Lees verder

Recent is er veel te doen geweest om het boek ‘Battle hymn of the Tiger Mother’ van de Chinees-Amerikaanse Amy Chua. In het boek bepleit zij een snoeiharde opvoeding als dé weg naar maatschappelijk en persoonlijk succes. De westerse opvoedingspraktijk fileert ze als het product van ouderlijk onvermogen. Het boek kon rekenen op veel kritiek, maar het legde ook de vinger op een zere plek. Gerrit Breeuwsma geeft een analyse.

In 2008 verscheen er in Australië van de Grieks-Australische schrijver Christos Tsiolkas een roman die veel stof deed opwaaien, The slap – twee jaar later in Nederland verschenen als De klap. Het verhaal neemt zijn aanvang met een barbecuefeestje in een suburb van Melbourne, waarbij een van de aanwezigen – een bont gezelschap van gasten van Engelse, Australische, Indiase, Griekse, Frans-Joodse herkomst, moslims en christenen, hetero’s en homo’s – de euvele moed heeft uit ergernis een tik te geven aan een vierjarig kind van twee hippie-ouders. Het jongetje, Hugo, eerlijk gezegd een verwend rot-kind dat zijn omgeving effectief weet te tergen, voelt haarfijn aan wat hem te doen staat: drama maken. Zijn ouders raken helemaal over de rooie: hoe durft iemand aan hun kind te komen! Iedereen is in rep en roer, voelt zich geroepen (maar vaak ook gedwongen) partij te kiezen en het feestje, dat nog niet eens echt goed was begonnen, ontspoort. Verbolgen, gekwetst of beledigd gaat ieder zijns weegs. Enkele dagen later spannen Hugo’s ouders een rechtszaak aan tegen de kindermepper, de succesvolle selfmade zakenman Harry, die met zijn opvliegende karakter en zijn reputatie van homofoob, xenofoob en racist, alles tegen zich heeft. Ook al komt het in de zaak uiteindelijk tot een uitspraak, met de vriendenclub komt het nooit meer helemaal goed.
De titel van het boek slaat natuurlijk op de klap die aan het kind wordt uitgedeeld, maar hij is niet de enige die het om de oren krijgt. Eigenlijk zijn het vooral de volwassenen (en met hen de lezers) die een klap krijgen te verwerken. Iedereen krijgt wel ruzie met iemand, waarbij de seksen, de generaties, de verschillende etniciteiten en geloven, en wie al niet, tegenover elkaar komen te staan. De klap is daarmee ook een inkijkje in het vaak ondergrondse onbehagen van de multiculturele samenleving, waarin ogenschijnlijk iedereen respectvol samenleeft, maar er hoeft maar dít te gebeuren of het loopt uit de hand. Het is eveneens de confrontatie van een generatie met haar eigen door welvaart, zelfgenoegzaamheid en alcohol verpeste idealen. Vrijheid en ruimdenkendheid zijn niet zelden een dekmantel om het eigen onvermogen te maskeren. Een onvermogen vooral ook om een volgende generatie op te voeden.
De vierjarige Hugo is een ettertje. Hij zal echter nooit door zijn overbeschermende moeder Rosie worden gecorrigeerd. In plaats daarvan krijgt hij onder het mom van zijn tere kinderziel alle ruimte om iedereen het leven zuur te maken en als hij daarbij averij oploopt, geeft zijn moeder hem als troost nog de borst ook.
De klap schetst daarmee het failliet van de opvoeding, of in ieder geval een opvoedingspraktijk waarin de belangen en behoeften van het kind zo op een voetstuk zijn geplaatst dat we alle proporties uit het oog verliezen. Het stelt ook de vraag aan de orde of en hoe je je met de opvoedingsstijl van anderen mag bemoeien. Waar overschrijdt kinderlijk gedrag de grenzen van het ontoelaatbare? Hugo’s ouders spreken zonder enige reserve van kindermishandeling, maar zijn grootouders kijken vooral met misnoegen naar de bende die hun kinderen ervan hebben gemaakt. Zij hebben er ook alle begrip voor dat er af en toe een tik – pedagogisch of niet – wordt uitgedeeld aan een onwillig kind.

