Aan het woord is Jan Willem de Vriend, violist en artistiek directeur/chef dirigent bij het Nederlands Symfonie Orkest. Daarnaast is hij vaste gastdirigent bij een aantal orkesten.
Voor een concert repeteert De Vriend met het orkest drie dagen achtereen, gedurende zo’n vijf uur per dag. De orkestleden hebben hun partij dan ingestudeerd en De Vriend is soms al jaren met een partituur bezig geweest. ‘Als ik met een orkest begin, weet ik wat ik wil zeggen met de muziek. Neem Wellington’s Sieg van Beethoven. Daarin komt de lompheid van geweld aan bod. Dat stuk heeft niets met mooi te maken, dat moet je meedogenloos en plat spelen. Als je het hoort, moet je eigenlijk willen dat het stopt. Dat wil ik aan het orkest overbrengen.’
Tijdens de drie repetitiedagen komt alles bij elkaar en wordt het concert ‘in elkaar gezet’. Hoe De Vriend repeteert, hangt erg af van de gewoonten van een orkest. Als iemand een solo moet spelen, moet hij daarvoor de ruimte krijgen. ‘Soms moet je als dirigent directief en duidelijk zijn en bijvoorbeeld zeggen: hou je gemak, hij heeft een solo! Maar ik overtuig liever. Ik wil kunnen uitleggen waarom ik iets wil.’
Als dirigent werkt hij op verschillende niveaus. Hij kan het intellect aanspreken, door te praten, maar ook het oor, door orkestleden naar elkaar te laten luisteren. En hij maakt gebruik van zijn lichaam, door te bewegen.
Ter voorbereiding van een stuk probeert De Vriend er van alles over te achterhalen: wanneer het stuk gecomponeerd is, wat de tijdgeest was, wat de mensen er destijds van vonden en waarom. ‘Neem de vijfde van Beethoven, bij dat stuk stel ik me de vraag: wat was de noodzaak van Beethoven om het te schrijven? De vijfde drukt verzet tegen de onderdrukking uit. Tatatataaa. Er zit geen melodie in. Ik heb zijn handschrift opgezocht, het stuk was met dikke penstrepen geschreven. Er was veel spanning in Wenen in die tijd, veel kunstenaars hadden het moeilijk. Het lijkt of die spanning in het stuk wordt uitgedrukt, alsof Beethoven ermee uit zijn dwangbuis wilde breken. Daarmee heb ik een link naar deze tijd gelegd en zo ontstaat de noodzaak om het nu te spelen.’
Terroristen
Als dirigent kun je bepalend zijn voor de sfeer in een orkest. De Vriend vertelt een anekdote over een orkest in het buitenland waar hij ooit dirigeerde. ‘Iedereen zat zo te spelen…’ Hij zakt ineen, kijkt naar de grond en met een korte blik op het opnameapparaatje: ‘Even voor het bandje: ineengedoken… Iedereen deed wel min of meer wat ik zei… Maar ik kon springen of erg langzaam praten, er werd niet op gereageerd.’
Op de tweede dag merkte hij dat er een paar ‘terroristen’ in het orkest zaten, muzikanten voor wie iedereen bang was. ‘Ik legde er bij dat orkest de nadruk op dat ze naar elkaar moesten luisteren. Een stukje ging niet goed. We hadden al een optreden gehad en het was op die plek weer niet goed gegaan. We deden een microrepetitie voor de radio. Ik zei tegen de grootste terrorist: vindt u het erg om daar even te wachten tot een ander klaar is met spelen voor u uw inzet maakt? Die man keek of ik een dolk tussen zijn ribben stak en riep: “Dat moet je niet tegen mij zeggen! Dat moet je tegen hem zeggen!” En hij wees naar een medeorkestlid dat helemaal in elkaar dook. Het hele orkest reageerde gelaten; daar gebeurt het weer. Ik zei: “Misschien heeft u wel gelijk en is het mijn onhandigheid dat het gebeurt. Maar doe het nou even voor de radio, en doe het morgen weer anders, dan is er ook een andere dirigent.” De man viel van zijn kruk af. Hij had verwacht dat we zouden botsen, maar ik gaf hem gelijk. Alsof er een deken van het orkest werd gehaald. Eindelijk kreeg de grootste terrorist weerwoord: hij had gelijk, maar hij moest het wel anders doen. Even wist zich geen raad en daarmee maakte ik een verschil.’
Dirigeren is een wonderbaarlijk iets, aldus De Vriend. ‘Ik heb wel eens een dirigent een volle zaal zien toespreken, dat ik dacht: ga jij eens op spreekles, het slaat helemaal nergens op en is nog aan de rand van dom ook. Maar het was wel een dirigent die de grootste orkesten van de hele wereld dirigeert, daar kom ik niet in de buurt.’
Het vak heeft iets ongrijpbaars, besluit De Vriend. ‘Op het moment dat je je stempel hebt gezet en zegt: zo is het, is het alweer achterhaald.’ En na een korte stilte: ‘Je hebt dus niks aan dit gesprek, echt helemaal niets.’