Peter Levine, grondlegger van de ‘Somatic Expe riencingtherapie’, richt zich in dit boek tot therapeuten, maar ook tot eenieder die geïnteresseerd is in of last heeft van traumatische herinneringen. Het boek bevat een basisuitleg over hoe het geheugen werkt en persoonlijke anekdotes, en een adviserend model voor therapeuten om te hanteren in de praktijk.
Werken met bewuste herinneringen staat nog altijd centraal in veel therapeutische interventies. Levine adviseert therapeuten zich te richten op procedurele herinneringen (bijvoorbeeld fietsen, maar ook de automatische vecht, vlucht, bevriesreactie bij gevaar) en stelt daarbij dat traumatische ervaringen lichamelijk worden opgeslagen. Zonder kennis te hebben over hoe trauma opgeslagen wordt in het lichaam, zal een therapeut verward en vertwijfeld te werk gaan, waardoor een patiënt (en hun naasten) meer zullen lijden.
Therapeuten dienen te ‘heronderhandelen’ met het trauma om dat te verwerken. De zintuigelijke elementen worden geleidelijk naar boven gehaald om de biologische vecht, vlucht, of bevriesreactie te veranderen. Zo waak je er als therapeut voor dat de patiënt het hele trauma opnieuw beleeft. Hier haalt Levine voordeel uit het feit dat het geheugen reconstructief is. Om effectief met het trauma te werken, zal er iets veranderd moeten worden aan de ervaring daarvan. Dus, therapeuten, haal hier je voordeel uit, zodat je patiënt dit kan overleven.
Volgens Levine dient een therapeut aandacht te besteden aan wat de patiënt lichamelijk uit. EMDR, lichaamsgerichte psychotherapie, en schematherapie schenken hier ook aandacht aan. Levine gaat echter verder dan expliciet vragen waar een patiënt iets voelt. Zo kan de auteur er, door waar te nemen op hoeveel graden iemands blik ‘bevriest’, achterkomen waar het gevaar zich voordeed. Vervolgens kan hij de cyclus (het (de)activeren van de traumatische herinneringen) verbreken en kan de patiënt op die manier omgaan met de herinnering waar deze hoort: in het verleden.
Refererend aan het grote debat begin jaren negentig van de vorige eeuw over de authenticiteit van hervonden herinneringen, stelt Levine stelt dat clinici en wetenschappers onvoldoende met elkaar communiceren. Hij bepleit – terecht – dat het er binnen de therapie niet om draait of een herinnering waar is of niet. Als therapeut werk je met de beleving van de patiënt. De valkuil zit in de daarmee gepaard gaande emoties: deze kunnen patiënten gevoelig maken voor ‘valse herinneringen’. Als gevolg hiervan kan een therapie schadelijk en destructief zijn.
Boeken zoals deze zouden de kloof tussen wetenschap en clinici kunnen verkleinen. Het frappante is nu dat Levine zelf, naast het herhaaldelijk verwijzen naar Freud, evenmin wetenschappelijk bewijs aanvoert voor zijn werkwijze. Er zal een kern van klinische waarheid zitten in de observatie dat trauma’s lichamelijk opgeslagen worden, maar men moet voorkomen dat er een automatisch verband tussen lichamelijke klachten en traumatische ervaringen wordt gelegd. Laten we, clinici en wetenschappers, daarom met elkaar blijven communiceren.