Botsing van culturen
Tsiolkas’ roman is meeslepend geschreven. De auteur zit dicht op de huid van de Australische samenleving, maar het is niet moeilijk om het incident en de afwikkeling ervan te verplaatsen naar andere moderne (westerse) samenlevingen, inclusief de Nederlandse. In recensies en commentaren is opgemerkt dat Tsiolkas soms wel een erg karikaturaal en plat beeld geeft van zijn personages, maar hij slaagt er op die manier wel in om de ogenschijnlijk fraaie intenties en opvattingen van zijn hoofdpersonen te ontmaskeren. Bovendien zijn de meeste mensen een stuk interessanter als ze te ver gaan. Tsiolkas fileert onze neiging tot het voeren van grote debatten over kleine problemen en het gemak waarmee we een moraal prediken, terwijl we er zelf zelden in slagen ernaar te leven.
De roman kan daarmee gelezen worden als een kritiek op de moderne opvoedingspraktijk, maar het blijft natuurlijk een roman. Wie dat wil kan er lering uit trekken, maar de schrijver hoeft niet voor een remedie te zorgen. Daar zijn anderen voor.
Iemand die daar een voorzet toe heeft gegeven, is Amy Chua, misschien wel de beroemdste moeder van 2010, maar in ieder geval de beruchtste. Haar boek Battle hymn of the Tiger Mother – in het Nederlands verschenen als Strijdlied van de tijgermoeder – leidde tot een storm aan reacties. Nog meer dan Tsiolkas’ roman is het een klap in het gezicht van iedereen die vindt dat kinderen met zorg en liefde, met tegemoetkoming aan hun behoeften en met oog voor hun zelfontplooiing moeten worden opgevoed. Geheel tegen de stroom in pleit zij voor een bikkelharde opvoedingspraktijk, waarin alles is gericht op gehoorzaamheid en discipline, maar bovenal op prestatie.
Chua verwijt westerse ouders dat zij niet meer streng durven te zijn voor hun kinderen en in plaats daarvan meegaand, begripvol, tolerant en anti-autoritair zijn. Wij zijn dat als verdienstelijke eigenschappen gaan zien; verworvenheden van een lange geschiedenis waarin volgens de psychohistoricus deMause (1976) langzaam maar zeker meer aandacht is gekomen voor de behoeften van het kind en waarin volwassenen ook steeds beter in staat zijn om op een adequate manier aan die behoeften tegemoet te komen. Volgens Chua leidt het echter vooral tot laksheid en zelfgenoegzaamheid. Amerikaanse ouders zijn volgens haar veel te snel tevreden met veel te weinig. Als een kind na enkele minuten kliederen met een viltstift een tekening laat zien, wordt het geprezen alsof het zojuist een museumstuk van onschatbare waarde heeft vervaardigd. Zoiets is volgens Chua een typisch voorbeeld van de doorgeschoten Amerikaanse self-esteemcultuur die zij als a bitter clash of cultures aan de kaak wil stellen.

Hogere verwachtingen
Eerder al hadden psychologen als William Damon (1995) hun kanttekeningen geplaatst bij de self-esteemcultuur van de Amerikaanse samenleving. Veel hedendaagse ouders willen het beste voor het kind, leren hun kinderen voor zichzelf op te komen en zien de ontwikkeling van zelfvertrouwen als het hoogste goed, aldus Damon. Daarmee plaatsen ze hun kind op een voetstuk, alsof het hele universum om hem of haar draait. Dit heeft volgens hem geleid tot een hele generatie kinderen die eigenlijk geen enkele belemmering meer kunnen verdragen en waarvan de frustratietolerantie tot een schrikbarend minimum is gedaald. Kinderen krijgen niet alleen veel privileges, maar vinden ondertussen ook dat ze er recht op hebben. Damon memoreert hoe zijn dochtertje als kleuter eens van school thuiskwam met een kaartje om haar nek waarop stond: ‘ik ben geweldig’. De meeste ouders zullen zo’n kwalificatie met gejuich beamen, maar dan moeten we ook niet vreemd opkijken als kinderen er zelf in gaan geloven.
