Lees verder
Geertje Kindermans

Het Nijmeegse Donders Centrum is een internationaal gerenommeerd instituut. Directeur/oprichter Peter Hagoort ontving voor zijn werk de Spinozapremie van anderhalf miljoen en vorig jaar kreeg hij de prijs van de Akademiehoogleraren van de knaw van een miljoen. Hij behoort tot de absolute top van zijn vakgebied, maar is desalniettemin een nuchter mens. ‘Ik kom uit een boerenfamilie. Als we een koe kochten, was het eenmaal, andermaal, verkocht.’

De miljoenensubsidies zijn niet in het pand gaan zitten. Het Donders-instituut is opgetrokken uit grijze stenen en staat het naast fel oranje gebouwen van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen en ligt het aan de kapittelweg die zojuist lijkt geveegd en opgeleverd.
We lopen door het psychologisch laboratorium en steken schuin een grijze gang in. Het driehoekige gebouw was ooit een lab voor chemisch onderzoek. Toen Peter Hagoort, hoogleraar cognitieve neurowetenschap, een plek zocht voor het F.C. Donders Centre of Cognitive Neuroimaging, vond hij hier een geschikte locatie. Dat het tegenover zijn huis ligt is toeval, maar wel handig.
Hij toont de verschillende ruimten waar de drie fmri-scanners staan. In kelderruimten met weinig ramen staan de scanners zoals die in elk ziekenhuis staan. Alleen zijn ze in het Donders-instituut toegerust om cognitieve taken uit te voeren; daartoe moeten stimuli kunnen worden aangeboden. Daarom hangt er ook een computerscherm in de buis. Niet eenvoudig om dat werkend te krijgen, want in de omgeving van de scanners is het zwaar magnetisch.
Ergens in de wirwar van gangen bevindt zich ook de ruimte met de meg-scanner, een apparaat dat iets wegheeft van een uit de kluiten gewassen haardroger. Als we binnenstappen, is er een onderzoek gaande. De scanner staat in een kleine ruimte achter een zware deur die magnetisch is afgeschermd van de omgeving. Een verdieping lager, pal onder de scanner, is een deel van de gang afgezet. De apparatuur is zo gevoelig dat als er iemand met een ijzeren karretje onderdoor loopt, dit de meetresultaten kan beïnvloeden.

Beslommeringen
Hagoort richtte het Donders Centrum op in 1999. Daarnaast volgde hij in 2006 psycholinguïst Pim Levelt op als directeur van het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek. Afwisselend is hij twee jaar operationeel directeur van beide instituten, om zich de twee jaar daarop weer vooral met de inhoud bezig te houden.
Hagoort geldt als een van de meest vooraanstaande onderzoekers op zijn gebied: de neurobiologische fundamenten van het menselijk taalvermogen. Het operationele directeurschap beschouwt Hagoort meer als corvee. ‘Dan moet je het beleid implementeren, handtekeningen zetten, de politie te woord staan als er een stagiaire spoorloos is, of met de brandweer praten als het brandalarm weer is afgegaan. Dat soort dingen… hoe noem je dat? Beslommeringen ja.’
Twee verschillende instituten die door verschillende bronnen gefinancierd worden; het Donders-instituut is onderdeel van de Radboud Universiteit Nijmegen en wordt vooral betaald vanuit Nederlands en tegenwoordig ook Europees onderzoeksgeld. Het Max Planck Instituut wordt vanuit Duitsland gefinancierd. Daardoor is het financiële risico gespreid. Het Donders-instituut moet beurzen binnenhalen en onderzoek wordt dus ook beoordeeld op maatschappelijke relevantie. Bij het Max Planck wordt de afdeling van een directeur tot zijn pensioen gefinancierd, daar kan meer risicovol onderzoek gebeuren.
Afgezien van deze verschillende organisatievormen houdt Hagoort zich in beide instituten met dezelfde onderwerpen bezig. Het Max Planck-instituut doet onderzoek naar het menselijk taalvermogen op allerlei vlakken; het neurobiologisch onderzoek naar taalvermogen is daar een onderdeel van. Het Donders-instituut richt zich op het brein in relatie tot allerlei cognitieve functies en taal is een van die functies. Ook praktisch werken de instituten samen, want onderzoekers van het Max Planck doen hun experimenten met de apparaten die op het Dondersinstituut staan.
