Dit blijkt uit onderzoek van de Groningse psycholoog Rafaële Huntjens en collega’s. Zij confronteerden 94 vrouwen (dis-patiënten, ptss-patiënten en gezonde vrouwen) met emotioneel-geladen woorden, en lieten hen vervolgens een specifieke gebeurtenis noemen die met het aangeboden woord verband hield. De dis-patiënten moesten in verschillende identiteiten aan specifieke gebeurtenissen terugdenken. De gezonde proefpersonen hadden daar geen moeite mee, de mensen met dis wel. Welke identiteit ze daarbij aannamen, maakte niet uit. Opmerkelijk, want het idee is dat dis ontstaat als reactie op een traumatische ervaring. Sommige identiteiten dragen specifieke herinneringen aan negatieve gebeurtenissen bij zich, terwijl andere identiteiten hieraan geen of meer globale herinneringen hebben. De neiging om specifieke dan wel globale herinneringen op te halen zou zich uitstrekken over allerlei gebieden. Maar kennelijk werkt het zo niet. Toen de onderzoekers vroegen naar ‘specifieke persoonlijke herinneringen’, kwamen beide soorten identiteiten hoofdzakelijk met globale herinneringen op de proppen – dus ook de identiteiten die specifieke herinneringen zouden moeten hebben. De onderzoekers pleiten ervoor dis onder de trauma-gerelateerde stoornissen te scharen. Ook de ptss-patiënten vonden het namelijk lastig specifieke herinneringen op te halen. In therapie zou hieraan gewerkt moeten worden. Mensen verwerken nare gebeurtenissen namelijk beter naarmate ze zich meer van die gebeurtenissen herinneren. (ID)
Bron: Huntjens, R. et al. (2104). Autobiographical Memory Specificity in Dissociative Identity Disorder. Journal of Abnormal Psychology, 123(2), 419-428. DOI: 10.1037/a0036624