Amerika is de self-esteemcultuur bij uitstek, maar die cultuur verovert ook Europa. De negatieve effecten ervan werden tot voor kort vooral getraceerd in het onderwijs. Al sinds de jaren tachtig maken Amerikanen zich zorgen over de opkomst van de Aziatische landen, die niet alleen in economisch opzicht steeds meer invloed weten te verwerven, maar het ook op het terrein van kennis en onderwijs steeds beter doen (Crain, 2003). Kort na het verschijnen van Chua’s boek werden resultaten van het driejaarlijkse pisa-onderzoek naar het taal- en wiskundeniveau van vijftienjarigen uit 65 landen gepresenteerd. Daaruit komt Amerika als een middenmoter tevoorschijn, terwijl de Aziatische landen de hoogste posities bezetten; China staat zelfs op nummer één. Nederland is volgens het onderzoek gezakt naar een elfde plaats (terwijl de ambities reiken naar een plek bij de eerste vijf).
Het onderwijs heeft, volgens Damon, veel te lage verwachtingen ten aanzien van zijn leerlingen en hij pleit dan ook, Dickens parafraserend, voor greater expectations. Volgens Chua staan de (slechte) onderwijsresultaten echter niet op zichzelf: ze wortelen in de westerse opvoedingscultuur, die, goed beschouwd, haaks staat op de drang te presteren. Wat is er dan precies mis met die opvoedingscultuur?

Nooit goed genoeg
In 1987 verscheen er van de psychoanalyticus Bruno Bettelheim (1903-1990) het boek A good enough parent. A book on child rearing. Het staat niet, zoals je op grond van de ondertitel zou verwachten, vol met voorschriften, met do’s and don’ts , maar is eerder een verzameling beschouwende essays over opvoedkundige onderwerpen, zoals schoolprestaties, discipline, straffen of spel. In een hoofdstuk over schoolprestaties citeert Bettelheim instemmend Plato: ‘[…] jongens moeten niet worden aangezet tot leren door middel van dwang of een harde hand, maar worden geleid door het hetgeen hen amuseert, zodat zij hun aanleg kunnen ontdekken’ (p. 73). Tegenwoordig zouden we aan die jongens graag nog meisjes toevoegen, maar verder valt er niets op af te dingen.
Volgens Bettelheim moeten ouders zich geen zorgen maken over de vraag of ze wel perfect zijn. Perfectie ligt sowieso buiten ons bereik, maar is ook niet noodzakelijk om een kind op een adequate manier groot te laten worden. Met een normale dosis liefde en vertrouwen in je kind kom je een heel eind. Bettelheim benadrukt ook dat ouders in directe zin maar weinig te zeggen hebben over hoe hun kind als persoon zal worden. Het beste is nog hen ‘voor te leven’ en ze met zachte hand in de gewenste richting te begeleiden.
Opvoedingshandboeken zijn niet zelden vervelend, pedant en betweterig en tegelijkertijd een beetje lachwekkend, omdat de mores van vandaag enkele jaren later totaal achterhaald kunnen zijn. Nelleke Bakker (1995) refereerde in dit verband eens aan de zorg die in een pedagogisch tijdschrift werd uitgesproken over de opkomst van de rubberen kaplaars in de jaren dertig. Doordat het kinderen de gelegenheid gaf in plassen rond te banjeren, zou het wel eens het ‘kindkarakter’ kunnen schaden: het kind zou zich op die manier immers niet leren beheersen.
