Lees verder
Door Odile van den Heuvel en Sonja Rutten (2021) Amsterdam: De Geus, 174 p.
Karel Soudijn

Odile van den Heuvel richtte in 2010 het Centrum Neuropsychiatrie Parkinson op. Sonja Rutten promoveerde bij haar en is sinds 2012 aan dit Amsterdamse centrum verbonden. Uit hun eigen praktijk als psychiater presenteren zij twintig gevalsbeschrijvingen. Gegevens van patiënten zijn bijna allemaal geanonimiseerd, maar wel voorafgaand aan deze publicatie met de betrokkenen doorgesproken. In één geval is de ware naam van de inmiddels overleden patiënt gebruikt: deze persoon zocht zelf graag met zijn ziektegeschiedenis de publiciteit.

Dit boek biedt in gemakkelijk leesbare vorm een staalkaart van medische interventies bij parkinsonpatiënten die lijden aan bijkomende problemen zoals angsten, hallucinaties, dwangmatige handelingen, ontremming en apathie. Definitieve oplossingen voor problemen bestaan niet in de praktijk van deze psychiaters. Ingrepen kunnen tijdelijk voor verlichting zorgen, maar kennen op hun beurt ook vaak onverwachte en lastige neveneffecten. De psychiater is in samenwerking met de neuroloog telkens bezig om naar een voor alle betrokkenen aanvaardbaar compromis te zoeken. Totdat het weer mis gaat. Van dat laatste laten de auteurs in dit boek weinig zien. Hun verhalen hebben een vrolijke, optimistische toon en eindigen op een moment waarop iedereen weer enige tijd tevreden kan zijn. Neveneffecten van medicatie zijn soms heftig. Een ‘dopamineagonist’ blijkt bijvoorbeeld tot ernstige gokverslaving te leiden bij patiënten die voorheen hun gokgedrag nog behoorlijk in de hand konden houden. Vanuit psychiatrisch perspectief heeft goklust echter ook goede kanten. Zo doet een van de patiënten graag mee aan een wetenschappelijk onderzoek naar nieuwe medicatie, omdat hij erop gokt dat hij terecht zal komen in de experimentele groep – en niet in de controlegroep.

Spelen psychologische interventies een rol in het werk van deze auteurs? Het antwoord luidt: nauwelijks. In een van de gevallen worden een psycholoog en fysiotherapeut ingeschakeld om technieken uit Acceptance & Commitment Therapy (ACT) toe te passen. Dat lijkt succes te hebben. In twee andere gevalsbeschrijvingen wordt de mogelijkheid van psychotherapie wel genoemd, maar direct weer verworpen. Een parkinsonpatiënt met beginnende dementie krijgt te horen dat de kans op succesvolle psychotherapie gering is, gezien haar geheugenproblemen. Ook verderop in het boek staat een boodschap met vergelijkbare strekking: ‘Een goed alternatief voor medicatie is cognitieve gedragstherapie, maar zijn problemen met aandacht en het geheugen maken psychotherapie voor meneer Maesen een minder logische keuze.’ Dus toch maar medicatie.

Voor psychologen moet deze afwijzing van therapie iets cynisch hebben. In de jaren zestig van de twintigste eeuw veroverden psychologen terrein op psychiaters, omdat gedragstherapie succesvol was. De gedragstherapie evolueerde in latere decennia in cognitieve richting, maar blijkt nu kennelijk onwerkbaar bij mensen die minder goed kunnen nadenken. Wordt het voor psychologen geen tijd om wat meer behavioristisch te werken?