Lees verder
Deze rubriek belicht onder zoek waaraan de nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een Veni-, Vidi- of Vici-beurs heeft toegekend. Deze keer: Stefanie Nelemans
Geertje Kindermans

Stefanie Nelemans, onderzoeker en Universitair Docent bij de Universiteit Utrecht, doet onderzoek naar sociale angst bij jongeren, hoe die valt te verklaren en waarom die zo hardnekkig is. Voor haar onderzoek ontving ze in 2019 een Veni-subsidie.

Jongeren hebben de sterke behoefte ergens bij te willen horen, ze zijn druk met het aanknopen van sociale contacten buiten het gezin. Adolescenten die sociale angst ontwikkelen, worden sterk belemmerd in hun ontwikkeling. Dat is de reden dat Stefanie Nelemans zich in haar Veni-onderzoek op sociale angst bij adolescenten focust. Ze wil weten hoe de angst valt te verklaren, welke factoren eraan ten grondslag liggen en hoe het komt dat die angst zo hardnekkig is.

Wie loopt risico?

Nelemans’ Veni-project bestaat uit twee delen. In het eerste deel richt ze zich vooral op de vraag welke jongeren het meeste risico lopen op het ontwikkelen van sociale angst. Ze wil weten hoe een bepaalde genetische aanleg in combinatie met belangrijke omgevingsfactoren jongeren gevoeliger maakt voor het ontwikkelen van sociale angst.

Nelemans zal vooral onderzoek doen naar genetische variatie in combinatie met het oxytocinesysteem. ‘We weten dat dat systeem een sociale functie heeft, oxytocine staat bekend als het ‘knuffelhormoon’, maar het is nog weinig onderzocht in relatie tot (sociale) angst, terwijl we weten dat de hoeveelheid oxytocine invloed heeft op de hersenen. Meer oxytocine is gerelateerd aan dat iemand minder stress ervaart in sociale situaties.’

Sociale angst wordt niet alleen door het oxytocinesysteem bepaald, weet Nelemans. Die angst is tevens afhankelijk van de omgeving. In de literatuur worden verschillende omgevingsfactoren genoemd. Nelemans neemt er drie mee in haar onderzoek. Als eerste kijkt ze naar de relatie met de ouders. Ouders die hun tiener bijvoorbeeld niet kunnen loslaten, creëren een minder optimale omgeving voor diens ontwikkeling. Daarnaast kijkt ze naar de relatie met leeftijdsgenoten en of die de betreffende tiener bijvoorbeeld pesten. Ten slotte kijkt ze naar stressvolle levensgebeurtenissen, zoals scheiding, een overleden ouder enzovoorts.

Dat het oxytocinesysteem in combinatie met omgevingsfactoren tot meer sociale angst kan leiden, stelde Nelemans al vast in onderzoek dat ze uitvoerde aan de Katholieke Universiteit Leuven in België.1 Het eerste deel van haar Veni-project borduurt hierop voort. Het Leuvens onderzoek is nog heel beschrijvend, nu wil Nelemans een stap verder gaan. ‘Ik wil weten hoe het precies werkt: beïnvloedt de relatie de sociale angst, of is het andersom en maakt de sociale angst de relaties minder goed? En wat is de rol van genetische verschillen in het oxytocinesysteem tussen jongeren hierin?’

Voor haar onderzoek maakt ze gebruik van studies die jongeren vanaf hun twaalfde of dertiende jaar gedurende meerdere jaren volgen. Jaarlijks beantwoorden de jongeren vragen over hoe het hen vergaat, over hun relatie met ouders en leeftijdsgenoten en of er zich stressvolle gebeurtenissen voordeden. Via speeksel worden de genetische eigenschappen in kaart gebracht, onder andere het oxytocine-profiel.

Nelemans: ‘Ik draai nu de analyses en heb nog geen echte resultaten, maar het lijkt erop dat jongeren een grotere impact op hun omgeving hebben dan andersom. Dus niet: omdat ze een slechte relatie met hun ouders hebben of gepest worden, ontwikkelen ze sociale angst. Maar andersom: jongeren die sociaal angstiger zijn, hebben een grotere kans dat ouders een minder optimaal ouderschap laten zien. Vooral wanneer zij een genetisch risicoprofiel hebben waarvan het vermoeden bestaat dat het hen kwetsbaar maakt.’

‘ Iemand met veel knuffelhormoon, ervaart minder stress in sociale situaties

Sociale angst blijft

In het tweede deel van haar Veni wil Nelemans zich richten op de vraag waarom sociale angst zo stabiel blijft. ‘Er zijn veel mooie therapieën voor angst in het algemeen, ook voor sociale angst, maar slechts een gematigd percentage van degenen die eraan lijden, heeft er baat bij,’ zegt ze. ‘Dat geldt speciaal voor jongeren. In veel gevallen blijft sociale angst even sterk of wordt zelfs erger. Hoe valt dat te verklaren? Welke processen maken dat de angst zo stabiel blijft?’

Om een beeld te krijgen van hun leven, worden jongeren via hun smartphone gevolgd. Ze krijgen op gezette tijden vragen als: waar zijn ze? Met wie? Hoe voelen ze zich in sociaal opzicht? En is er iets dat stress veroorzaakt?

‘Als we globaal weten hoe jongeren zich voelen, willen we hen in een Virtual Reality (VR)-setting zetten om beter te begrijpen hoe ze zich in de werkelijkheid zullen gaan gedragen,’ vervolgt Nelemans. ‘Dat is het vernieuwende in mijn onderzoek. Tot nu toe is wel onderzoek gedaan, maar die setting was niet erg realistisch en betrof bijvoorbeeld computertaakjes in een lab van een universiteit. Door het gebruik van VR wil ik de ervaring realistischer maken. Zo wil ik ze bijvoorbeeld virtueel een feestje laten bezoeken of een presentatie voor een groep laten geven.’

Om het nog realistischer te maken, wil Nelemans de proefpersonen ook de weg naar het feestje of de presentatie toe in VR laten meemaken, de anticipatiefase. Hetzelfde geldt voor de fase meteen erna, de herstelfase.

Nelemans: ‘Ik verwacht vooral in de anticipatie- en herstelfase verschillen tussen sociaal angstigen en minder sociaal angstigen. De meeste jongeren zullen in meer of mindere mate stress ervaren als ze een presentatie moeten geven, maar op het moment dat ze horen dat het gaat gebeuren, zullen sociaal angstigen zich al gestrester voelen. Ook na afloop verwacht ik dat de sociaal angstigen langer moeten herstellen en nog een tijdje blijven nadenken over wat ze fout hebben gedaan of beter hadden kunnen doen.’

Bronnen:

  1. Nelemans, S. A., Van Assche, A., Bijttebier, P., Colpin, H., Van Leeuwen, K., Verschueren, K., Goossens, L. (2019). Parenting interacts with oxytocin polymorphisms to predict adolescent social anxiety symptoms: A novel polygenic approach. Journal of Abnormal Child Psychology, 47, 1107-1120. doi:10.1007/s10802-018-0432-8

Beeld: Erik te Selle