Bettelheims boek is al weer zo’n vijfentwintig jaar oud, maar het lijkt nog niet verjaard. Het is voor ouders ook geruststellend om te weten dat ze niet permanent op hun tenen hoeven te lopen, maar dat in veel gevallen ‘goed genoeg’ ook daadwerkelijk goed genoeg is. Bettelheims opvattingen botsen op een interessante manier met die van Amy Chua. Chinese ouders, aldus Chua, stellen veel hogere eisen aan hun kinderen en schrikken er niet voor terug om ze hard aan te pakken. Ouders moeten het onderste uit de kan halen in de opvoeding en vorming van hun kinderen. Anders dan bij Bettelheim wemelt het in Chua’s boek van de do’s and don’ts. Voor nuances is daarbij weinig ruimte en eigenlijk klinkt alles als een gebod waartegen niet mag worden ingegaan of een verbod dat niet mag worden overtreden, op straffe van mislukking.
Dat is in haar geval niet alleen theorie: als het om de prestaties van (haar) kinderen gaat, kan er op geen enkele manier sprake zijn van ‘goed genoeg’ en iedere verspilling van tijd en energie is uit den boze. Chua’s kinderen mochten niet meedoen aan logeerpartijtjes of met andere kinderen spelen, niet meedoen aan een toneelstuk op school, televisiekijken of spelen op de computer. Ze moesten altijd de eerste zijn in elk vak (behalve gym en drama), niet lager dan een tien halen (een negen is een slecht cijfer, want het kan beter), ze moesten twee jaar op hun klasgenoten voorlopen in wiskunde en ze moesten piano of viool spelen (een ander instrument was niet toegestaan). Haar kinderen mochten alleen meedoen aan een activiteit als er een medaille viel te halen (en die medaille mocht dan alleen maar goud zijn). Ze werden nooit in het openbaar geprezen en bij conflicten op school koos zij als ouder altijd de kant van de leerkracht. Chua toonde zich ook niet vies van drilmethodes. De kinderen werden opgezadeld met urenlang oefenen op hun instrument en gechanteerd als ze tegenwerkten. Tijdens een moeizaam verlopende pianoles zei Chua tegen haar dochter Sophia dat als het de volgende keer niet perfect was, ze haar knuffels zou verbranden. Achteraf misschien een tikje extreem, voegt ze eraan toe, maar het wierp wel vruchten af.
Vergeleken met Bettelheims boek, is Chua’s uiteenzetting uiterst praktisch en pragmatisch van opzet. Geen fraaie beschouwingen over de kinderziel, maar recht op het doel af en dat doel is op alle terreinen: het hoogst haalbare. Dat wil niet zeggen dat de richtlijnen, hoe ondubbelzinnig ook, gemakkelijk zijn na te volgen. Het vergt namelijk niet alleen een enorme discipline van de kinderen, maar ook van de ouder(s) zelf. Eén uur pianoles is geen kunst aan, zegt Chua ergens, het zijn de twee uren les daarna die het zwaar maken. Ik vermoed dat de meeste ouders van pianospelende kinderen al moeite genoeg hebben om ze een half uur per dag achter de piano te krijgen, om over drie uren maar te zwijgen. Bij alles wat je ervan kunt zeggen, heeft de zelfopoffering die Chua zich voor haar kinderen getroost ook iets bovenmenselijks. Is opvoeden dan alleen besteed aan godenzonen en -dochters?

Een zwakke plek
Strijdlied van de tijgermoeder riep een storm van reacties op. Behalve afkeuring (‘zo ga je niet met je kinderen om’), was er ook enige waardering, zelfs afgunst (‘hoe lukt het haar zo consequent en zo hard te zijn; je zou het ook wel willen, maar je kan het niet’). In ieder geval raakte Chua een gevoelige snaar, want wat zij met haar eigen kinderen wist te realiseren (intelligent en succesvol), wil misschien wel iedere ouder. In de Amerikaanse media ontsponnen zich naar aanleiding van het boek hele discussies over de voors en tegens van een Tiger mom. Een van de dochters van Chua mengt zich ook in de discussie. In een open brief benadrukt ze dat ze erg gelukkig is en voegt eraan toe: ‘I think your strict parenting forced me to be more indepedent’ (The Wall Street Journal, 18 januari 2011).
