Lees verder

Het boek begint met een verhaal dat veel weg heeft van een scenario voor een Amerikaanse politieserie. Om twee uur ’s nachts vindt er een schietincident plaats bij een hamburgertent, waarna vier zwarte verdachten er als een haas vandoor gaan. Omdat er per abuis melding wordt gemaakt van een agent onder de slachtoffers, wordt er een grote klopjacht ingezet. Een van de verdachten, Smut Brown, wordt klemgereden en te voet achterna gezeten door een zwarte agent, Michael Cox. Deze wordt echter voor verdachte aangezien door zijn collega’s en zij slaan hem in elkaar, totdat ze erachter komen dat ze de verkeerde te pakken hebben en er op hun beurt weer vandoor gaan, Cox halfdood achterlatend. Ondertussen zit een andere collega, Kenny Conley, eerder genoemde verdachte Brown achterna en passeert daarbij de plek waar Cox wordt mishandeld door zijn collega’s. Verdachte Brown wordt uiteindelijk ingehaald en ingerekend. Daarmee is de zaak nog niet afgelopen, want door wie is Cox in elkaar geslagen? Cox noemt namen van de agenten, maar die ontkennen stellig. De enige getuige is Conley en zijn getuigenis wordt als beslissend voor de zaak gezien. Conley beweert dat hij het hele mishandelingsincident nooit heeft gezien. De rechter gelooft dit niet en Conley wordt ervan verdacht zijn (blanke) collega’s te dekken. Conley is uiteindelijk de enige die naar aanleiding van de mishandeling wordt veroordeeld, wegens meineed en belemmering van de rechtsgang.

Het wil er bij veel mensen kennelijk niet in dat we iets dat zich onder onze ogen voltrekt zomaar over het hoofd kunnen zien, zo constateren Christopher Chabris en Daniel Simons in De onzichtbare gorilla. Om te laten zien dat dat wel kan, ontwierpen de auteurs een experiment waarin proefpersonen moesten kijken naar twee basketbalteams, in respectievelijk witte en zwarte shirts, en moesten tellen hoeveel passes de spelers van het witte team maakten. De passes van het zwarte team moesten ze zien te negeren. Na afloop werd hen gevraagd of hen ook nog iets was opgevallen: ‘heb je een gorilla opgemerkt?’ Tot hun verbazing ontdekten de onderzoekers dat maar liefst de helft van de proefpersonen de man in het gorillapak niet hadden gezien. Ze konden ook bijna niet geloven dat er überhaupt een gorilla in het spel was geweest. De proefpersonen die de gorilla wel hadden gezien, konden op hun beurt weer niet geloven dat anderen het niet hadden gezien.
Hoe kan het dat de gorilla voor zo veel mensen onzichtbaar blijft? De auteurs schrijven het toe aan een gebrek aan aandacht voor het onverwachte: inattentional blindness. Om deze vaststelling niet te beperken tot het experiment met de gorilla, laten ze in hun boek zien dat wij in veel situaties neigen tot blindheid. In onze aandacht, waarneming en geheugen is er veel wat ons ontgaat, en vertrouwen we maar al te vaak op onze vooronderstellingen. Die sturen onze waarnemingen en het is goed daar rekening mee te houden, aldus de auteurs. Maar minstens zo belangrijk is de verbazing bij anderen dat sommige mensen zoiets opvallends als een gorilla over het hoofd kunnen zien.
Het leven, aldus Chabris en Simons, zit vol met ‘onzichtbare gorilla’s’ (een fietser van een rechts, een gemene tackle op de enkels, de nieuwe jurk van je vrouw) die we maar niet waarnemen. De verbazing daarover is in feite een indicatie van ons vertrouwen in de eigen waarnemingen, ook als die aantoonbaar onjuist zijn. Dat wij iets zouden hebben gemist, komt vaak niet bij ons op, met alle gevolgen van dien. In zekere zin gaat De onzichtbare gorilla vooral over de hardnekkigheid van het vertrouwen in onze waarneming en ons gezond verstand. En passant leveren de auteurs daarbij kritiek op het werk van psychologen, die, in het kielzog van de journalist Malcolm Gladwell, veel te veel varen op de kracht van de intuïtie en eerste indrukken. Onze eerste indruk (van een mens of situatie), zo menen Chabris en Simons, is zo sterk juist omdat we alles dat er niet mee strookt buiten beschouwing laten.
‘De onzichtbare gorilla is misschien wel het bekendste experiment in de geschiedenis van de psychologie’, laat de achterflap van het boek zelffeliciterenderwijs weten. Tamelijk gênant dus dat ik het ‘baanbrekende onderzoek ’niet kende; domweg over het hoofd gezien waarschijnlijk. Maar misschien dat toch ook de auteurs (en hun uitgevers) een beetje blind zijn voor de betrekkelijkheid van hun eigen onderzoek, hoe amusant ook, en dat van de psychologie in het algemeen. De stelligheid waarmee in dit soort publicaties onderzoek opzienbarend en uniek wordt genoemd, is niet zelden ook een gevolg van selectiviteit en een beperkt geheugen. Veel van wat de auteurs beschrijven was in de jaren twintig en dertig al bekend (al heetten de theorieën vaak anders). Bovendien lijden ze aan de kwaal om de psychologie op te hangen aan enkele opzienbarende vondsten, terwijl in de praktijk het meeste onderzoek vooral noopt tot bescheidenheid. Blijft nog de optie dat de auteurs, die eerder met hun onderzoek al de Ig Nobelprijs wonnen, gewoon een vermakelijk en onderhoudend boek hebben willen schrijven. Perfecte YouTube-psychologie, goed voor miljoenen hits. Een kwajongensstreek waar verklaringen aan opgehangen worden en waar serieus naar verwezen wordt. En dat is dan misschien wel het grappigste aan het onderzoek.

Dr. G. Breeuwsma is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog. E-mail: g.breeuwsma@rug.nl.