Na ruim anderhalf jaar heeft Casper Koene de pen weer opgenomen. Dit keer geen casus, maar de vergelijking van drie beroepscodes. Het gaat daarbij om overeenkomsten en verschillen tussen de Beroepscode voor psychologen, de Beroepscode voor psychotherapeuten van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie en de Deontologische code van de Belgische Federatie van Psychologen.
Arend Post, klinisch psycholoog, is sinds een half jaar zeer actief als lid van een amateurkamerkoor in de middelgrote provinciestad waar hij woont. Naast het zingen heeft hij inmiddels het penningmeesterschap op zich genomen en zit hij in de selectiecommissie, die over de voordrachten van nieuwe leden zou moeten adviseren.
Op zekere dag meldt zich, opnieuw, een briljante alt die een reuze aanwinst voor het koor zou zijn. Na jarenlang lid van het koor te zijn geweest, had zij haar koorlidmaatschap opgezegd tijdens een verblijf in het buitenland. Alleen, deze prachtige alt Vanessa Casteels was een maand eerder, met goede vooruitzichten, haar psychotherapie begonnen bij… Arend Post.
Wat te doen? Negatief adviseren over het lidmaatschap van Vanessa, dat was uitgesloten. Niet alleen zou Arend daarmee Vanessa de voet dwars zetten in het weer opnemen van een waardevol deel van haar sociaal leven, maar ook zou een negatief advies levensgrote vragen oproepen bij bestuur en leden, omdat Vanessa’s kwaliteiten immers boven iedere twijfel verheven waren.
Zichzelf terugtrekken zou een groot persoonlijk verlies voor hemzelf zijn en bovendien niet zo eenvoudig om tegenover zijn koorgenoten te motiveren. Vanzelfsprekend kon er geen sprake van zijn dat zijn vertrek in verband mocht worden gebracht met Vanessa’s terugkomst.
Of… de pas gestarte, perspectiefvolle therapie afsluiten en haar verwijzen naar een collega, nu zij, met al die wachttijden in de regio, eindelijk een plek bij hem had gevonden?
Maar… zou het eigenlijk onoverkomelijk zijn als hij het er maar bij liet, en zich erin schikte om samen met een cliënte in het koor te zingen?
Bij mijn rentree in dit tijdschrift wil ik de Beroepscode van het nip op enkele specifieke onderdelen vergelijken met die van de Belgische Federatie van Psychologen (bfp) en van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (nvp).
Mijn aanvankelijk plan voor een min of meer volledig overzicht heb ik laten varen. Lang voordat het eind in zicht was had ik mijn publicatieruimte al meer dan opgebruikt. Ik beperk mij daarom tot enkele thema’s: de positionering van de drie beroepscodes, het beroepsgeheim, het dossier en meervoudige relaties.
Wettelijk beschermd
Bij een vergelijking van de nip-code met die van de bfp gaat het om de voornaamste psychologenverenigingen van twee buurlanden met, deels, eenzelfde taal. De reden om ook de Beroepscode voor psychotherapeuten erbij te betrekken ligt in het volgende.
In België is de titel psycholoog alweer enige tijd wettelijk beschermd, maar de psychotherapeut bestaat daar niet (zie www.bfp-fbp.be). In Nederland ligt dat anders. Daar bestaat de wettelijke, academische titel van psycholoog allang niet meer. Wel is bij het wegvallen ervan onmiddellijk de titel psycholoog nip merkrechtelijk gedeponeerd, maar dat is toch niet hetzelfde als de voor velen prestigieuzere titel van gezondheidszorgpsycholoog, een van de acht basisberoepen in de Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet big) (zie noot 1).
Inmiddels staat ook de positie van de psychotherapeut als een van de acht basisberoepen niet echt meer ter discussie; kritische overwegingen ten spijt, die er aanvankelijk toe leidden dat de inschrijving van psychotherapeuten in het big-register op termijn zou worden gesloten. De minister heeft deze beslissing uiteindelijk echter weer ingetrokken, waarna opnieuw opleidingen tot psychotherapeut (vierjarig, postmaster) worden aangeboden (zie noot 2). In Nederland bestaat de psychotherapeut dus wel en is klinisch psycholoog een beschermde specialistentitel van het basisberoep gezondheidszorgpsycholoog. Zo ook de specialistentitel klinisch neuropsycholoog.