Bij het verschijnen van de Nederlandse vertaling zien we globaal dezelfde soort reacties als in de Verenigde Staten, zij het iets gematigder. Op werkendemoederpunt.nl vraagt iemand zich af of er toch niet iets in de ideeën van Chua zit. Hoewel ze er eerst tegen was, overweegt ze nu om toch maar op de Citotoets te gaan oefenen met haar kind (om haar score op te krikken). Ook worden er steeds vaker vraagtekens geplaats bij het (te) losse en vrijblijvende opvoedingsklimaat in Nederland. In plaats van vrije kledingkeuze zouden scholen bijvoorbeeld kunnen overgaan tot het dragen van een schooluniform, meent publiciste Heleen Crul (nrc Handelsblad, 10 september 2011). Zelfs Minister Bijsterveldt van Onderwijs deed een duit in het zakje door ouders op te roepen meer tijd te steken in opvoeding en onderwijs van hun kinderen, desnoods ten koste van hun werk en vakantiedagen (de Volkskrant, 30 november 2011). Maakt dit de weg vrij voor Nederlandse tijgermoeders, desnoods in een light versie?
Tips van een tijgermoeder: kinderen mag je best een beetje drillen kopt Intermediair (23 maart 2011). Dat ‘beetje’ is overigens de interpretatie van de auteurs van het artikel, die de claims van de Tijgermoeder nuanceren. In het artikel wordt ook verwezen naar de achtduizend ‘overwegend negatieve’ reacties op het boek en de spartaanse opvoeding die Chua en veel Aziatische ouders voorstaan. Niet alle Aziatische ouders, want diverse vrouwen die zichzelf introduceren als A Chinese mom, zijn het oneens met Chua: ‘sensationalized ethnic stereotyping is exact the problem of Amy Chua’s book’ of ‘Amy Chua’s book is not about Chinese culture. It is about herself […] Amy Chua was not born in China and has never lived in China.’
Met dat laatste wordt een zwakke plek in Chua’s betoog blootgelegd, want inderdaad, emigranten hebben soms de neiging hun moedercultuur te verabsoluteren tot een stereotype. Chua is Chineser dan Chinees, niet in de laatste plaats omdat ze zo sterk contrasteert met haar Amerikaanse omgeving, zoals de meest authentieke Nederlanders ook in het plaatsje Holland (Michigan) en omstreken schijnen te wonen. Het geldt trouwens ook voor de kindgerichte opvoedingspraktijk in Amerika. Deze is de erfenis van een veel langere Europese traditie, die in de vs in pregnantere, zo men wil extremere vorm is overgenomen om vervolgens door ons weer als ‘Amerikaans’ te worden geïmporteerd.
Chua maakte dus een karikatuur van de Chinese opvoedingspraktijk, maar ook van de Amerikaanse opvoedingspraktijk. Die mag dan kindgericht zijn, het betekent niet dat er géén aandacht is voor prestatie, ten minste als we afgaan op de pedagogen en ontwikkelingspsychologen die juist kritiek leveren op de enorme prestatiedruk waaronder veel Amerikaanse kinderen worden opgevoed (Elkind, 1981; Crain, 2003). David Elkind beklaagde zich in de jaren tachtig al over de obsessie met prestatie van veel Amerikaanse ouders die de kleuterjaren al in het perspectief zien van een universitaire vervolgopleiding. Ouders van kinderen uit de eerste klas, die in paniek raken als hun zoon ergens slechts ‘voldoende’ op beoordeeld wordt: ‘How will he ever get into mit?’ (Massachusetts Institute of Technology). Volgens hem zijn in de naoorlogse jaren de aspiraties van ouders ten aanzien van hun kinderen steeds hoger gestegen en dat bezorgt niet alleen ouders, maar ook kinderen veel – en volgens Elkind te veel – stress. Maar waar Chinese ouders (in de versie van Chua) zelf de regie strak in handen houden, worden Amerikaanse kinderen al op jonge leeftijd zelf verantwoordelijk gehouden voor hun eigen succes én falen. Ook vandaag de dag is de druk om te presteren op scholieren en studenten groot, willen ze kunnen meespelen op het hoogste niveau van het maatschappelijk leven. De druk op deze kinderen komt dus van twee kanten: ze moeten ontplooien én presteren.

