hij wilde journalist worden, maar werd tot twee keer toe uitgeloot. Toen koos hij toch maar voor het atheneum, want de universiteit lonkte al. Hij ging psychologie studeren, maar al snel kwamen er twijfels. Klinische psychologie had zijn interesse. ‘Maar de theorieën om mensen beter te maken, overtuigden me niet. Daarmee durfde ik het niet aan om mensen te helpen.’ Hij volgde wat vakken bij filosofie, maar ook daar ontstond het vuur niet.
Tot hij aan het eind van zijn studie stage ging lopen bij TNO. Daar kreeg hij de opdracht een goed experiment te bedenken waarmee hij iets aan de bestaande kennis kon toevoegen. ‘En dat is moeilijk,’ vertelt hij enthousiast. ‘Het was voor het eerst dat ik me uitgedaagd voelde. Ik was bezig met het evenwichtssysteem en hoe dat samenwerkt met ons visuele systeem. Daar bij TNO kon ik accepteren dat je moet voortborduren op bestaande kennis. En ik bleek er gevoel voor te hebben. Daar ontdekte ik dat ik een snelle denker was en kon al heel snel meepraten met ervaren onderzoekers.’
Het was overigens wel het zwaarste jaar van zijn leven. ‘Overdag was ik erg gemotiveerd aan het werk. Maar ook ’s avonds was ik gemotiveerd. Ik logeerde bij een van mijn vrienden en hoefde niet voor de kamer te betalen. Daarom kwam ik altijd thuis met Belgische biertjes en dan werd het laat.’
Toen had hij zijn weg gevonden: hij wilde onderzoeker worden en aan de universiteit gaan werken.
Beschermeling
Dat hij zich vroeger op school nooit uitgedaagd voelde, had een grote impact op hem. Het heeft geleid tot zijn fascinatie voor leren. Misschien heeft het ook iets te maken met het feit dat hij graag jonge wetenschappers begeleidt buiten het vakgebied om. ‘Daar besteed ik bijna te veel tijd aan. Ik heb elke week wel een paar mentorgesprekken, maar dat vind ik zo boeiend. Hoe bepaal je je weg in het leven?’
Hij is sociaal, blijkt uit allerlei verhalen. En dat sociale zit er van kindsaf al in. Een anekdote van de basisschool is tekenend voor hem. In Oldenzaal kwam er een Turks jongetje in de klas en de jonge Harold zag dat de jongen het zwaar had. ‘Ik zei tegen de leraar: “Eigenlijk is dat niet gek, hij begrijpt de taal helemaal niet. Daarom heeft hij ook moeite met rekenen.” De leraar vond dat onzin, want rekenen was rekenen en geen taal. Ik kon me daar niet bij neerleggen en bedacht een oplossing. Het jongetje moest naast mij komen zitten. Het was echt mijn project en het ging goed. De jongen werd ingeschat op het lager vervolgonderwijs, maar na twee jaar mocht hij naar de havo. Daar was ik veel trotser op dan mijn eigen vwo-advies. Hoewel ik het wel raar vond dat hij havo-advies kreeg, terwijl ik verbaasd was over hoe snel hij leerde. Ook dat ligt aan de basis van mijn idee over onderwijs. Die jongen had een heel andere aanpak nodig en ik had het door en de leerkracht tot mijn verbazing niet.’
Baby’s verwisselen
Bekkering zegt het zelf: er zit een conflict in hem. Aan de ene kant is hij eigenwijs, exploratief, houdt hij van innoveren en wil hij buiten de lijntjes kleuren. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het hilarische voorbeeld van een vriend die met zijn vrouw ooit bij Bekkering op bezoek kwam. Bekkering en hij hadden nog heel jonge kinderen. De vrouwen legden de baby’s aan de borst. Bekkering stelde voor om de baby’s eens te verwisselen, kijken wat er zou gebeuren. Dat wilden de twee vrouwen niet, de vriend moet erom lachen als hij het vertelt. Ook Bekkering schiet in de lach. ‘Ik was gewoon benieuwd of dat net zo goed werkte, of de baby’s het zouden merken en hoe ze er dan op zouden reageren.’
Aan de andere kant is hij doelgericht. ‘En dan moet je juist wel binnen de lijntjes kleuren, het spelletje meespelen, want dan bereik je het meeste. Ik word toch weer gevraagd om voorzitter van het Dondersinstituut te zijn. Die rol probeer ik dan zo voorbeeldig mogelijk op me te nemen al moet ik mezelf dan meer op de achtergrond plaatsen, niet meer al mijn wilde ideeën volgen. Want wilde ideeën volgen, leidt juist af van de grotere doelen die je probeert zo goed mogelijk te verwezenlijken als instituut.’
Hij heeft beide kanten in zich: het exploratieve en het doelgerichte en hij kan het allebei. Blijkbaar is dat mogelijk. Wat hij zichzelf wel eens afvraagt, is waar hij zijn zelfvertrouwen vandaan haalt. ‘Als ik iets vind, bijvoorbeeld dat de diploma’s uit het onderwijs weg zouden moeten, dan zeg ik dat gewoon. En dat mensen daar dan lacherig over doen, maakt me niet uit. Het is een soort eigengereidheid die me zelf wel eens verbaast. Ik gun mezelf geen faalangst.’
Dat is des te verwonderlijker, want Bekkering komt uit een gereformeerd nest waar weinig geëxploreerd werd. Misschien heeft het te maken met zijn ervaringen als jong kind. ‘Ik won als kind ooit een kaartwedstrijd voor volwassenen op Schiermonnikoog. Ik was net negen jaar en speelde de hele avond al erg goed, zodat ik uiteindelijk aan de finaletafel zat. Een van de volwassen tegenspelers speelde vals – of hij maakte een vergissing, maar het is erg onwaarschijnlijk dat hij de spelregels niet goed kende. Je moest bij dat spelletje een hogere kaart opgooien als je die had en bij een bepaalde slag deed hij dat niet. Later bleek hij die hogere kaart wel degelijk te hebben. Ik had dat onthouden en liet dat niet op me zitten. Ik schreeuwde opgewonden door de zaal: “Ik claim! Ik claim!” Mijn vader heeft het verhaal nog vaak naverteld. Hij dacht: wat doet hij nou? Maar ik bleek gelijk te hebben. Zo won ik het kampioenschap. Door dit voorval begreep ik dat ik met volwassenen kon meedoen.’
Geen geduld
En waar hij zijn columns over gaat schrijven? Hij is er al mee bezig, heeft al wat balletjes gedropt bij zijn vrienden, denkt er ook tijdens het interview hardop over na. Hij kan het over zijn vakgebied hebben, maar dat is misschien al snel te taai. Hij kan het ook over persoonlijke zaken hebben zoals zijn vader die niet lang geleden is overleden. Want dat zet natuurlijk aan tot nadenken. ‘Ik merk dat ik niet meer zoveel geduld heb de laatste tijd. Veel dingen lijken nu zo onzinnig. En ja, wellicht is dat ook wel deel van het ongeduld dat ik tegenwoordig voel. Het voelt alsof de columns me de mogelijkheid geven te bepalen welke zaken er echt toe doen. Maar dit klinkt misschien wat hoogdravend.’