Wettelijk tuchtrecht
Naast de beschermde titel en de voorbehouden handelingen – die er voor gezondheidszorgpsychologen en psychotherapeuten niet zijn – zijn de geregistreerde beoefenaren van de acht basisberoepen onderworpen aan een wettelijk tuchtrecht.
In een specifiek op het beroep van de aangeklaagde afgestemde samenstelling toetst een Regionaal Tuchtcollege of het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg het betwiste beroepsmatig handelen aan twee wettelijke tuchtnormen:
- Handelen of nalaten van handelen in strijd met de zorg die de geregistreerde zorgverlener behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en de naaste betrekkingen van de patiënt.
- Enig ander handelen of nalaten van handelen als geregistreerde zorgverlener in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.
Deze tuchtnormen zijn zo globaal dat de colleges bij hun oordeelsvorming codes, protocollen en richtlijnen van de verschillende beroepsgroepen gebruiken als ‘kenbron’. Bij een klacht tegen een gezondheidszorgpsycholoog is dat de Beroepscode voor psychologen en in het geval van een psychotherapeut de Beroepscode voor psychotherapeuten. Zo mag het duidelijk zijn dat ook deze laatste voor veel Nederlandse psychologen een maatstaf voor het handelen is.
Verder zijn psychologen die aangesloten zijn bij het nip onderworpen aan het verenigingstuchtrecht van deze beroepsvereniging, ook als zij onder het wettelijk tuchtrecht vallen. Klagers staat het vrij om bij beide tuchtrechtelijke instanties een klacht in te dienen. Zo zijn er gevallen bekend waarbij vier uitspraken zijn gedaan in dezelfde zaak – twee in eerste instantie en twee in hoger beroep (zie noot 3).
In België liggen de zaken anders. De wettelijk beschermde titel geeft geen andere rechten of plichten dan het mogen voeren van de titel bij het voldoen aan de formele voorwaarden en na te zijn ingeschreven in het psychologenregister. Bij overtreding van het ten onrechte voeren van de titel kan strafrechtelijk worden opgetreden. Er is echter geen wettelijk toezicht verbonden aan de uitvoering van het psychologenberoep. Wel kunnen er bij de bfp klachten worden ingediend.
Preambules
Dan nu de – soms markante – verschillen en overeenkomsten tussen de nip-code (2007), de deontologische code voor Belgische psychologen (bfp, 2004) en de code voor psychotherapeuten (nvp, 2007) (zie noot 4).
Omdat er tussen deze codes verschillen in opbouw zijn – zo telt de Belgische code 53 inhoudelijke artikelen, maar zijn er omvangrijke bijlagen – kunnen (onderdelen van) artikelen die betrekking hebben op hetzelfde, in de onderscheiden codes een verschillende plaats hebben.
Plaats van de codes
In de ‘Preambules’ en ‘Inleidingen’ worden de bedoelingen en de plaats van de codes gepositioneerd. Zowel de nip-code als die van de bfp accentueren de complexiteit van de beroepspraktijk, die ertoe leidt dat psychologen niet zomaar een ‘eenduidige handleiding’ kunnen verwachten voor hun handelen in de praktijk, maar zelf tot verantwoorde beslissingen moeten komen, met de code als hulpmiddel.
In de nip-code en in de nvp-code wordt nadrukkelijk gesteld dat zij ook dienen als maatstaf voor de toetsing van het beroepsmatig handelen.
Bij het nip heeft de beroepscode een bindende kracht voor de leden van de vereniging. En naar zijn aard zou de code moeten gelden voor alle psychologen, zo wordt gesteld.