Bekentenissen
Wanneer je, zoals Amy Chua, erin slaagt zoveel reacties op te roepen, moet er wel iets aan de hand zijn. De vraag blijft natuurlijk: wat dan precies? Duidelijk wordt opnieuw dat ouders gevoelig zijn voor opmerkingen over hun opvoedingsstijl. Omdat we niet precies weten wát werkt en waarom, en je ook zelden exact krijgt wat je wilt, blijft de onzekerheid knagen aan ouders: doe ik het wel goed, of, zou ik het niet anders moeten aanpakken? Dat is natuurlijk ook meteen het bijzondere – benijdenswaardige, maar tegelijkertijd ergerniswekkende – aan Chua: zij lijkt geen enkele twijfel te kennen en ze krijgt ook nog wat ze wil: twee succesvolle, geslaagde kinderen.
Toch is het moeilijk dit boek serieus te nemen. Het is te ongenuanceerd, te stellig en te geforceerd. Het heeft bovendien te veel weg van een goed getimede mediahype. Er is in de meeste westerse landen veel onvrede over opvoeding en onderwijs; de vrees uit de jaren tachtig dat Azië ons voorbij zal streven, is inmiddels bewaarheid, en er is op allerlei maatschappelijke terreinen een nostalgie te bespeuren naar een tijd die er misschien nooit geweest is, maar in die ieder geval voorgoed voorbij is.
Dan lees ik, als de wind alweer wat is gaan liggen, een interview met Amy Chua (nrc Handelsblad, 24 juni 2011), waarin ze gas terug lijkt te nemen. De vraag of ze zich niet schuldig voelt over de manier waarop ze haar kinderen heeft opgevoed, ontwijkt ze aanvankelijk door te zeggen dat ‘het boek […] érg slecht [is] gelezen’. Maar bij de volgende vraag geeft ze toe: ‘er zijn dingen gebeurd waar ik niet trots op ben’ (bijvoorbeeld het moment waarop ze haar dochter voor ‘stuk vuil’ had uitgemaakt). Ze realiseert zich ook dat haar boek meer een persoonlijke poging is Oost en West, de Chinese en de Amerikaanse mores te verzoenen (‘mijn opschepperij in het boek zou je als heel Amerikaans kunnen zien’) dan een getrouwe weergave van de Chinese tradities.
Het meest verrassende is echter haar antwoord op de vraag waarom ze haar boek zo stellig schreef: ‘Ik wilde een literair boek schrijven. Iets à la Nabokov, waarin de verteller onbetrouwbaar is.’ Eerder in het interview refereert ze aan een scène met haar dochter in een café bij het Russische Rode Plein waar haar dan dertienjarige dochter Lulu haar toeschreeuwt: ‘ik haat viool. Ik haat mijn leven. Ik haat jou en deze hele familie!’ Chua zegt daarover: ‘Ik begon het boek te schrijven op de dag na de scène op het Rode Plein. Ik realiseerde me dat ik mijn dochter Lulu zou verliezen als ik niet tot inkeer kwam.’ Ze spaart zichzelf bij het schrijven niet en zegt dat ze alles zo eerlijk mogelijk heeft willen opschrijven. Daarmee plaatst ze zich juist buiten de gesloten Aziatische traditie (‘geen enkele Chinees zou de vuile was zo buiten hangen’, constateert ze zelf), maar in de bekentenissentraditie van Augustinus, Montaigne en Rousseau. De negatieve reacties op haar boek schrijft ze toe aan het feit dat mensen niet goed begrepen waar ze mee bezig was: ‘ik schreef het als satire, vooral het eerste deel is zwaar overdreven. Maar allengs word ik serieuzer, en in het laatste gedeelte is duidelijk dat mijn methode niet langer klopt.’ Ze typeert het werken aan het boek als ‘voor ons allemaal een bevrijdende ervaring’ (haar man en dochters lazen mee).
