Lees verder
Naar de tuchtrechter Verslagen door het tuchtrecht: 9 persoonlijke verhalen. Door Martin Appelo (2018) Amsterdam: Boom, 151 p. Recensent: Karel Soudijn.
Karel Soudijn

Negen professionals op het gebied van gezondheidszorg vertellen in dit boek over hun ervaringen met klachtenprocedures. Hun achtergrond is gevarieerd, want het gaat hier om een psycholoog, twee psychiaters, twee verloskundigen, een huisarts, een bedrijfsarts, een tandarts en een orthopeed. Vier van de negen blijven anoniem.

Op basis van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet  BIG) handelen regionale tuchtcolleges klachten af. Tegen hun uitspraken kan beroep worden aangetekend bij het centraal tuchtcollege. Bij de behandeling van klachten gaat het vooral om de vraag of zorgverleners zich redelijk aan de standaarden houden van hun eigen beroepsgroep. Zittingen van deze tuchtcolleges zijn openbaar. Onder de Wet BIG worden namen van overtreders gepubliceerd zodra zij een berisping of een zwaardere maatregel opgelegd krijgen. Blijft de maatregel beperkt tot een waarschuwing, dan vindt op internet publicatie in anonieme vorm plaats.

Het NIP kent ook een regeling voor de behandeling van klachten, maar deze is niet bij wet vastgelegd. Bij ons is sprake van ‘verenigingstuchtrecht’. Het College van Toezicht toetst aan de hand van een uit 108 artikelen bestaande beroepscode. Tegen uitspraken kan beroep worden aangetekend bij het College van Beroep. Op de website van het NIP staan de uitspraken in geanonimiseerde vorm; slechts bij hoge uitzondering komt de naam van de psycholoog naar buiten. En nóg een belangrijk verschil met de  BIG-procedures: zittingen van de NIP-colleges zijn niet openbaar.

Klachtenprocedures zijn tijdrovend en emotioneel belastend. Een van de schrijvers in dit boek vertelt dat de relatie met zijn partner (mede) door de procedure zo sterk onder druk kwam te staan, dat ze uiteindelijk uit elkaar zijn gegaan. Een andere auteur ergert zich aan een voorzitter van het tuchtcollege, die nauwelijks verstaanbaar spreekt en die kennelijk zijn eindoordeel al klaar heeft voordat de partijen tijdens een hoorzitting hun standpunten goed naar voren kunnen brengen. De procedure wordt nogal eens ervaren als krenkend. Soms wordt in dit boek aangegeven dat een tuchtcollege wel op een nette manier met de beklaagde omging, maar dan is de uitkomst toch teleurstellend. De kritiek komt er vaak op neer dat de tuchtcolleges nauwelijks rekening houden met omstandig heden waaronder moest worden gewerkt. Een van de professionals klaagt dat richtlijnen voor hulpverlening worden verengd tot regels zonder speelruimte. Ook vinden verschillende auteurs dat het tuchtcollege beter moet letten op de motieven van klagers.

Zweefteef

Martin Appelo is niet alleen de schrijver en samensteller van dit boek; hij is ook de enige psycholoog die hier aan het woord komt. Hij bespreekt twee zaken die tegen hem werden gevoerd. In beide gevallen kreeg hij een berisping. In de epiloog van dit boek schrijft hij over de uitspraak van het centraal tuchtcollege in een van beide zaken: ‘Ook zij keken alleen maar naar de feiten, de regels en de richtlijnen, en niet naar de context of naar mijn intenties.’

Appelo vindt dit verkeerd, maar dit is nu precies wat de bedoeling is van tuchtrechtspraak. Context is hier pas echt belangrijk als de professional twee regels moet opvolgen die onderling strijdig zijn. Pas dan is een principe van hogere orde nodig om een afweging te maken.

Bij de andere klacht die Appelo bespreekt, wordt duidelijk hoe zinvol het voor psychologen is om zich te richten naar de NIP-beroepscode. Appelo voerde twee gesprekken met een mevrouw die hulp zocht voor haar relatieproblemen. De echtgenoot kwam mee, maar zag zich niet als cliënt. Aan het eind van het tweede gesprek gaf Appelo duidelijk aan dat hij mevrouw (en haar man) niet verder kon helpen, maar hij wilde wel voor een doorverwijzing zorgen. Op dat aanbod werd niet ingegaan. Na enige tijd kreeg hij het verzoek om een verslag van de twee consulten te sturen. Dit deed hij. Nog weer later klaagde mevrouw hem aan. Hij zou haar dramaqueen en zweefteef hebben genoemd (wat hij ook toegeeft). Bovendien zou hij ‘zonder medeweten’ van mevrouw een verslag van de consulten aan de man hebben gestuurd. De man zou het verslag tijdens een inmiddels ingezette echtscheidingsprocedure tegen haar hebben gebruikt. Hierover schrijft Appelo nu: ‘Het verslag werd door mij op hun verzoek geschreven en verstuurd.’

Het regionaal college beoordeelt de klachten als gegrond, wat tot boosheid bij Appelo leidt (maar hij gaat niet in beroep tegen de uitspraak). In dit boek geeft hij ruime aandacht aan zijn verweer en aan kritiek op de gevolgde procedure. Als lezer kan ik me zijn emotionele reacties goed voorstellen, maar tegelijkertijd verbaas ik me over de naïviteit van de schrijver. Hij verwijst in dit boek enkele keren naar het bestaan van de beroepscode van het NIP, maar nergens in de analyse van zijn eigen casus maakt hij daar gebruik van. Moet een hulpverlener ingaan op het verzoek om een verslag te schrijven? Dit is een wisseling van rol waar de NIP-code ernstig tegen waarschuwt (art. 51). Cliënten hebben het recht om hun eigen dossier in te zien en er een kopie van te krijgen (art. 67), maar het is zinvol om een onderscheid te maken tussen een verslag (rapportage) en een dossier. Aan een verslag worden eisen gesteld volgens artikel 97.

We krijgen bij Appelo nergens te lezen of zijn verslag hieraan voldeed. Mocht het verslag van Appelo slechts onderdeel zijn van het dossier, dan had hij zich moeten realiseren dat hij te maken kreeg met twee personen die in termen van de beroepscode een cliëntsysteem vormen. Gegevens uit het dossier over de ene persoon mogen echter niet zomaar doorgespeeld worden naar de andere persoon. Het eerder genoemde artikel 67 over het dossier geeft heel specifieke regels over handhaving van vertrouwelijkheid bij een cliëntsysteem. Nergens laat Appelo blijken dat hij dergelijke nuances kent.

Aan het slot van dit boek geeft Appelo adviezen die erop neerkomen dat het klachtrecht eigenlijk zou moeten worden beperkt. Veel heil moet komen van bemiddeling (mediation) tussen partijen. Alles beter dan een confrontatie in de tuchtrechtzaal.