Bij de nvp is men minder omzichtig. Daar biedt de code een ‘maatstaf voor toetsing van het beroepsmatig handelen voor allen die zijn ingeschreven in het big-Register Psychotherapeut’. Alle psychotherapeuten zijn aan deze code gebonden, zo wordt gesteld (zie noot 5). Ik vind dat pretentieus. Het feit dat zonder dwingend voorschrift de beroepscode van een – gezaghebbende – privaatrechtelijke vereniging door wettelijke tuchtcolleges als kenbron wordt gebruikt – dat geldt overigens ook voor de Beroepscode voor psychologen – rechtvaardigt toch niet dergelijke claim.
Bij de bfp ontbreekt een verwijzing naar enige toetsing. Op de website wordt wel gewezen op de mogelijkheid een klacht bij de federatie in te dienen, maar over de mogelijkheid van enig materieel gevolg daarvan wordt geen enkele duidelijkheid gegeven. Ik kan mij verder geen publicatie herinneren die de verwachting ondersteunt dat de federatie de mogelijkheid zou hebben om tuchtrechtelijke sancties op te leggen, afgezien van de statutaire mogelijkheid voor de algemene vergadering om te besluiten een lid uit te sluiten.
Ook hier is de ruime claim van gelding – psychologen, al dan niet bij een vereniging aangesloten, studenten inbegrepen – in ieder geval in formele zin sterk overtrokken. Het voornaamste doel van de code, ‘het publiek en de psychologen te beschermen tegen mogelijke misbruiken van de psychologie’, kan immers op voorhand al niet worden bereikt. De bfp geeft met de term deontologisch uitdrukkelijk aan haar code wel een plichtethische onvrijblijvendheid mee, maar verbindt daar blijkens statuten en reglementen geen afdwingbaarheid aan. Dit, ondanks de voorschriften daartoe die in de efpa Meta-code zijn geformuleerd (zie noot 6).
De aanspreekbaarheid van nip-psychologen moet ruim worden opgevat. Niet alleen het optreden in functie, maar op zich al het gebruik van de aanduiding ‘psycholoog’ maakt het doen en laten tot beroepsmatig handelen. De code voor psychotherapeuten kent een soortgelijk artikel.
Kerntaken
Is het zo dat de kerntaken van psychologen een breed spectrum bestrijken, bij psychotherapeuten gaat het natuurlijk in de eerste plaats om behandelen. In dit verband wil ik hier dan ook de nvp-definitie van behandeling geven.
‘Alle dienstverlening van een psychotherapeut aan een cliënt welke gericht is op het opheffen, verminderen van en/of beter leren omgaan met psychische problemen, conflicten, stoornissen en/of klachten door laatstgenoemde. Het behartigen van belangen van de cliënt valt niet onder de term behandeling, ook niet als een succesvolle behartiging zou leiden tot verbetering van het niveau van zijn functioneren.’
Beroepsgeheim
Er zal geen psychologenberoepsvereniging zijn waar licht wordt getild aan de vertrouwelijkheid. Vanouds wordt daaraan een belangrijke plaats toegekend. Maar wel zijn er verschillen tussen de onderscheiden verenigingen. Zo worden aan het beroepsgeheim in de deontologische code cum annexis van de bfp verhoudingsgewijs ongeveer tweemaal zoveel woorden besteed als in de code van het nip en als in de nvp-code en driemaal zoveel als in de Metacode.
Een belangwekkend gedeelte daarvan is opgenomen in een bijlage, waar uitvoerig wordt ingegaan op de achtergrond van het beroepsgeheim. Laten we even stilstaan bij wat daarover wordt gezegd.
Zwijgplicht en zwijgrecht
Oorspronkelijk werd het naleven van het beroepsgeheim gezien als een bescherming van het individu tegen indiscretie. Het ging om de eerbied voor de persoon. Later werd het beroepsgeheim meer beschouwd als een waarborg voor een harmonische samenleving, waarin elk individu de hulp kan inroepen van bepaalde beroepen die hen een absoluut vertrouwen kunnen garanderen. Daarom is het noodzakelijk om vertrouwelijke mededelingen en persoonlijke feiten geheim te houden. Dit leidt tot de zwijgplicht.
Maar ook moeten degenen die kennis verwerven van geheimen de mogelijkheid hebben om die geheimen in alle veiligheid in ontvangst te nemen. Zonder die zekerheid, het zwijgrecht, zouden dergelijke beroepsbeoefenaars niet meer in staat zijn om hun opdracht uit te voeren. In hoeverre de psycholoog dat recht ook volledig kan doen laten gelden, dat is iets waar – ook in België – uiteindelijk de rechter over beslist.