Met andere woorden, Chua schreef niet zozeer een opvoedhandboek, maar een bekentenis, en de vorm die ze daarvoor koos is eerder literair dan wetenschappelijk. Ze past daarmee perfect in de traditie waartegen ze zich juist afzet: die van het Verlichtingsdenken. Jean-Jacques Rousseau, grondlegger van de moderne pedagogiek en ontwikkelingspsychologie, is in dit verband de meest in het oog springende exponent van deze traditie. Hij schreef in zijn Bekentenissen als een van de eersten over zijn persoonlijke ervaringen, terwijl zijn opvoedingsideeën werden neergelegd in zijn Emile. Ook dat boek werd gepubliceerd als opvoedboek, maar Rousseau koos net als Chua voor de literaire vorm van de roman (Breeuwsma, 2009). Emile is niet een echt kind, maar een bedenksel, of zoals Rousseau het zegt ‘een denkbeeldige leerling’. Hijzelf speelt de rol van leraar. ‘Ik zal niet spreken over de kwaliteiten van de goede opvoeder; die veronderstel ik, en ik veronderstel dat ik zelf begiftigd ben met al die kwaliteiten’ (p. 75), schrijft hij met zijn gebruikelijke bravoure en zelfoverschatting, waar zelfs Chua bleek bij afsteekt. Toch is het niet onmogelijk dat ook Rousseau zijn boek uit een soort schuldgevoel schreef. In ieder geval kunnen zijn biografen er niet omheen dat uitgerekend de grondlegger van de moderne pedagogiek en ontwikkelingspsychologie zijn eigen vijf (buitenechtelijke) kinderen wegstopte in een tehuis voor vondelingen (Damrosch, 2005).
Rousseau’s opvoedingsadagium is even eenvoudig als zelfverzekerd: ‘Handel consequent dwars tegen de gewoonte in, dan zult u bijna altijd het goede doen’ (1762, p. 109). Het ziet ernaar uit dat Chua die raad ter harte heeft genomen, want alles wat zij voorstaat, staat haaks op Rousseau, alsof ze inderdaad consequent tegen zijn opvoedingsideeën – hij is tenslotte ook de profeet van de kindgerichte opvoeding – heeft willen ingaan.

Tijgermoeders en andere fabeldieren
Wat blijft er na dit alles nog overeind van Amy Chua’s spraakmakende boek? Heeft ze ons onder valse voorwendselen de stuipen op het lijf gejaagd en zich daarmee gediskwalificeerd? Zij heeft natuurlijk niet in alle opzichten ongelijk. Er zijn voorbeelden te over die duidelijk maken dat we soms flink doorschieten in onze kindgerichtheid, hoe goed bedoeld ook, en het kan geen kwaad om eens kritisch te kijken naar de verworvenheden op het terrein van de opvoeding (Breeuwsma, 2009). Wel heeft Chua zichzelf ontmaskerd als net zo’n onzekere ouder als alle andere ouders, inclusief haar lezers en critici. Met stellige uitspraken over de opvoeding neem je per defi nitie een voorschot op de toekomst en die laat zich nooit volledig voorspellen (of je opvoeding geslaagd is, wordt pas op termijn duidelijk). Met haar oudste dochter heeft Chua veel succes gehad en dus het gelijk aan haar kant gekregen, maar de weerstand van haar jongste dochter heeft haar uiteindelijk gedwongen haar stelligheid op te geven. De tijgermoeder lijkt getemd en blijkt uiteindelijk zo’n sloom exemplaar dat je wel eens in dierentuinen aantreft. Ze grommen wel vervaarlijk, maar kunnen goed beschouwd geen kant op.