Al tijdens zijn studie kwam Hagoort als studentassistent bij het Max Planck terecht. Daar leerde hij directeur Levelt kennen. ‘In het begin wist ik niet of ik hem mocht tutoyeren,’ vertelt hij. ‘Dus als ik hem sprak heb ik lange tijd zinsconstructies gefabriceerd waarin het voornaamwoord zorgvuldig vermeden werd. Maar op een gegeven moment mocht ik jij zeggen. Dat scheelde een hoop tijd in de gang.’
Hij kreeg een promotieplaats op het gebied van afasieonderzoek en raakte geïnteresseerd in het registreren van de hersenpotentialen met behulp van eeg. Op het Max Planck was er geen apparatuur, dus voerde hij met een bevriende neuroloog stiekem experimenten uit in het ziekenhuis. Dat kon alleen als er geen patiënten waren, en daarom zat hij op Koninginnedag op de afdeling Klinische Neurofysiologie metingen te doen. Op een gegeven moment kwamen er ‘wel wat aardige resultaten uit’. Daarmee stapte hij naar Levelt en een mededirectielid. Dit was veelbelovend onderzoek, moest het Max Planck niet iets met eeg-onderzoek gaan doen? Levelt gaf niet onmiddellijk toe. Hagoort was toen een beetje verbaasd, maar heeft er nu begrip voor. ‘Goede ideeën moeten een zekere weerstand kunnen overwinnen.’
Uiteindelijk heeft Hagoort een half jaar moeten praten voor hij Levelt kon overtuigen. ‘De andere directeur vond het ook toen niet nodig, maar die is er later wel zelf onderzoek mee gaan doen,’ vertelt hij lachend. ‘Het erp-lab (erp staat voor Event Related Potential, GK) voor taalonderzoek met behulp van eeg kwam er, een baanbrekend idee destijds. Aan mij het verzoek de onderzoeksgroep te gaan leiden. Dat heb ik geaccepteerd en ik vertrok naar Amerika om topmensen op het gebied te bezoeken en een specialist naar Nijmegen te halen om de techniek te leren.’

Brief Chomsky
Het eeg-taalonderzoek leverde een aantal belangrijke ontdekkingen op. Zo laat het brein verschillende patronen van activiteiten zien bij het ophalen van de betekenis van taal en bij de syntactische verwerking ervan, wat aantoont dat het om twee verschillende processen gaat. Hagoort en zijn collega schreven er een paper over en stuurden dat na publicatie in 1993 in het tijdschrift Language and Cognitive Processes naar de beroemde taalwetenschapper Noam Chomsky. Tot hun vreugde ontvingen ze een brief terug. Hagoort: ‘Chomsky schreef dat hij het had gelezen in het vliegtuig op weg naar een conferentie met neuropsychologen. Tot op dat moment wist hij nog niet precies waarover hij het wilde hebben, maar het inzicht uit ons paper bracht hem dus op een idee.’
Hagoort ging als nieuwe stap via pet-onderzoek het formuleringsproces van de spreker onderzoeken. ‘Je wilt niet alleen een boodschap uitdrukken in taal, het moet ook in een jasje worden gegoten. Syntactisch encoderen heet dat. We wilden weten welke gebieden daar belangrijk voor zijn. Het gebied van Broca in de linker frontaalkwab bleek een belangrijk gebied, het leidde tot een goede publicatie in het prestigieuze Proceedings of the National Academy of Sciences.’
In 1997 nam Hagoort zitting in een door John Michon geleide de verkenningscommissie over de cognitiewetenschappen, ingesteld door het knaw en het ministerie van ocw, die de wetenschappelijke ontwikkelingen op dit gebied in kaart bracht. Nederland heeft uitstekende onderzoekers op het gebied van cognitieve psychologie, stelde de commissie vast. Maar er waren onvoldoende onderzoeksvoorzieningen, waardoor we hier zouden gaan achterlopen. Er moest een nationaal centrum voor neuroimaging komen, concludeerde de commissie. Het ministerie van ocw nam de aanbeveling over en er kwam een bidprocedure, waaraan Hagoort in samenwerking met een aantal universiteiten meedeed. Tijdens een bijeenkomst op luchthaven Schiphol, waar deskundigen waren ingevlogen, koos de internationale commissie voor het plan van Hagoort.
