
De geestelijke gezondheidszorg moet op de schop. Hoe? Door sterker dan tegenwoordig gebruik te maken van ervaringskennis van alle betrokkenen. Dit betekent onder meer dat niet alleen psychiaters, maar ook psychologen beter hun eigen gekte moeten leren onderkennen en uitvergroten. Ze moeten daarbij in elk geval ontdekken hoe zij er zelf in slagen zich te handhaven in onze samenleving. Daarna gaan zij met patiënten in gesprek over de manier waarop problemen spelen en welke mogelijkheden er bestaan om het eigen leven te veranderen. Bovendien is het belangrijk dat patiënten sterker betrokken raken bij allerlei vormen van zelfhulp.
Dit boek van een neuroloog en psychiater is geschreven als een vlammend betoog. De auteurs presenteren geen blauwdruk voor een nieuwe organisatie, maar ze vuren alle betrokkenen aan om het accent in de ggz meer te leggen op ervaringskennis. De DSM-5 kan van tafel, want levert slechts etiketten die heel weinig zeggen over wat mensen werkelijk ervaren. Onderzoek naar hersenfuncties laat wel zien hoe hersenen werken, maar is verder volstrekt onbruikbaar (en dus overbodig) als het gaat om hulpverlening. En evidence based onderzoek naar therapieën? Dat type onderzoek kan volgens de auteurs ook bij het oud vuil worden gezet, omdat proefpersonen altijd in de gaten hebben of ze zijn ingedeeld bij de experimentele groep of de controlegroep. Degenen die snappen dat zij tot de eerstgenoemde groep behoren, zullen beter hun best doen om er iets van te maken. Verder valt er uit psychotherapie- onderzoek slechts één duidelijke conclusie te trekken: ‘Iets doet het altijd beter dan niets.’
Myrrhe van Spronsen en Jim van Os betitelen psychotherapie als een ritueel. Zij veronderstellen dat rituelen in de ggz altijd zullen helpen, mits de behandelaar goed in staat is relationeel te werken. Met die laatste toevoeging raken de auteurs dan meteen weer de kern van hun eigen pamflet: de ggz moet af van de illusie dat diagnoses, methoden en protocollen belangrijk zijn. Mensen moeten er samen iets van maken. Voor lezers die dit slap vinden klinken, hebben de auteurs een toverwoord beschikbaar: het gaat bij hulpverlening om cocreatie. Verschillende vormen hiervan presenteren zij als inspirerend voorbeeld.
Is er in de alternatieve ggz nog plaats voor psychiaters en psychologen? Moeten we niet bang zijn dat allerlei kwakzalvers hun rol zullen overnemen? Op zulke vragen geven de auteurs een duidelijk antwoord: ‘Wij zeggen: geen zorg! Wij pleiten er immers voor dat alle behandelingen worden uitgevoerd door goed opgeleide behandelaars, met een hele range aan verschillende competenties, die werken in een systeem van horizontaal leren en bijsturing op basis van doorlopende feedback van patiënten.’ Bovendien moeten behandelaars in het nieuwe systeem wél steeds verantwoording van hun werk afleggen aan het grote publiek. Psychiaters en psychologen blijven een rol spelen als regisseur. Hoe? Daarover doet dit pamflet nog geen concrete uitspraken.