Misschien is dat ook wel de moraal van het verhaal. De pretenties van opvoedhandboeken zijn vele malen groter dan hun mogelijkheden en bovendien voor vele interpretaties vatbaar. Rousseau heeft vele navolgers die niet zelden precies deden wat Rousseau nu juist afwees. Dat kun je hen niet echt aanrekenen, want het is niet mogelijk om Rousseau consequent na te volgen (Breeuwsma, 2009). Als iedereen consequent Chua zou navolgen, zou dat de volksgezondheid niet ten goede komen, maar het zal ook nooit lukken haar consequent na te volgen. Zelfs Chua hield het niet vol.
Dit is misschien de les die we kunnen trekken. Opvoedhandboeken zijn in essentie eigenlijk satires, parodieën op de werkelijkheid, verkapte romans, fabels waarin aansprekende fabeldieren een karikaturale rol spelen om een moraal zo scherp mogelijk voor het voetlicht te brengen. Goed verteld, kunnen ze aankomen als een klap in je gezicht en laten ze je nadenken over de werkelijkheid. Maar ze zijn niet de werkelijkheid zelf.
In echte romans zie je het nog wel eens als waarschuwing staan, voorafgaand aan het eigenlijke verhaal: ‘de personages in dit boek zijn zuiver denkbeeldig en iedere gelijkenis met bestaande personen berust op het toeval’. Misschien is het een idee om deze waarschuwing voortaan ook op te nemen in opvoedingshandboeken. En anders zet u het er maar bij, want u mag natuurlijk ook zelf wel blijven nadenken.

Summary
The strange case called education. On tigermothers and other fabulous creatures
G. Breeuwsma
Recently there was much fuss about the book Battle hymn of the Tiger Mother from the Chinese-American Amy Chua. She critises the western educational practice as the product of parental failure and pleads for a tough education as the road to societal, academic and personal success. Her book received much critical reactions but at the same time it made parents and educators insecure: could she be right? This article will go into discussion the book generated and will make clear how it fi ts into the western educational tradition.

Over de auteur
Dr. G. Breeuwsma is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan de afdeling Klinische en Ontwikkelingspsychologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog. E-mail: G.Breeuwsma@rug.nl.

Literatuur

  • Bakker, N. (1995). Kind en karakter. Nederlandse pedagogen over opvoeding in het gezin 1845-1925, Amsterdam: Het Spinhuis.
  • Bettelheim, B. (1990). Niet volmaakt, maar goed genoeg. Over het opvoeden van kinderen. Amsterdam: Contact.
  • Breeuwsma, G. (2009) Het vreemde kind. De kindertijd als sleutel tot jezelf. Amsterdam: Bert Bakker.
  • Chua, A. (2010). Strijdlied van de tijgermoeder. Amsterdam: Uitgeverij Nieuw Amsterdam.
  • Crain, W. (2003). Reclaiming Childhood. Letting Children be Children in Our Achievement-oriented Society. New York: Henry Holt and Company.
  • Damon, W. (1995). Greater expectations. Overcoming the Culture of Indulgence in Our Homes and Schools. New York: The Free Press.
  • Damrosch, L. (2005). Jean-Jacques Rousseau. Restless Genius. Boston/New York: Houghton Miff lin Company.
  • Elkind, D. (1981). The Hurried Child. Growing Up too Fast Too Soon. Reading. Mass. etc.: Addison-Wesley Publishing Company.
  • deMause, L. (1976). The evolution of childhood. L. deMause (Ed.), The History of Childhood. Londen: Souvenir Press.
  • Rousseau, J.J. (1762/1980). Emile of over de opvoeding. Meppel: Boom. Oorspronk elijke editie 1762.
  • Rousseau, J.J. (1782/1996). Bekentenissen. Amsterdam: De Arbeiderspers. Oorspronkelijke editie 1782.
  • Tsiolkas, Ch. (2010). De klap. Amsterdam: Anthos.