Hij was naar verschillende centra in het buitenland gereisd om erachter te komen waarom sommige laboratoria succesvol waren en andere niet. Zijn conclusie: er moet goede apparatuur staan. Maar dat is niet het allerbelangrijkste, het gaat ook om een goede organisatie van de kennis en expertise eromheen. In de labs waar geen goede samenwerking was tussen de ingenieurs die voor de apparatuur verantwoordelijk waren en de onderzoekers die er inhoudelijk mee werken, ging het fout. In de niet succesvolle labs wisten technici vaak alles over de meettechniek, maar niets over het soort vragen dat de onderzoekers met de apparatuur wilden beantwoorden. Zo kon het gebeuren dat technici tijdens een experiment luid pratend kwamen binnenwandelen. Er werkten daarnaast onderzoekers die soms briljant waren op hun gebied, maar die zich niet interesseerden voor het werk van technici. Een goede samenwerking tussen beide groepen was noodzakelijk, begreep Hagoort. ‘In mijn plan beschreef ik onder meer manieren waarop zo’n betere samenwerking tot stand kon komen.’
Vervolgens was de vraag: wie gaat het uitvoeren en wordt directeur? Hoewel Hagoort als de ideale kandidaat werd beschouwd, twijfelde hij. ‘Ik had wel een onderzoeksteam geleid, maar dit was van een andere orde. Ik vroeg me af of ik hiervoor in de wieg was gelegd.’
Uiteindelijk trok een Amerikaanse collega, aan wie Hagoort zijn aarzeling had voorgelegd, hem over de streep. ‘Die zei: “Als jij het niet gaat doen, doet iemand anders het. En wie zal dat zijn? En heb je dan het gevoel dat hij het beter gaat doen?” Die ideale figuur zag ik niet voor me. Waarop die collega zei dat ik het zelf moest doen omdat ik er anders spijt van zou krijgen.’
Een goed advies, vindt Hagoort nu. ‘Je krijgt maar eens de kans op een instituut zoals dit vanaf het begin op te bouwen. Het is een boeiende ervaring. Ik deed alles in die begintijd, van het aantrekken van de geschikte mensen tot het bepalen van de kleur van het tapijt.’
Ook voerde hij zelf de onderhandelingen over de scanners met fabrikant Siemens. Het ging over miljoenen. Het bedrijf kwam met een onderhandelingsdelegatie van zeven man, die noemde uiteindelijk hun prijs. Hagoort: ‘Het was me te duur. Vervolgens kwamen zij met ingewikkelde financieringsconstructies. Maar dat zag ik niet zitten. Ik zei tegen het hoofd van de delegatie: “Ik kom uit een boerenfamilie. Als we een koe kochten, was het eenmaal, andermaal, verkocht. Die financieringsconstructies snap ik niet. Ik wil weten wat het kost en dan is het ofwel: eenmaal, andermaal, verkocht. Of het is te duur en we kopen het niet”.’
Hij stuurde de verkopers een paar keer naar huis, wat spannend was, want als ze afhaakten, kon alles weer opnieuw beginnen. Maar uiteindelijk werden ze het eens.

Grote puzzel
In het instituut werken verschillende onderzoeksteams. Vanaf het begin zorgde Hagoort ervoor dat postdocs en promovendi niet bij mensen van hun eigen onderzoeksgroep op de kamer werden gezet, maar bij andere groepen kwamen te zitten. ‘De mensen met wie je officieel te maken krijgt, kom je toch wel tegen. De interessantste uitwisselingen vinden plaats op plekken waar mensen elkaar informeel ontmoeten. Op deze manier dwing je het een beetje af.’
Hij verhuisde een oude bank van zijn zolder naar de koffiekamer van het instituut. Alweer niet om rustmomenten te creëren, maar omdat het op dat soort plekken gebeurt. ‘Nou goed, niet iedereen is altijd even enthousiast, maar ik vind dat het goed werkt,’ reageert Hagoort laconiek.
