Lees verder
Anita van den Akker

Ruim 250 geïnteresseerden verzamelden zich op 18 maart 2011 in Utrecht voor het achttiende congres van de Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie (nvpo) met de aansprekende titel Effectiviteit van interventies. Het congres omvatte drie plenaire lezingen in de ochtend, en acht parallelle workshops en een minisymposium in de middag.

In de eerste lezing zette Maya Schroevers de eerste resultaten uiteen van een Cochranereview van de effectiviteit van psychologische interventies voor kankerpatiënten ruim een jaar na de diagnose. Uit haar verhaal wordt duidelijk hoe complex het antwoord is op de ogenschijnlijk simpele vraag ‘werkt het of werkt het niet?’ Welke interventies gelden bijvoorbeeld als psychologisch? En op welke uitkomstmaten zou effect te zien moeten zijn, en voor hoelang? In de review worden vier typen interventies bekeken: psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie, overige psychotherapie en sociale steungroepen. Als uitkomstmaten is gekozen voor zo zuiver mogelijke psychologische variabelen, zoals angst, depressie en algemene distress. Uiteindelijk zijn twaalf studies opgenomen in de review. Van een deel blijkt de kwaliteit niet toereikend en/of zijn de groepen te klein om uitspraken te kunnen doen. Van de zes studies die overblijven, blijkt de helft effectief te zijn en de andere helft niet. Studies waarbij patiënten van tevoren worden gescreend op de aanwezigheid van psychische klachten en die zich richten op een specifieke uitkomstmaat, lijken wel effectief te zijn.
Walter Krikilion legt vervolgens de methode van evidence-based practice (ebp) zelf onder de loep. Hij geeft aan dat drie elementen in ebp van belang zijn: (rationele) kennis, het klinisch oordeel en de unieke kenmerken van de patiënt. De huidige trend is echter om de nadruk te leggen op het kennisaspect. Krikilion bepleit meer aandacht voor aspecten van de therapeutische relatie, zoals empathie en veiligheid. In zijn optiek zijn nieuwe onderzoeksmethodes en -concepten nodig, die aan deze aspecten recht doen. Hiertoe introduceert hij het begrip value-based practice, als aanvulling op ebp. De professional hanteert in deze zienswijze een breder referentiekader, waarbij de eigen normen en waarden én die van de patiënt een rol spelen, en er ruimte is voor reflectie.
In de discussie komt naar voren dat er diverse meetinstrumenten zijn waarmee de therapeutische relatie beoordeeld wordt, zoals Routine Outcome Monitoring (rom). Gebruik van dit soort meetinstrumenten kan wellicht een completer beeld geven van de therapeutische praktijk en haar effectiviteit.
Als derde spreker benadrukt Annelies van Heijst dat wetenschappelijk onderzoek kennis oplevert, maar ook, noodgedwongen, veel ononderzocht laat. Daarover wordt echter weinig gesproken en onderzoeksresultaten worden vaak te makkelijk gegeneraliseerd naar de algemene populatie. Een te grote nadruk op ebp leidt volgens haar af van de vraag waarom we zorg verlenen. Is dat alleen om ziekte te genezen of ook om te troosten of omdat we vinden dat dit in een beschaafde maatschappij zo hoort? Goede zorg is volgens Van Heijst ‘menslievende zorg’: het bijstaan van iemand die het alleen niet redt, geen leed toevoegen en antwoord geven op de vraag van die persoon. Het is mogelijk van mening te verschillen over de doelen van de gezondheidszorg, maar ebp kan niet zonder de discussie hierover.

Minisymposium
Na een goed verzorgde lunch is er een keus uit acht workshops en een minisymposium. In het symposium worden nieuwe bevindingen binnen de psycho-oncologie gepresenteerd.
Zo vertelt Anette Pet over de online therapie ‘Minder moe’, voor kankerpatiënten die twee jaar na behandeling nog steeds vermoeid zijn (20-40%). De behandeling bestaat uit een combinatie van aandachttraining en cognitieve gedragstherapie. De eerste resultaten zijn veelbelovend. Zowel de betrokken patiënten als therapeuten vinden dat de therapeutische relatie ook online goed opgebouwd kan worden.
Irene Riepma bespreekt vervolgens de behandeling van depressie bij palliatieve kankerpatiënten. Ernstige depressie komt bij 9,8% van de patiënten voor en depressieve symptomen bij 27,8%. Riepma benadrukt dat het belangrijk is depressie ook in deze fase te behandelen, omdat zij de kwaliteit van leven nadelig beïnvloedt en het afscheid nemen bemoeilijkt. Een pilot-studie naar Life Review Therapy, waarin positieve herinneringen worden opgehaald, wijst uit dat deze behandelvorm gunstige effecten lijkt te hebben op depressie.
Anne-Marie Krebber presenteert hierna een meta-review naar de prevalentie van depressie bij patiënten tijdens of na behandeling van kanker. De resultaten lijken uit te wijzen dat de prevalentie bij de populatie kankerpatiënten 17-22% is, vergeleken met 8-12% in de normale populatie.
Corinde van Scheppingen doet onderzoek naar screening van distress bij mensen met kanker. 25- 35% blijkt als distressed geclassificeerd te kunnen worden, maar slechts 60% hiervan heeft behoefte aan psychologische hulp.
Als vijfde spreker komt Willem Eijzinga aan het woord. Hij ontwikkelt een specifieke signaleringslijst voor detectie van psychosociale problemen bij personen met een verzoek om erfelijkheidsadvies. Ongeveer 20% van hen ervaart namelijk psychosociale problemen, die in een derde van de gevallen niet worden opgemerkt.
Tot slot spreekt Marjan van den Akker over de denkbeelden van hulpverleners in de eerstelijn over mensen met kanker in de chronische fase. Huisartsen blijken kankerpatiënten ‘zo gewoon mogelijk’ te zien en te behandelen. Wijkverpleegkundigen en eerstelijnspsychologen ervaren kankerpatiënten wel als een bijzondere populatie, omdat het ziekteproces lang duurt en de psychologische verwerking pas na de behandeling echt begint. Exploratie van deze denkbeelden kan bijdragen aan betere coördinatie van de nazorg voor kankerpatiënten in de eerstelijn.

Zoals het een goed congres betaamt, heeft deze dag meer vragen opgeroepen dan beantwoord. Ik denk nog steeds dat het van grote waarde is om op de hoogte te zijn van nieuwe wetenschappelijke inzichten en hoop dat er meer onderzoek zal komen naar de therapeutische relatie. Maar vooral neem ik mee van deze dag dat de waarde van wetenschappelijke kennis staat of valt met de context waarbinnen zij geplaatst wordt. Zijn psychologische interventies effectief? Dat hangt ervan af wat, door wie, aan wie en onder welke omstandigheden geboden wordt. Een kort ‘ja’ of ‘nee’ klinkt aantrekkelijker, maar doet geen recht aan de complexiteit van de dagelijkse psycho-oncologische praktijk.

Mw drs. G.A. van den Akker is psycholoog in opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog en is werkzaam in het Maxima Medisch Centrum, Eindhoven. E-mail: anita.vandenakker@mmc.nl.