De geheimhouding wordt traditioneel geacht absoluut te zijn en van openbare orde. Dit betekent dat het geheim aan niemand toebehoort: noch aan de vertrouwenspersoon, in casu de psycholoog, noch aan degene die de vertrouwelijke mededeling doet, noch aan de overheid. Niemand kan er over beschikken.
Dit strenge principe, zo wordt gesteld, wordt echter genuanceerd door de gerechtelijke praktijk en door het op het beroepsgeheim betrekking hebbende artikel 458 van het Belgische Strafwetboek, waarin zelf mogelijke uitzonderingen worden genoemd. Zo is degene die een beroepsgeheim bekendmaakt niet strafbaar wanneer hij geroepen wordt om in rechte getuigenis af te leggen.
In de bedoelde bijlage volgt daarop een passage over het afleggen van een getuigenis of het zich verschonen. Daaruit blijkt niet helemaal glashelder wat er nu wel of niet op dat punt van de psycholoog wordt verwacht. Het lijkt alsof er vanuit wordt gegaan dat de psycholoog voor de rechter vanzelfsprekend een beroep doet op het recht om te zwijgen. De rechter zal dan oordelen over de gegrondheid van de weigering om geheimen te onthullen. De tekst volgt dan met ‘Soms zal dat leiden tot een geschil en eventueel tot een veroordeling wegens het weigeren om getuigenis af te leggen.’ (cursivering ck). Dit zou de indruk kunnen wekken alsof de psycholoog zich tot verder dan het wettelijk uiterste zou moeten houden aan de zwijgplicht. Een daartoe dwingend artikel in de deontologische code heb ik echter niet kunnen vinden. Integendeel, zelfs een in de nip-code voorkomende verplichting tot verschoning ontbreekt.
Opmerkelijk is dat in de psychotherapeutencode gewag wordt gemaakt van een recht om zich te verschonen om een getuigenis af te leggen als dit hem in conflict brengt met zijn geheimhoudingsplicht. Dat lijkt alsof de psychotherapeut zich mag verschonen, maar daartoe niet verplicht is. Maar dat is schijn. In het erop volgend artikel wordt namelijk duidelijk gesteld dat de psychotherapeut alleen onder speciale condities mag besluiten geen beroep op verschoning te doen. Wel zou dan de conclusie eruit kunnen worden getrokken alsof er een juridisch recht zou bestaan, wat er niet is.
Bewaarder van het geheim
Traditioneel werd – in België – aangeraden om een getuigenis die onder het beroepsgeheim valt in alle omstandigheden te weigeren, zelfs op verzoek van degene die het geheim toevertrouwde. Dit om te vermijden dat een weigering systematisch als een ‘bekentenis’ zou geïnterpreteerd worden en een getuigenis als een middel van verdediging.
Inmiddels, zo zegt de bijlage, neigt men eerder naar de opvatting dat degene die de geheimen heeft toevertrouwd de ‘bewaarder van het geheim’ is en blijft. Zo kan het geheim niet tegen deze zelf worden ingeroepen door bijvoorbeeld de inzage van het eigen dossier te weigeren. De Belgische rechtbanken en hoven oordelen steeds vaker dat de ‘bewaarder van het geheim’ de beroepsbeoefenaar kan ontslaan van het beroepsgeheim. In zo’n geval verplichten zij de laatste om onder het beroepsgeheim vallende gegevens bekend te maken ‘met het beste voor ogen voor de bewaarder van het geheim’, met name wanneer het gaat om een slachtoffer dat zijn rechten moet doen gelden.
Met het ontbreken van een redengeving zou ook een willekeurig nip-lid gemakkelijk kunnen denken dat het geheim toebehoort aan degene die de vertrouwelijke mededeling doet en dat deze het daarmee dan ook in hand heeft of de psycholoog al dan niet van zijn zwijgplicht wordt ontheven.