In zijn onderzoek houdt hij zich nog altijd met het menselijk taalvermogen bezig. Promovendi doen deelonderzoeken, Hagoort probeert de stukken bij elkaar te brengen om daar de grotere puzzel uit te leggen. ‘De gedachte is vaak dat een wetenschapper een aha-erlebnis krijgt en opeens weet hoe het werkt. Ik denk dat de puzzelmetafoor beter beschrijft wat er in de wetenschap gebeurt. We hebben nu een beter beeld van hoe taal neurobiologisch verankerd is in de hersenen. Door nieuwe hersenscantechnieken weten we steeds beter hoe verschillende delen in het brein aan elkaar gekoppeld zijn, welke gebieden belangrijk zijn en welke bijdragen ze leveren.’
Een onderzoek dat nu loopt heeft te maken met brain computer interface. Sommige afasiepatiënten kunnen de betekenis van een woord ophalen, maar niet het klankpatroon. Onderzoekers gaan bekijken of ze de betekenis van taal op een of andere manier uit het brein kunnen uitlezen. Vervolgens zou dat aan een spraak-synthetisator kunnen worden gekoppeld. Behalve voor zo’n soort toepassing is het ook interessant omdat je er zo achter komt hoe begrip in het brein ligt opgeslagen.
Zo zijn langzamerhand alle onderdelen van taal onderzocht. Het begint bij klanken, gaat naar woorden en vandaar gaat het naar betekenis van de taal. Maar de betekenis van een boodschap vloeit niet altijd automatisch voort uit de letterlijke betekenis van een zin. Hagoort raakt steeds meer geïnteresseerd in de boodschap die er in de tekst verborgen zit. ‘Als ik zeg: “Het is warm hier” kun jij reageren met: “Inderdaad, het is 32 graden”. Letterlijk is die reactie misschien logisch, maar toch is die ook raar. Want dat is namelijk niet wat ik wil zeggen. Ik doe met zo’n mededeling namelijk impliciet een soort verzoek. Het is logischer als je reageert met: “Zal ik het raam openzetten? Of moet de verwarming lager?” Dat heet speaker meaning. Dat zou ik beter willen begrijpen, want dat is wat we in het dagelijks leven doen.’

Lowlands
Van de Spinozapremie van anderhalf miljoen en de prijs van de Akademiehoogleraren van de knaw van een miljoen euro, heeft hij geen apparatuur gekocht, daarin was al voorzien. Hagoort stelde er vooral jonge mensen van aan om nieuwe ideeën uit te werken, speciale projecten die je anders niet gefinancierd kan krijgen. ‘Zo overweeg ik het volgende project: mensen op straat vragen wat ze graag over taal zouden willen weten. Bijvoorbeeld: hoeveel talen kun je tegelijkertijd leren? En die vragen vervolgens bij collega’s in het veld uitzetten, zoals een specialist op het gebied van meertaligheid. Ik zou in het totaal zo’n tweehonderd vragen willen verzamelen en daar antwoorden op zoeken. Daarvoor heb ik iemand nodig met journalistieke kwaliteiten die daar een leesbaar boekje over kan schrijven.’
Een vooraanstaand onderzoeker die een dubbele directiefunctie vervult, maar die tegelijk buiten de eigen kaders kijkt. Het tekent hem misschien wel en hij legt daarbij een zekere speelsheid aan de dag. Zo stond Hagoort op het festival Lowlands, omdat hij dat leuk vindt en er het belang van inziet. ‘Als ik naar een conferentie ga, weet ik wel ongeveer waarover het zal gaan. Bij zo’n interactie met het gewone publiek weet je nooit wat er op je afkomt. Mensen komen met verrassende dingen.’
Niet dat het altijd nieuwe inzichten oplevert, soms is het alleen goed voor een mooie anekdote. Zoals een vrouw die hem belde. Ze was met haar hond in Frankrijk op vakantie geweest en had de hond daar in het Frans gecommandeerd. Nu luisterde het beest niet meer naar Nederlandse commando’s. Hoe kon dat toch? Hagoort lacht. ‘Ik heb nog tijd proberen te rekken, maar ik kon haar niet echt helpen. Uiteindelijk heb ik waarschijnlijk gewoon opgehangen.’