Het eind 2011 verschenen handboek Hypochondrie van Sako Visser is een zeer handzaam, bruikbaar en makkelijk lezend boek voor iedereen die met cliënten werkt die last hebben van deze aandoening. Het handboek zou nog verder aan kracht winnen als een aantal onderwerpen verder worden uitgewerkt zoals de relatie met en invloed van de omgeving en samenwerking tussen diverse (beroeps)groepen.
In een toegankelijke opbouw schets Visser de context van de aandoening en de wijze waarop deze gediagnosticeerd kan worden. Hij heeft daarbij ook aandacht voor de lastige kanten van de diagnose: hypochondrieklachten komen voor een deel overeen met klachten bij andere stoornissen zoals depressie en angst- en paniekstoornissen, maar vragen om een andere behandeling en bejegening. Vervolgens geeft Visser verschillende theoretische kaders weer van waaruit de hypochondrie benaderd kan worden en van daaruit gaat hij door naar de diagnosestelling. Prettig is dat hij daarbij de psychologische consequenties van de aandoening meeneemt en zo de acceptatieproblemen die als gevolg van onvoldoende communicatie met de cliënt kunnen ontstaan onder de aandacht brengt. In de behandelovereenkomst vertaalt zich dat in een gedragen overeenkomst.
In het laatste en meest uitgebreide hoofdstuk gaat Visser in op de verschillende vormen van behandeling die vanuit de eerder geschetste multidisciplinaire richtlijn de grootste kans op succes hebben. Ook hierbij is er weer veel aandacht voor de relatie therapeut-cliënt en de manieren van doen die ertoe leiden dat de cliënt de niet-somatische aanpak van de behandeling accepteert. Visser behandelt achtereenvolgens exposure in vivo, cognitieve gedragstherapie en behavioural stress management en sluit af met de recentste ontwikkelingen en mogelijkheden zoals internetbehandeling, mindfulness en emdr.
Intensieve zorgvragers
Visser legt alles goed en begrijpelijk uit waardoor het boek bruikbaar is voor zowel beginnende als ervaren therapeuten. De vraag is wel of de behandeling van cliënten met hypochondrie voor beginnende therapeuten geschikt is. De complexiteit van de acceptatie bij en communicatie met de cliënt in samenhang met de vaak jonge leeftijd en ervaring van de therapeut maken het risico op een lagere effectiviteit groter.
Daarnaast zou het boek verder aan kracht gewonnen hebben als een sterkere relatie was gelegd met een aantal voor deze doelgroep essentiële zaken. Cliënten met hypochondrie doen een zwaar beroep op hun omgeving, zowel privé als medisch. De wijze waarop de omgeving bij het proces van behandeling betrokken kan worden, komt slechts zijdelings aan de orde. Dat heeft het risico dat de therapie an sich succesvol kan zijn, maar dat het effect bij de cliënt en zijn omgeving niet goed beklijft doordat dit in het proces niet is meegenomen of de interventies niet heeft kunnen versterken.
Nu is dat een punt van aandacht bij veel therapieën, maar bij deze groep intensieve ‘zorgvragers’ is extra van belang omdat een positief effect op meerdere gebieden van invloed is. Internet, chatten, communities van cliënten en naastbetrokkenen zijn hier opties, naast psycho-educatie voor naastbetrokkenen, om de zorglast voor hen dragelijk te maken. Maar ook de samenhang van behandeling door een therapeut met de andere (medische) disciplines zou het effect van de behandeling kunnen versterken. Welke plek neemt de huisarts in bij de behandeling? Welke afspraken maken therapeut en (huis)arts om het gedrag van de cliënt tijdens de behandeling te regisseren? En hoe kan de werkrelatie van de arts met de hypochondrische cliënt de behandeling van de therapeut versterken? Dat zijn elementen die in uitwerking weinig aan bod komen, maar die wel invloed hebben op het resultaat van de behandeling.
Tot slot nog dit. Het boek is nu ruim een jaar oud en in de tussentijd zijn discussies in de politiek en samenleving over zorg en kosten van zorg gewoon voortgegaan. Daarin is uiteraard veel aandacht voor kostenbeheersing, effectiviteit en doelmatigheid. In dat kader is het interessant te onderzoeken op welke wijze de behandeling van cliënten met hypochondrie, een groep die door zijn diverse zorgconsumptie waarschijnlijk duur is, kan leiden tot verbering van klachten en verlaging van de zorgkosten. Samenhang en samenwerking, maar ook interventies in groepen met psychoeducatie en behandelen met internet komen dan vermoedelijk in beeld. Dat sluit goed aan bij het slotpleidooi van Visser om deze cliënten serieus te nemen in hun lijden en door adequate zorg en behandeling en in samenwerking met hun omgeving, een prettiger en ‘zorgelozer’ leven te laten leiden.
Frans van Eck is manager preventie en eerste lijn bij Arkin Amsterdam (en licht hypochondrisch van aard). E-mail: wimaf@hetnet.nl.