Ook al zouden we daarover een wat genuanceerder opvatting willen koesteren – het toegekende recht om het zwijgen te doorbreken leidt immers niet tot een verplichting om dat te doen – in feite kan de cliënt vergaand de regie in handen nemen, tenminste in Nederland. Daar geldt immers een nagenoeg ongeclausuleerd recht op afschrift van het dossier, dat volgt uit het inzagerecht (zie noot 7). Het ten volle tot je nemen van vele, soms complexe gegevens, zoals in rapportages, is nu eenmaal niet voor iedereen mogelijk als dat beperkt wordt tot een – begeleide – lezing in de spreekkamer van de psycholoog. Zulke zaken wil je dan nog wel eens op je gemak herlezen.
Afschrift
Nu gaan we ervan uit dat de psycholoog zich bij het geven van een getuigenis – of van welke informatie in welke context dan ook – zich moet beperken tot het geven van alleen die, feitelijke, informatie waar om gevraagd wordt en zich daarbij moet onthouden van een waardeoordeel over de cliënt. Zo staat het bijvoorbeeld expliciet in de beroepscode voor psychotherapeuten. Maar als het gaat om feitelijke informatie, dan mag worden aangenomen dat deze ook in het dossier is te vinden, waarover de cliënt vrijelijk kan beschikken. In het geval van een onwillige, of liever een gewetensvolle psycholoog die geen getuigenis wil afleggen of informatie verstrekken, kan de cliënt, zo deze wil, zelf met een afschrift van het dossier komen aanzetten.
Het mag duidelijk zijn dat, afgezien van rechtstreekse druk op het beroepsgeheim, deze zelfbeschikking van de cliënt door anderen onder dwang zou kunnen worden geannexeerd.
Het afschrift is bedoeld voor de cliënt en niet voor anderen. Mij lijkt het daarom aanbeveling te verdienen om de afschriften zoveel als mogelijk te ontdoen van logo’s et cetera, zodat het afschrift zelf een nadrukkelijk niet gewaarmerkt document blijft. Dat niettemin aan in het afschrift van de in het dossier aanwezige brieven van verwijzers en dergelijke wel authenticiteit en gezag zou kunnen worden toegeschreven, daaraan valt nu eenmaal niets te doen.
Toestemming
Voor het overige zijn er op het punt van beroepsgeheim materieel gezien geen grote verschillen op te merken tussen de verschillende codes. Zowel de bfp-code als de nvp-code noemt expliciet dat het beroepsgeheim niet wordt opgeheven na het overlijden van de cliënt, iets dat bij de nip-code maar moet worden afgeleid uit een meer algemene bepaling. In de nvp-code worden verder puntsgewijs de voorwaarden uitgeschreven waaronder de psychotherapeut zijn geheimhouding mag doorbreken en in de Belgische code valt te lezen dat de toestemming van de Belgische cliënt noodzakelijk is voor welke gegevensverstrekking dan ook.
Eerder, bij de redengeving van het beroepsgeheim, is aangegeven hoe belangrijk het wordt geacht dat eenieder zich zonder schroom bij een psycholoog kan uitspreken. Nu is dat, nog afgezien van mogelijke rechterlijke dwang, toch niet zo simpel. Tot een uitvoerige bespreking van de positie van minderjarigen en van meerderjarige ‘incompetenten’ – wat een woord! – zal ik hier niet overgaan, vanwege de toegemeten ruimte. Wellicht moeten we daar ooit maar eens een casus over schrijven. In elk geval kan dat behoorlijk lastig zijn, dat zullen velen weten. De drie codes nemen op dat punt overigens geen echt tegengestelde standpunten in.
Derden
Wat ook velen zullen weten, is hoe lastig het kan zijn om van derden iets toevertrouwd te krijgen, noodzakelijk of niet, gewild of ongewild. De Belgische code rept daar niet over.
In de nip-code wordt wel stilgestaan bij de vertrouwelijkheid jegens derden. In het geval dat het voor het doel van een rapportage noodzakelijk is over een ander dan de cliënt gegevens te verstrekken, behoort de psycholoog zich zo mogelijk tot die gegevens te beperken die hij uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen. Maar niet zomaar. Voor het verstrekken van dergelijke gegevens is gerichte toestemming van die betrokken derde noodzakelijk. Bovendien moet de psycholoog uiterst terughoudend zijn in het vermelden van gegevens over een ander dan de cliënt, die hij niet uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen en moet hij dan steeds de bron en relevantie van de gegevens aangeven.
De nvp neemt daar een stevig, en daarmee ongenuanceerd standpunt over in. ‘De cliënt heeft geen recht op inzage van informatie die vertrouwelijk aan de psychotherapeut werd gegeven door personen die, met toestemming van de cliënt, in zijn behandeling betrokken zijn.’ Dat is in elk geval vanuit het oogpunt van geheimhouding niet geheel onlogisch. En wel zo praktisch. Maar… wat betekent dat? Zo’n persoon, zal dat de echtgenoot van de cliënte zijn, die bekent een onwettige dochter te hebben en dat voor zijn vrouw verborgen te hebben gehouden? Of dat hij alleen vanwege de kwetsbare toestand van zijn vrouw er nog niet toe gekomen is om haar te verlaten? Zulke geheimen zijn de geheimen van en over de derde, en daarom is het passend deze niet prijs te geven aan de cliënt, ook al raken ze deze nogal.
Maar hoe is het nu met geheimen die rechtstreeks de cliënt betreffen? Een moeder van een cliënt, die niet wil dat hij weet dat zijn vader zijn vader niet is? Informatie over een psychose of psychotrauma in de vroege jeugd van cliënt? En zouden psychotherapeuten met die code in de hand de cliënt nu werkelijk de inzage in ‘vertrouwelijke’ rapportages van eerdere of andere behandelaars kunnen ontzeggen? Ik heb inderdaad wel eens horen beweren dat de cliënt voor inzage en afschrift van dergelijke documenten zich dan maar moet wenden tot degene die deze informatie heeft verstrekt.
Bij het nip wordt daar geheel anders over gedacht. Wat in je dossier staat en over jou gaat, daarop is het inzagerecht van toepassing. Anders is het wanneer derden ook iets over zichzelf vertellen, of over andere derden. Als het noodzakelijk is om deze gegevens in het dossier op te nemen, dan moet dat zo gebeuren, dat ze tijdelijk te verwijderen zijn om bij inzage door de cliënt de vertrouwelijkheid van die gegevens te kunnen waarborgen.
Mag uit het voorgaande al wel duidelijk zijn welk een prominente plaats het beroepsgeheim heeft binnen de beroepsethiek, volledig was het niet. Ook bij de bespreking van het dossier komen nog belangrijke geheimhoudingsaspecten aan de orde.
Dossier
In beide Nederlandse codes wordt de dossierplicht gemotiveerd vanuit een zorginhoudelijk standpunt – de voortgang van de behandeling en het moeten laten waarnemen of overnemen door een collega – alsook om rekenschap van het professioneel handelen te kunnen afleggen.
In de Belgische code ontbreekt een redengeving. Maar wel is de bfp-code de enige waarin is opgenomen dat toestemming van de cliënt is vereist voor enige gegevensvastlegging. Dit is iets waar ik wel sympathie voor heb. Immers, als de cliënt een nagenoeg ongeclausuleerd recht heeft om het dossier te laten vernietigen en bij mijn weten in geen code daaraan een noodzakelijke beëindiging van de professionele relatie wordt verbonden, waarom dan niet de cliënt de mogelijkheid geven zich vooraf al uit te spreken over gegevensvastlegging?
De nip-code laat geen onduidelijkheid achter over de positie van het dossier. Daarin moeten alle gegevens worden bewaard die noodzakelijk zijn voor de professionele relatie en die dienen tot het doel daarvan. En geen andere. De psycholoog bewaart deze gegevens uitsluitend in het dossier (cursiveringen ck). Hierbij is niet alleen de eigen psychologenmoraal, maar ook de in Nederland geldende gezondheids- en privacywetgeving van invloed geweest op de formulering van dit artikel.
Werkaantekeningen
Alledrie de codes geven aan dat persoonlijke werkaantekeningen niet tot het dossier behoren en daarmee uitsluitend voor het eigen gebruik van de psycholoog of psychotherapeut zijn bedoeld. In de Beroepscode voor psychotherapeuten wordt daar nog aan toegevoegd dat als die aantekeningen toch worden gebruikt in de communicatie met anderen, de bedoelde notities in het dossier moeten worden opgenomen en dat zij daarmee het karakter van persoonlijke werkaantekeningen verliezen. Bij de nip-code was een dergelijke uitleg al opgenomen in de Toelichting op de vorige versie code.
Maar…, hoe zit dat nu verder met die persoonlijke werkaantekeningen? In de Belgische code wordt in een bijlage gesteld dat de aantekeningen die de psycholoog maakt, een werkinstrument zijn, een ruwe materie met het oog op de samenstelling van een dossier dat meer uitgewerkt is. Dat komt in ieder geval goed overeen met de opvattingen van het nip die in de toelichting op de vorige versie waren weergegeven. Maar dan nog…, mogen die persoonlijke werkaantekeningen nu wel of niet worden bewaard, zo vraag je je af. Als in de nvp-code wordt gesteld dat verslagen van supervisie- of intervisiezittingen persoonlijke werkaantekeningen zijn, dan zou je zeggen van wel. Deze mening is bijvoorbeeld ook Mia Leijssen toegedaan (Leijssen, 2005), als zij schrijft dat de hulpverlener ‘het recht heeft een paralleldossier bij te houden waarin hij aantekeningen maakt […] die minder relevant zijn in de verslaggeving over de cliënt.’
Volgens het nip blijkt uit de gezondheidsrechtelijke vakliteratuur dat zo’n opvatting niet in overeenstemming is met de Nederlandse wetgeving. Het zou ook hoogst opmerkelijk zijn als er met het voeren van paralleldossiers toch een persoonsadministratie zou mogen bestaan, waarop niemand anders enige invloed of toezicht heeft dan de psycholoog of psychotherapeut die deze administratie voert.
Of dat in België nu wel of niet is toegestaan, dat weet ik eigenlijk niet precies. Wel schrijft de bfp in de dossierbijlage bij haar code dat de aantekeningen van de psycholoog een werkinstrument zijn met het oog op de samenstelling van een dossier dat meer uitgewerkt is (cursivering ck). Dat lijkt nu niet direct te wijzen op de mogelijkheid zulke aantekeningen als paralleldossier te bewaren.
Waarom de nvp supervisie- en intervisieverslagen als persoonlijke werkaantekeningen wil laten zien, is mij trouwens niet duidelijk. Die kunnen toch gewoon als supervisie- en intervisieverslagen worden gearchiveerd, zou je zeggen. Voor zover van belang kan dan de intervisie of supervisie worden vermeld in het cliëntendossier. De vertrouwelijkheid behoeft toch geen punt te zijn, want in intervisie en supervisie worden cliënten bij bespreking immers geanonimiseerd. Althans volgens de nip-code. Mij lijken er geen goede redenen te zijn om daarover een ruimere opvatting te koesteren.
Meervoudige relaties
Maar… zou het eigenlijk onoverkomelijk zijn als hij het er maar bij liet, en zich erin schikte om samen met een cliënte in het koor te zingen? In elk geval moet hij het maar met haar bespreken in de volgende sessie, maar hoe?
Als de in het vignet opgevoerde Arend Post een in Nederland werkend klinisch psycholoog zou zijn, dan geldt voor hem de Beroepscode voor psychologen als beroepsethisch richtsnoer. Daarin staat in artikel III 2.3.5 het volgende:
De psycholoog vermengt geen professionele en niet-professionele rollen die elkaar zodanig kunnen beïnvloeden, dat hij niet meer in staat kan worden geacht een professionele afstand tot de betrokkene(n) te bewaren of waardoor de belangen van de betrokkene(n) worden geschaad.
De vraag voor Arend zou dan zijn of het samen bijwonen van de koorrepetities zijn psychotherapeutische relatie met Vanessa Casteels al of niet in de weg zou staan.
Afhankelijk van zijn psychotherapeutische oriëntatie zal hij daar een strenger of een wat milder oordeel over kunnen hebben. Zo zou hij daarbij kunnen bedenken dat in ieder geval zijn rol als penningmeester waarschijnlijk geen problemen zou hoeven te geven. Vanessa was in het verleden immers jarenlang een trouw koorlid geweest, dus moeilijkheden met haar contributie waren niet erg waarschijnlijk. Maar die koorrepetities zelf? Bespreken met Vanessa, daar komt hij vermoedelijk niet onderuit, welke beslissing hij ook neemt. De beslissing laten afhangen van de bespreking met haar kan daarentegen ‘tricky business’ zijn. Immers, juist daardoor kan Vanessa zich onder druk gezet voelen of verleid, en zal ook Arends professionele afstand afnemen. Misschien toch dan maar zijn eigen koorlidmaatschap opschorten?
Zou Arend dezelfde overwegingen moeten volgen als hij een Nederlandse psychotherapeut zou zijn, of zou werken in België? Nee, dan zou hij meteen al voor de allerlaatste optie hebben moeten kiezen. Wegwezen!
Zowel de Beroepscode voor psychotherapeuten als de Deontologische code laten geen ruimte voor een andere opvatting. Daarin zijn immers respectievelijk de volgende passages te lezen:
II.1.1.1 De psychotherapeut zal gedurende de behandeling geen andere relatie dan een behandelingsrelatie met de cliënt hebben of de wens daartoe uitspreken, tenzij hij ingevolge wettelijke bepalingen daartoe verplicht is. […]
4.3.1. De psycholoog mag met zijn cliënten of proefpersonen enkel professionele betrekkingen onderhouden.
Meer dan eens heb ik me afgevraagd waar plichtsgetrouwheid toe kan, mag of moet leiden. Waar zou Arend Post nog meer weg moeten blijven? Hoe is het als bij je kapsalon een cliënte van je als kapster wordt aangenomen, zoals mijzelf overkwam? Of een (ex)cliënt die inmiddels bij het hoveniersbedrijf werkt dat je tuin onderhoudt? (Zie noot 8.) Hoe trouwens zo’n situatie te vermijden?
En dat niet alleen in kleine provinciestadjes. Wat mag er verwacht worden van psychotherapeuten met ex-patclièntele, een Deense in Brussel bijvoorbeeld. Kan zij de Deense kerkdiensten in Brussel nog wel bezoeken? Moet zij wegblijven bij de Deense kerstmarkt, waar zij gemakkelijk een dozijn cliënten tegen het lijf kan lopen? De eenvoud van de regel ontneemt het leven helaas niet zijn complexiteit.
Arend stond voor een lastige beslissing. Als het al een dilemma was dan was het een persoonlijk en geen beroepsethisch dilemma. Met de keuze zich terug te trekken uit het koor zou hij immers in geen enkel opzicht een beroepscode behoeven te schenden.
En… wat vindt u, collega, zou het aanvaardbaar zijn als Arend het er toch maar bij liet, en zich erin zou schikken om samen met zijn cliënte te zingen in het koor?
Over de auteur
Drs. C.J. Koene, klinisch psycholoog en psychotherapeut, is zelfstandig gevestigd als eerstelijnspsycholoog, psychotherapeut en consultant beroepsethiek in Amsterdam en in zijn woonplaats Brussel. Hij is rubrieksleider beroepsethiek in de redactie van het Tijdschrift Klinische Psychologie in België. Eerder was hij voorzitter van de Raad van Advies in Beroepsethische Zaken (Rabez) van het nip en convenor van de Standing Committee on Ethics van de European Federation of Psychologists Associations (efpa). E-mail: casper.koene@gmail.com.
Literatuur
- Koene, C. (2008). Lotgevallen. Casuïstiek uit het tuchtrecht voor psychologen. Amsterdam: Pearson.
- Leijssen, M. (2005). Gids Beroepsethiek. Waarden, rechten en plichten in psychotherapie en hulpverlening. Leuven: Acco.
- Lindsay, G., Koene, C., Øvreeide, H. & Lang, F. (2008). Ethics for European psychologists. Göttingen: Hogrefe.